4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
De verklaring van verdachte op de zitting van 19 juni 2025:
Op 5 februari 2022 reed ik in mijn auto, een Audi met kenteken [kenteken] , op de [straat] in Soest. Ik ken die weg goed, ik reed voor het ongeval vaak op die weg Het was donker en het regende. Het klopt dat ik daar toen op de [straat] op de fietsersoversteek een aanrijding heb gehad met [overledene] en [slachtoffer] die als voetgangers de [straat] overstaken.
Een geschrift, te weten een niet juist ondertekend proces-verbaal verkeersongevalsanalyse, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Bij dit verkeersongeval was het volgende voertuig betrokken:
Personenauto
Fabrieksmerk: Audi
Kenteken: [kenteken]
Beknopte beschrijving verkeersongevalOp 5 februari 2022, omstreeks 21:56 uur, vond er op de [straat] te Soesteen verkeersongeval met dodelijke afloop plaats. Ten tijde van het verkeersongeval was het donker en het regende. De bestuurder van de personenauto reed op de [straat] . De voetgangers werden aangereden door de voor hun van links komende bestuurder van de personenauto. Beide voetgangers raakten gewond en werden overgebracht naar het ziekenhuis. Eén voetganger is korte tijd later aan haar verwondingen overleden.
Wegsituatie
Gezien vanuit de rijrichting van de personenauto is de ongevalslocatie direct na het kruisingsvlak van het T-kruispunt [straat] met de [straat] op de fietsersoversteek.
Verkeersmaatregelen ter plaatseDe ter plaatse toegestane maximumsnelheid voor motorvoertuigen bedroeg 50 km/h. We zagen ongeveer 50 meter voor de plaats van het ongeval, gezien vanuit de rijrichting van de personenauto, aan de rechterzijde een bord “ voorrangskruispunt zijweg rechts’ We zagen op een afstand van 20 meter voor de plaats verkeersongeval, gezien vanuit de rijrichting van de personenauto, een voetgangersoversteekplaats.
LichtgesteldheidHet verkeersongeval vond plaats bij nacht.
WeersgesteldheidWij zagen en voelden dat het ten tijde van ons onderzoek hard regende en waaide. Bij navraag bij de collega's van de incidentafhandeling welke ter plaatse waren bleek dat ten tijde van het verkeersongeval het regende.
Bevindingen camerabeelden
Een bewoner van [straat] te Soest heeft camerabeelden van het verkeersongeval overhandigd. Het bestand dat wij bekeken was genaamd: "
[bestandsnaam]".
Bij het afspelen van het bestand komt rond beeldtijd 21:55:26 een personenauto in beeld die
rond beeldtijd 21:55:27 in aanrijding komt met twee voetgangers.
Wij zagen dat op de beelden de rijbaan en het voetpad van de [straat] zichtbaar was.
Rond beeldtijd 21:54:44 zie ik twee voetgangers in beeld komen.
Rond beeldtijd 21:55:26 zie ik de betrokken personenauto links in beeld komen. Ik zie de voetgangers in beweging op de fietsersoversteek.
Ik zie rond beeldtijd 21:55:27 de voetgangers in beweging op de fietsersoversteek. ik zie de kleding van de voetgangers oplichten door de verlichting van de personenauto. Ik zie de personenauto met onverminderde vaart in richting de voetgangers beweegt.
Een frame verder binnen beeldtijd 21:55:27 zie ik dat de remlichten van de betrokken personenauto oplichten.Gedurende de frames binnen beeldtijd 21:55:27 zie ik de betrokken personenauto afremmen en naar voren dompen. Ik zie dat de voetgangers nog steeds in beweging op de fietsersoversteek. Ik zie een aantal frames later binnen beeldtijd 21:55:27 dat de betrokken personenauto in aanrijding komt met de twee voetgangers.Ik zie rond beeldtijd 21:55:28 dat de twee voetgangers weggeworpen worden. Ik zie dat één van de voetgangers enkele meters verderop op het wegdek terecht komt.
Een geschrift, te weten een NFI-rapport beeldonderzoek naar de snelheid van een auto naar aanleiding van een aanrijding op de [straat] te Soest op 5 februari 2022, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Vraagstelling
“Met welke snelheid reed de bij de aanrijding betrokken personenauto direct voor,
tijdens en na het ongeval?"
Onderzoek
De snelheid van een auto zichtbaar in videobeelden kan bepaald worden indien de auto in tenminste twee verschillende beelden zichtbaar is. De gemiddelde snelheid volgt dan uit de door de auto afgelegde afstand en de verstreken tijd tussen die twee beelden.
