ECLI:NL:RBMNE:2025:3171

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
592068 KG ZA 25-160
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een samenwerkingsovereenkomst tussen een cateringbedrijf en een professionele voetbalvereniging

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 27 mei 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen HOT DOG KING B.V. (hierna: Number 1) en FOOTBALL CLUB UTRECHT B.V. (hierna: FC Utrecht). Number 1, een cateringbedrijf dat de publiekscatering verzorgt in stadion Galgenwaard, vorderde nakoming van de Tweede Samenwerkingsovereenkomst met FC Utrecht. Deze overeenkomst had een looptijd tot 1 juli 2027, maar FC Utrecht had deze op 21 maart 2025 per 1 juli 2025 opgezegd. Number 1 betwistte de rechtmatigheid van deze opzegging, aangezien er geen tussentijds opzegbeding in de overeenkomst was opgenomen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat Number 1 een spoedeisend belang had bij de vordering, omdat de opzegging financiële gevolgen had voor het bedrijf en de medewerkers. De rechter concludeerde dat de Tweede Samenwerkingsovereenkomst niet kwalificeerde als een overeenkomst van opdracht, waardoor FC Utrecht niet rechtmatig kon opzeggen. De voorzieningenrechter wees de vordering tot nakoming toe en legde een dwangsom op aan FC Utrecht voor het geval zij niet aan de veroordeling zou voldoen. Daarnaast werd FC Utrecht veroordeeld in de proceskosten van Number 1.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in contracten, vooral met betrekking tot opzegging en de rechten en plichten van partijen. De voorzieningenrechter stelde vast dat de bedoeling van partijen was om tussentijdse opzegging uit te sluiten, wat ook blijkt uit de correspondentie tussen hen.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/592068 / KG ZA 25-160
Vonnis in kort geding van 27 mei 2025
in de zaak van
HOT DOG KING B.V. T.H.O.D.N. NUMBER 1 SNACKS,
gevestigd te Oostzaan,
eisende partij,
hierna te noemen: Number 1,
advocaat: mr. A.G. Moeijes,
tegen
FOOTBALL CLUB UTRECHT B.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde partij,
hierna te noemen: FC Utrecht,
advocaat: mr. M.R. Ruygvoorn.

1.De procedure

1.1.
De voorzieningenrechter beschikt over de volgende stukken:
- de dagvaarding en 17 producties,
- de akte van overlegging producties van FC Utrecht met 3 producties,
- de pleitnota van Number1,
- de pleitnota van FC Utrecht.
1.2.
Op 26 mei 2025 heeft mr. S.H. Gaertman, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. G. Delissen, griffier, een mondelinge behandeling gehouden. Daarbij was namens Number 1 aanwezig de heer [A] ( [functie 1] ), bijgestaan door mr. Moeijes. Namens FC Utrecht was aanwezig de heer [B] ( [functie 2] ), bijgestaan door mr. Ruygvoorn.
1.3.
In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 27 mei 2025 (verkort) vonnis gewezen. Het onderstaande is de uitwerking hiervan.

2.De beoordeling

De kern van de zaak
2.1.
Number 1 is een cateringbedrijf en FC Utrecht is een professionele voetbalvereniging. Number 1 verzorgt de publiekscatering in stadion Galgenwaard tijdens evenementen georganiseerd door FC Utrecht. De afspraken daarover hebben zij vastgelegd in een meerjarige samenwerkingsovereenkomst. In eerste instantie hebben partijen een samenwerkingsovereenkomst gesloten met een looptijd tot 1 juli 2025. In 2022 hebben zij die overeenkomst vervangen door een nieuwe overeenkomst met een looptijd tot 1 juli 2027 (hierna: de Tweede Samenwerkingsovereenkomst).
2.2.
Op 21 maart 2025 heeft FC Utrecht de Tweede Samenwerkingsovereenkomst per 1 juli 2025, dus voor de overeengekomen einddatum, opgezegd. Partijen verschillen van mening over de rechtmatigheid van deze opzegging. Number 1 krijgt in deze procedure gelijk.
Number 1 heeft een spoedeisend belang
2.3.
Voor een kortgedingprocedure is een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter vindt dat het spoedeisend belang van Number 1 voldoende aannemelijk is gemaakt. FC Utrecht wil per 1 juli 2025 een samenwerking aangaan met een andere cateraar. Dat heeft financiële gevolgen voor Number 1 en heeft ook gevolgen voor de medewerkers van Number 1 die in het stadion Galgenwaard van FC Utrecht werken. Verder moet op korte termijn gestart worden met de voorbereidingen voor het komende voetbalseizoen. Number 1 heeft er daarom belang bij om op korte termijn duidelijkheid te krijgen over de volgens haar onrechtmatige opzegging van het samenwerkingscontract.
