ECLI:NL:RBMNE:2025:318

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
11363553
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen tot betaling van achterstallige huur en ontruiming van bedrijfsruimte

In deze zaak heeft eiser een bedrijfsruimte verhuurd aan gedaagde en vordert hij in conventie betaling van achterstallige huur en ontruiming van het gehuurde. De kantonrechter heeft de vorderingen van eiser afgewezen, omdat er geen huurovereenkomst meer tussen partijen bestaat en eiser geen belang meer heeft bij ontruiming. De door gedaagde in reconventie gevorderde schadevergoeding is eveneens afgewezen, omdat deze onvoldoende is onderbouwd.

De procedure begon met een dagvaarding en een mondelinge behandeling op 20 januari 2025, waarbij beide partijen niet verschenen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat zij correct zijn opgeroepen en heeft geprobeerd contact op te nemen met de gemachtigde van eiser, maar zonder succes. Op 19 februari 2025 is aangekondigd dat er een vonnis zou worden gegeven.

Eiser heeft de huurovereenkomst opgezegd per 31 december 2022, maar gedaagde heeft niet volledig ontruimd. Eiser vordert betaling van achterstallige huur en ontruiming, maar de kantonrechter oordeelt dat er geen huurovereenkomst meer bestaat en dat eiser geen belang heeft bij ontruiming. Gedaagde heeft in reconventie schadevergoeding gevorderd voor verlies van eigendommen, maar heeft deze vordering onvoldoende onderbouwd. De kantonrechter wijst alle vorderingen af en stelt dat eiser de proceskosten van gedaagde in conventie moet vergoeden, maar deze worden begroot op nihil, omdat gedaagde zich niet heeft laten vertegenwoordigen. Gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten van eiser in reconventie, die eveneens op nihil worden begroot.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11363553 \ UC EXPL 24-7096
Vonnis van 12 februari 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: F. Tambach,
tegen
[gedaagde] , handelend onder de naam [bedrijf] ( [gedaagde] ),
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft de volgende stukken ontvangen en gelezen:
- de dagvaarding;
- het proces-verbaal van de civiele rolzitting van 30 oktober 2024 met een weergave van het mondelinge verweer;
- een aanvullend verweer met een tegenvordering, bij de rechtbank binnengekomen op 27 november 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 20 januari 2025. Beide partijen zijn
– zonder bericht – niet op de mondelinge behandeling verschenen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat zij wel correct zijn opgeroepen. Op de mondelinge behandeling is nog geprobeerd telefonisch contact te krijgen met de gemachtigde van [eiser] , om te horen of er wellicht een regeling tussen partijen was getroffen. Die poging heeft echter niet tot contact geleid. Vervolgens is aan ieder van partijen bericht dat op 19 februari 2025 een vonnis zal worden gegeven, of zoveel eerder als mogelijk. Ook daar is geen reactie op gekomen. Daarom wordt nu een vonnis gegeven.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiser] heeft een bedrijfsruimte aan [gedaagde] verhuurd. Hij vordert in conventie betaling van achterstallige huur en ontruiming van het gehuurde door [gedaagde] . De kantonrechter wijst deze vorderingen af, omdat er geen huurovereenkomst meer tussen partijen bestaat en [eiser] geen belang meer heeft bij ontruiming. De door [gedaagde] in reconventie gevorderde schadevergoeding wijst de kantonrechter eveneens af, omdat die schade onvoldoende is onderbouwd.