Op basis van de beschikbare beelden zijn drie beelden uitgekozen waartussen de gemiddelde snelheid bepaald is. Op de locatie waar het incident is opgenomen is een onderzoek uitgevoerd ten behoeve van:
- Het uitvoeren en vastleggen van referentieritten met het betreffende camerasysteem waarmee ook de beelden van het incident zijn opgenomen.
- Het vastleggen van de gereden snelheden van de referentieritten met een datalogger en een laser snelheidsmeter.
- Het vastleggen van opnamen van een gekalibreerde klok met het betreffende camerasysteem om het tijdsverschil tussen opgenomen beelden te kunnen onderzoeken.
- Vastleggen van opnamen van een kalibratiebord ten behoeve van het vaststellen van de vervormingen van het optisch systeem van de camera.
Van elke referentierit zijn die beelden geselecteerd die zoveel mogelijk overeenkomen met de beelden van het incident.Voor elke set beelden (beeldset van het incident en de beeldsets van de referentieritten) is de tijd tussen het eerste, het tweede en het derde beeld bepaald. Voor elke set beelden (beeldset van het incident en de beeldsets van de referentieritten) is de afgelegde afstand tussen de twee onderzoeksbeelden bepaald met behulp van de 3D computermodellen. Op basis van de tijd tussen de beelden en de gemeten afstand is de snelheid van de auto geschat.
Resultaten
Van het videobestand “
[bestandsnaam]”
zijn drie beelden geselecteerd voor het bepalen van de snelheid van de auto. Het eerste beeld van de auto dat is gebruikt is beeldtijd 21:55:26 (Figuur 1).Het tweede beeld is beeldtijd 21:55:27 (Figuur 2) en het derde beeld is beeldtijd 21:55:27 (Figuur 3). Aan de hand van de drie uitgekozen beelden is de gemiddelde snelheid van de auto tussen het eerste en het tweede beeld bepaald en tussen het tweede en het derde beeld.De beelden zijn aan de hand van de referentiebeelden van het kalibratiebord zoveel mogelijk gecorrigeerd voor de zichtbare lensvertekening.
Conclusies
Het onderzoek naar de gemiddelde snelheid van de auto zichtbaar in de beelden van
het videobestand “
[bestandsnaam]” heeft
plaatsgevonden op twee aansluitende trajecten op basis van metingen aan de beelden zoals gedefinieerd in Figuur 1 tot en met Figuur 3. Beide trajecten zijn ongeveer 8 meter lang. Het eerste traject kan gezien worden als een schatting voor de gemiddelde snelheid van de auto voorafgaand aan de aanrijding. Het tweede traject als een schatting voor de gemiddelde snelheid direct voor de aanrijding. Het bepalen van de snelheid op het moment van de aanrijding is aan de hand van de beelden niet mogelijk, omdat een snelheidsbepaling aan de hand van beelden altijd een gemiddelde snelheidsbepaling is over een bepaald traject. In het beeld uit Figuur 1 is de auto net volledig in beeld van de camera. In het beeld uit Figuur 2 is een verandering van de afbeelding van de achterlichten van de auto waargenomen die er mogelijk op duidt dat de remlichten van de auto oplichten. De beste schatter voor de gemiddelde snelheid van de auto tussen het eerste beeld en het tweede beeld, afgerond op hele km/h, bedraagt 80 km/h.De beste schatter voor de gemiddelde snelheid van de auto tussen beeld 2 en beeld 3, afgerond op hele km/h, bedraagt 74 km/h. Uit de resultaten voor de gemiddelde snelheid van de auto voor traject 1 en traject 2 volgt dat de auto al voor de aanrijding aan het afremmen was. Dit is ook in overeenstemming met de waarneming dat de remlichten al voor de aanrijding oplichten.
Een proces-verbaal vermijdbaarheidsberekening, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Vraagstelling / verzoekOp 5 februari 2022, omstreeks 21:56 uur, vond er een ongeval plaats op de [straat] te Soest. Het verzoek was om een vermijdbaarheidsberekening uit te voeren om te bepalen of de aanrijding zou hebben plaatsgevonden wanneer de bestuurder van de personenauto gereden zou hebben met een snelheid van 50 km/h.
Conclusie
De aanrijding was te voorkomen geweest als de bestuurder van de personenauto met een snelheid van 50 km/h had gereden en op het perceptiepunt een remming had ingezet met een remvertraging van 7,5 m/s2. Uit remproeven met de personenauto is gebleken dat de benodigde remvertraging van 7,5 m/s2 op nat wegdek gehaald kon worden.