De vordering tot nakoming wordt toegewezen
2.4.
Tijdens de zitting heeft Number 1 haar vordering tot afgifte van (een kopie van) de Tweede Samenwerkingsovereenkomst ingetrokken. Alleen de vordering tot nakoming blijft dus over.
2.5.
Voorop staat dat de Tweede Samenwerkingsovereenkomst geen tussentijds opzegbeding bevat. De vraag is of de tussentijdse opzegging door FC Utrecht desondanks rechtmatig is. Dat is volgens Number 1 niet het geval omdat partijen bewust geen tussentijds opzegbeding zijn overeengekomen. Ook is er volgens haar geen sprake van andere
omstandigheden op grond waarvan de overeenkomst wél voor het einde van de looptijd kan eindigen, zoals bijvoorbeeld omstandigheden genoemd in artikel 5 onder b van de Tweede Samenwerkingsovereenkomst die leiden tot ontbinding van rechtswege of een onvoorziene omstandigheid op grond waarvan de overeenkomst ontbonden kan worden.
2.6.
Het primaire verweer van FC Utrecht is dat zij tussentijds mag opzeggen omdat er sprake is van een overeenkomst van opdracht die door de opdrachtgever te allen tijde opgezegd mag worden, dan wel omdat de Tweede Samenwerkingsovereenkomst voorziet in een mogelijkheid om tussentijds op te zeggen.
De Tweede Samenwerkingsovereenkomst is geen overeenkomst van opdracht
2.7.
De Tweede Samenwerkingsovereenkomst is een duurovereenkomst voor bepaalde tijd. In beginsel kan zo’n overeenkomst niet tussentijds worden opgezegd, tenzij partijen die mogelijkheid in het contract zijn overeengekomen. Als het gaat om een duurovereenkomst van opdracht, dan kan de overeenkomst bijna altijd door de opdrachtgever worden opgezegd (artikel 7:408 BW). Ook als partijen welbewust een overeenkomst hebben gesloten voor bepaalde tijd en daarbij geen mogelijkheid tot tussentijdse opzeggingsmogelijkheid hebben opgenomen.
2.8.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kwalificeert De Tweede Samenwerkingsovereenkomst niet als een overeenkomst van opdracht. De overeenkomst bevat meer onderdelen die wijzen op een gelijkwaardige samenwerking dan op een ongelijkwaardige verhouding als bij een overeenkomst van opdracht. De overeenkomst spreekt ook over het elkaar over en weer verlenen van rechten. Zo heeft Number 1 het exclusieve recht om in stadion Galgenwaard de publiekscatering te verzorgen en heeft FC Utrecht recht op een kwart van de omzet van Number 1. Andere onderdelen uit de Tweede Samenwerkingsovereenkomst die duiden op een niet-ondergeschikte positie van Number 1 zijn de volgende:
  • het catering personeel werkt onder toezicht en verantwoordelijkheid van Number 1
  • FC Utrecht mag zonder toestemming van Number 1 geen andere cateraar inschakelen
  • Number 1 mag deelnemen aan de onderhandelingen tussen FC Utrecht en haar Food & Beverage partners
  • de verkoopprijzen worden door Number 1 in overleg met FC Utrecht geïndexeerd en over andere prijsverhogingen moeten partijen gezamenlijk een akkoord bereiken
  • Number 1 investeert in de food&beverage uitgiftepunten van stadion Galgenwaard, de uitstraling daarvan en in food gerelateerde apparatuur voor gebruik in Galgenwaard.
2.9.
Omdat de Tweede Samenwerkingsovereenkomst niet kwalificeert als een overeenkomst van opdracht, slaagt het beroep van FC Utrecht op artikel 7:408 BW niet en leidt dat dus niet tot een rechtmatige opzegging.
2.10.
Ook als de overeenkomst wel gekwalificeerd zou moeten worden als een overeenkomst van opdracht, leidt dat niet tot de conclusie dat de tussentijdse opzegging door FC Utrecht rechtmatig is. In de overwegingen hieronder wordt uitgelegd waarom.
De Tweede Samenwerkingsovereenkomst voorziet niet in een tussentijdse opzegmogelijkheid
2.11.
Partijen leggen de Tweede Samenwerkingsovereenkomst verschillend uit. Bij de beoordeling van de vraag welke uitleg gevolgd moet worden gaat het niet alleen om de letterlijke tekst, maar ook om de bedoelingen van partijen en wat zij over en weer van elkaar mochten verwachten.