3.De achtergrond van de zaak

3.1.
[eiser] heeft een bedrijfsruimte, in de dagvaarding omschreven als ‘opslagbox’, aan [gedaagde] verhuurd voor € 700,- per maand. De huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van 1 jaar, namelijk van 1 december 2021 tot 31 december 2022, en zal na het verstrijken van de periode elk keer worden voortgezet met de duur van nog één jaar.
3.2.
[eiser] heeft op 8 augustus 2022 de huurovereenkomst per 31 december 2022 opgezegd. [gedaagde] is na 31 december 2022 wel tot gedeeltelijke, maar niet tot volledige ontruiming van de bedrijfsruimte overgegaan. [eiser] heeft vervolgens, zo stelt hij, zelf de resterende spullen van [gedaagde] uit de bedrijfsruimte verplaatst, zodat hij de bedrijfsruimte weer kon verhuren.
3.3.
[eiser] vordert in deze procedure (kort gezegd) voor recht te verklaren dat [gedaagde] tekort is geschoten in de naleving van zijn verplichtingen als huurder, betaling van achterstallig huur vanaf januari 2023 en ontruiming van het gehuurde.
3.4.
[gedaagde] voert hiertegen verweer. Ook stelt hij dat hij schade heeft geleden door verlies aan eigendommen uit zijn bedrijfsruimte en dat [eiser] die schade moet vergoeden. De kantonrechter merkt dit aan als een eis in reconventie.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiser] in conventie en de vordering van [gedaagde] in reconventie af en overweegt daartoe als volgt.
in conventie
[gedaagde] is vanaf 1 januari 2023 geen huurpenningen meer aan [eiser] verschuldigd
4.2.
Partijen zijn het erover eens dat [eiser] op 8 augustus 2022 de tussen hen gesloten huurovereenkomst per 31 december 2022 heeft opgezegd. Opzegging leidt er toe dat een huurovereenkomst eindigt. Dit betekent dat er vanaf 1 januari 2023 geen huurovereenkomst meer tussen partijen bestaat en dat de verplichtingen die daaruit voortvloeiden per die datum zijn komen te vervallen. Voor [gedaagde] gold er vanaf 1 januari 2023 dus geen verplichting (meer) om huur aan [eiser] te betalen. Daarnaast is ook niet van een andere rechtsgrond gebleken op grond waarvan [gedaagde] huur aan [eiser] verschuldigd zou zijn geweest. De kantonrechter wijst daarom de vordering tot betaling van achterstallige huur af.
[eiser] heeft geen belang bij ontruiming en verklaring voor recht
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] geen belang (meer) heeft bij zijn vordering tot ontruiming van het gehuurde. [eiser] heeft namelijk aangegeven dat hij zelf de laatste spullen van [gedaagde] uit de verhuurde bedrijfsruimte heeft verplaatst, zodat de bedrijfsruimte weer kon worden verhuurd. Het gehuurde is dus al ontruimd. Ook bestaat er met deze stand van zaken geen zelfstandig belang meer bij het geven van een verklaring voor recht dat [gedaagde] tekort zou zijn geschoten in de naleving van zijn huurverplichtingen.
in reconventie
4.4.
[gedaagde] heeft gevorderd dat de verhuurder wordt verplicht hem schadeloos te stellen vanwege verlies van eigendommen, waaronder gereedschap, uit zijn bedrijfsruimte. Hij heeft echter nagelaten zijn schade met stukken (bijvoorbeeld aankoopbonnen, een aangifte van de vermissing of andere stukken) te onderbouwen. Dit had wel op zijn weg gelegen, zodat de kantonrechter de vordering moet afwijzen. Dit neemt overigens niet weg dat [gedaagde] wel het recht heeft om teruggave van eventueel nog aanwezige eigendommen uit de gehuurde bedrijfsruimte te verlangen.
Proceskosten
4.5.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten van [gedaagde] in conventie moeten vergoeden. Omdat [gedaagde] zich niet heeft laten vertegenwoordigen door een gemachtigde en er niemand namens hem op de mondelinge behandeling is verschenen, is niet gebleken dat hij proceskosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. Zijn proceskosten worden daarom begroot op nihil.
4.6.
[gedaagde] is in reconventie in het ongelijk gesteld. Hij dient daarom de proceskosten van [eiser] in de reconventie te vergoeden. Ook deze kosten worden begroot op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op nihil;
in reconventie
5.3.
wijst de vordering van [gedaagde] af;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.R. Creutzberg en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2025.
LHJ/63796