Een proces-verbaal forensisch overlijdensonderzoek [overledene] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Overledene
[overledene]
Overleden op [overlijdensdatum] 2022
Op [overlijdensdatum] 2022 werd door de aangewezen schouwarts in het bijzijn van mij, ter plaatse een lijkschouw verricht.
Op basis van wat door ons werd vastgesteld, alsmede de resultaten van de schouw, wordt gesteld dat de genoemde persoon [overledene] niet op natuurlijke wijze is overleden. Zij is overleden aan de letsels veroorzaakt door een aanrijding met een auto op 5 februari 2022, omstreeks 21:55 uur.
Een geschrift, te weten een verslag van het UMC Utrecht van 8 februari 2022, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Betreft patiënt: [slachtoffer]
Bovengenoemde patiënt was opgenomen van 06-02-2022 tot en met 08-02-2022 op de verpleegafdeling D4 -West voor het specialisme Traumatologie.
Anamnese
5-2 opname na trauma, voetganger vs auto, met als gevolg:
- Pneumothorax rechts
- Ribfracturen beiderzijds costa 1 en costa 8-9 links
- Aangezichtsfracturen
Een geschrift, te weten een voortgangsrapportage van coach [A] van 12 september 2023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Naam client:
de heer [slachtoffer]
Voortgang:
Ik merk dat het beter gaat met [slachtoffer] . Al vanaf juni 2022 is hij weer aan het werk.
Bewijsoverweging
Wat is er gebeurd?
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 5 februari 2022 rijdt verdachte iets voor 22:00 uur in een personenauto op de [straat] in Soest. Ter plaatse geldt een maximale snelheid van 50 km/u. Verdachte nadert een voetgangersoversteekplaats, een kruispunt met een weg van rechts en een fietsersoversteekplaats. Het was donker, het regenende en het waaide hard. Bij de fietsersoversteekplaats willen voetgangers [overledene] en [slachtoffer] de [straat] oversteken. Bij het oversteken worden zij geschept door de personenauto van verdachte. De slachtoffers raken hierbij gewond en worden overgebracht naar het ziekenhuis. [overledene] overlijdt een dag later aan haar verwondingen.
Is er schuld in de zin van artikel 6 WVW?
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) is vereist dat vast komt te staan dat een verdachte zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat een aan zijn schuld te wijten ongeval plaatsvindt. Of sprake is van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Uit alleen de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan niet worden afgeleid dat sprake is van schuld. Ook een beperkte, tijdelijke onoplettendheid in het verkeer hoeft nog geen schuld op te leveren. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in het geval van (tenminste) een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Om een aanmerkelijke, dan wel een sterke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid vast te stellen, moet de rechtbank kijken naar alle vaststaande feiten en omstandigheden van het geval. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Op de [straat] geldt een maximumsnelheid van 50 km/u. Verdachte verklaart dat hij deze maximumsnelheid niet heeft overschreden. Het Nederlands Forensisch Instituut (verder: NFI) heeft aan de hand van camerabeelden van het ongeval onderzocht met welke snelheid verdachte vlak voor het ongeval zou hebben gereden. Dit heeft het NFI gedaan door met een vergelijkbare auto met snelheden van ongeveer 30 km/u tot ongeveer 100 km/u te rijden op de [straat] vanaf ongeveer 16 meter voorafgaand aan de plek van het ongeval. Deze referentieritten heeft het NFI vastgelegd met de camera (met dezelfde opstelling) waarmee ook de beelden van het ongeval zelf zijn gemaakt. De beelden van het ongeval heeft het NFI verdeeld in 2 trajecten van ongeveer 8 meter. Traject 1 omvat de periode vanaf het moment dat de auto van verdachte zichtbaar is op de beelden tot het moment dat wordt waargenomen dat de remlichten van de auto van verdachte aangaan. Traject 2 omvat de periode vanaf het moment dat de remlichten van de auto van verdachte aangaan tot het moment van de aanrijding tussen de auto en de slachtoffers. Het NFI heeft vervolgens de beelden van de referentieritten vergeleken met de beelden van het ongeval om vast te stellen hoe hard de auto van verdachte heeft gereden voorafgaand aan het ongeval. De conclusie van het onderzoek is dat de auto van verdachte op traject 1 gemiddeld afgerond 80 km/u heeft gereden en op traject 2 gemiddeld afgerond 74 km/u heeft gereden. Uit deze snelheidsverlaging volgt dat de auto al voor de aanrijding aan het afremmen was.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de resultaten van het beeldonderzoek niet betrouwbaar zijn, omdat de camera waarmee de beelden van het ongeval zijn gemaakt niet geijkt is. De rechtbank gaat hier niet in mee. In het rapport wordt uitvoerig besproken hoe het NFI tot de onderzoeksresultaten komt. Het NFI heeft rekening gehouden met lensvertekening en de beeldfrequentie van deze camera. Bij het berekenen van de snelheid is ook rekening gehouden met systematische meetfouten. De rechtbank is van oordeel dat het NFI hiermee nauwkeurige en betrouwbare resultaten heeft kunnen realiseren.