2.12.
In dit geval is allereerst van belang dat de Tweede Samenwerkingsovereenkomst, anders dan de Eerste Samenwerkingsovereenkomst, geen tussentijds opzegbeding bevat. Alleen al dat feit vormt een sterke aanwijzing voor de uitleg dat partijen de bedoeling hebben gehad om in hun nieuwe overeenkomst tussentijdse opzegging niet mogelijk te maken. Anders dan FC Utrecht stelt volgt ook uit artikel 8 sub c van de Tweede Samenwerkingsovereenkomst niet dat er een tussentijdse opzegmogelijkheid bestaat.
2.13.
In dat artikel is een afkoopregeling opgenomen voor het geval dat de overeenkomst eerder eindigt dan overeengekomen. Die regeling voorziet in een compensatie voor de investeringen van Number 1. De tekst van artikel 8 sub c biedt geen steun voor de stelling van FC Utrecht. Daarin staat namelijk dat het gaat om een compensatie in het geval dat de overeenkomst voortijdig wordt beëindigd; er staat niet als de overeenkomst voortijdig wordt opgezegd. De volgende vraag is dan of partijen met het woord beëindiging ook opzegging hebben bedoeld. De voorzieningenrechter begrijpt dat FC Utrecht stelt dat dit het geval is. Zij voert in dat verband aan dat het artikel anders zinloos zou zijn. Number 1 betwist dat en voert aan dat er andere mogelijkheden zijn dan opzegging waardoor de overeenkomst kan eindigen. Zij wijst in dat verband op artikel 5 sub b van de Tweede Samenwerkings-overeenkomst. De situaties die daar worden genoemd hebben echter tot gevolg dat de overeenkomst van rechtswege wordt ontbonden, terwijl artikel 8 sub c expliciet vermeldt dat het moet gaan om de situatie dat FC Utrecht de overeenkomst beëindigt. Zo staat in dat artikel:
‘indien de overeenkomst door FC Utrecht wordt beëindigd’en ‘
Indien de samenwerking eindigt op initiatief van FC Utrecht’. Verder is in artikel 8 sub c van vergoeding uitgesloten de situatie dat FC Utrecht de overeenkomst ontbindt op grond van een tekortkoming in de nakoming door Number 1. Dus ook in die situatie geldt artikel 8 sub c niet. Toch maakt dat artikel 8 sub c niet zinloos. Toepassing van de afkoopregeling bij beëindiging vanwege onvoorziene omstandigheden wordt door dit artikel, en ook overigens in de overeenkomst, niet uitgesloten. Het bestaan van artikel 8 sub c betekent dus niet dat daaruit afgeleid moet worden dat partijen de bedoeling hebben gehad om overeen te komen dat alleen FC Utrecht tussentijds (en zonder opzegtermijn) mag opzeggen. Het feit dat Number 1 daardoor in een nadeligere positie terechtkomen zou komen dan voorheen, maakt ook niet aannemelijk dat zij daarmee akkoord zou zijn gegaan.
2.14.
De bedoeling om een tussentijdse opzegging overeen te komen, blijkt evenmin uit het e-mailbericht van 11 augustus 2022 (productie 6f dagvaarding). Beide partijen verwijzen naar dat bericht ter onderbouwing van hun standpunt. Number 1 stelt dat uit dat bericht en de overige e-mailcorrespondentie (productie 6 dagvaarding) blijkt dat partijen expliciet hebben onderhandeld over het uitsluiten van een tussentijdse opzegging met als resultaat dat er geen opzegbeding in de overeenkomst is opgenomen. FC Utrecht stelt dat uit dit bericht blijkt dat alleen
vrijelijktussentijds opzeggen niet mocht, maar wel als er op grond van artikel 8 sub c gecompenseerd zou worden.
2.15.