De rechtbank vindt het onderzoek en de resultaten hiervan betrouwbaar en neemt de conclusie van het NFI over. Op basis van dit onderzoek komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte ter plaatse gemiddeld 80 km/u heeft gereden voordat verdachte is begonnen met afremmen.
De rechtbank moet vervolgens beantwoorden of er een causaal verband bestaat tussen de gedraging van verdachte en het verkeersongeval. Op basis van het in de bewijsmiddelen opgenomen vermijdbaarheidsonderzoek komt de rechtbank tot de conclusie dat dit het geval is. In dit onderzoek wordt op basis van een uitgebreide berekening geconcludeerd dat een aanrijding had kunnen worden voorkomen als verdachte met een snelheid van 50 km/u had gereden en op het perceptiepunt een remming had ingezet. Dit perceptiepunt is bepaald aan de hand van de beelden van het ongeval waaruit blijkt dat verdachte op ongeveer 8 meter voor de aanrijding is begonnen met remmen. De rechtbank neemt de conclusie van dit onderzoek over en komt op basis daarvan tot het oordeel dat er een causaal verband bestaat tussen de gedragingen van verdachte (het ter plaatse rijden met een snelheid van 80 km/u) en het verkeersongeval. Door het verkeersongeval is slachtoffer [overledene] komen te overlijden, en heeft slachtoffer [slachtoffer] lichamelijk letsel opgelopen. De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat aan het slachtoffer [slachtoffer] door het verkeersongeval lichamelijk letsel is toegebracht waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of verdachte door met 80 km/u te rijden, zich aanmerkelijk, dan wel zeer onvoorzichtig of onoplettend heeft gedragen. Oftewel, heeft verdachte schuld aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW? De rechtbank overweegt daarover als volgt. Verdachte heeft de ter plaatse geldende maximumsnelheid met ongeveer 30 km/u per uur overschreden. Dit is een ernstige verkeersovertreding. Het was donker en het waaide en regende hard. Hierdoor was het zicht slecht. Verdachte heeft een kruispunt genaderd met een zebrapad, een weg van rechts en vervolgens ook nog een fietsersoversteekplaats. Als bestuurder van de auto rustte op verdachte de verantwoordelijkheid om bij het naderen en het oprijden van het kruispunt behoedzaam en oplettend te zijn en om zijn snelheid zo te regelen dat hij tijdig zou kunnen reageren op mogelijk op dat kruispunt aanwezig, naderend of overstekend verkeer. Daarbij moest hij ook bedacht zijn op mogelijke verrassingen, waaronder fouten van andere (kwetsbare) verkeersdeelnemers. Het uitgangspunt van de verdediging dat, omdat verdachte op een voorrangsweg reed, hij niet kon verwachten dat er voetgangers zouden oversteken die hem geen voorrang zouden verlenen, is dan ook onjuist. Verdachte heeft verklaard dat hij voor het ongeval vaak op de [straat] in Soest reed. Het was hem dus ook bekend dat hij een fietsersoversteekplaats naderde waar mogelijk door fietsers (of voetgangers) zou kunnen worden overgestoken.
Gezien de weersomstandigheden, waarbij het donker was, het zicht slecht was en het wegdek nat was, is de rechtbank van oordeel dat het zelfs de vraag is of verdachte bij de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km/u goed had kunnen anticiperen op de verkeerssituatie. Mede gelet hierop heeft verdachte met zijn 80 km/u veel te hard gereden. Verdachte had zijn snelheid op de wegsituatie en aan de weersomstandigheden moeten aanpassen.
Door met deze weersomstandigheden binnen de bebouwde kom veel te hard te rijden en met hoge snelheid een kruispunt met de fietsersoversteekplaats te naderen, heeft verdachte zich naar oordeel van de rechtbank aanmerkelijk onvoorzichtig gedragen. De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.