In het bericht van 11 augustus 2022 refereert Number 1 aan het verzoek van FC Utrecht (bij monde van [B] ) om een tussentijdse beëindiging op te nemen voor het geval Number 1 ondermaats zou presteren. In ruil voor die beëindigingsmogelijkheid is afgesproken dat Number 1 pas in het tweede seizoen zou starten met de afschrijving van haar investeringen. Het gaat daar dus om tussentijdse beëindiging door ontbinding in het geval dat Number 1 tekortkomt in de nakoming van haar verplichtingen en niet om tussentijdse beëindiging door opzegging. Verder wordt in dit mailbericht gesproken over het al dan niet laten staan van een escape mogelijkheid voor FC Utrecht. Volgens Number 1 heeft zij daarmee bedoeld de escape mogelijkheid van een tussentijdse opzegging. Die bedoeling lijkt op dat moment ook voor FC Utrecht duidelijk te zijn geweest. In het e-mailbericht van 30 augustus 2022 van FC Utrecht aan Number 1, koppelt FC Utrecht het woord escape immers ook zelf aan tussentijdse opzegging. In dat bericht deelt zij mee dat het samenwerkingscontract nu is opgesteld:
‘op basis waarvan geen vrijelijketussentijdse opzegging[onderstreping door de voorzieningenrechter]
van FC Utrecht mogelijk is (dus zonder escape mogelijkheid voor FCU)’. Het feit dat FC Utrecht, die de Tweede Samenwerkingsovereenkomst heeft opgesteld, in de overeenkomst het woord opzegging niet heeft opgenomen, lijkt ook te bevestigen dat zij evenals Number 1 de bedoeling had om tussentijdse opzegging uit te sluiten. Number 1 hoefde er daarom niet op bedacht te zijn dat FC Utrecht misschien toch uitging van een tussentijdse opzegmogelijkheid. Als opsteller van de overeenkomst lag het op de weg van FC Utrecht om die bedoeling, voor zover daar al sprake van was, duidelijk in de overeenkomst op te nemen. Zeker nu de door FC Utrecht gestelde opzegmogelijkheid een eenzijdige opzegmogelijkheid betreft in het voordeel van FC Utrecht en bovendien een opzegtermijn ontbreekt.
Tussenconclusie
2.16.
De primaire verweren van FC Utrecht slagen niet. De voorzieningenrechter acht het daarom zeer waarschijnlijk dat de rechter in een bodemprocedure tot het oordeel zal komen dat FC Utrecht de Tweede Samenwerkingsovereenkomst niet rechtmatig heeft opgezegd. Voordat de voorzieningenrechter aan toewijzing van de vordering tot nakoming toekomt moet eerst het subsidiaire verweer van FC Utrecht beoordeeld worden. Als dat slaagt heeft toewijzing van de vordering tot nakoming namelijk geen zin.
Er is geen sprake van onvoorziene omstandigheden
2.17.
Tijdens de zitting heeft FC Utrecht subsidiair een beroep gedaan op wijziging of ontbinding van de Tweede Samenwerkingsovereenkomst vanwege een onvoorziene omstandigheid, te weten financiële misleiding. FC Utrecht stelt - samengevat - dat Number 1 de indruk heeft gewekt dat haar financiële situatie minder rooskleurig was dan dat die in werkelijkheid was om zo FC Utrecht tijdens de prijsonderhandelingen voor seizoen 2022/2023 te bewegen akkoord te gaan met handhaving van het ‘oude’ afdrachtpercentage. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst FC Utrecht naar de mailwisseling tussen partijen die als productie 1 door FC Utrecht is overgelegd. Number 1 heeft tijdens de mondelinge behandeling uitgelegd dat de reden voor het niet willen verhogen van het afdrachtpercentage zijn oorzaak had in de enorme prijsstijgingen in 2022 voor met name bier. Gevolg daarvan was dat Number 1 om dezelfde marge te kunnen behouden de verkoopprijs van bier moest verhogen. FC Utrecht wilde dat niet en de oplossing werd daarom gevonden in een tijdelijke lagere afdracht aan FC Utrecht.
2.18.
Het akkoord over de verlaagde afdracht is volgens Number 1 in goed overleg met FC Utrecht gebeurd, hetgeen FC Utrecht tijdens de zitting heeft bevestigd. In de mailwisseling waar FC Utrecht naar verwijst ziet de voorzieningenrechter voorts geen aanwijzingen voor de stelling van FC Utrecht dat Number 1 een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven om zo de afdracht te verlagen. De voorzieningenrechter ziet in die mailwisseling, het bericht van 30 september 2022 in het bijzonder, wel bevestiging van de door Number 1 gegeven uitleg voor de verlaagde afdracht. Daarin noemt Number 1 de prijsstijgingen die elkaar allemaal snel opvolgen en zo voor spannende tijden zorgen. De voorzieningenrechter acht dan ook niet aannemelijk dat er sprake is geweest van financiële misleiding door Number 1. Dat levert dan ook geen onvoorziene omstandigheid op.
Eindconclusie
2.19.
Ook het subsidiaire verweer slaagt niet. De vordering tot nakoming van Number 1 wordt toegewezen.
Er wordt een dwangsom opgelegd
2.20.
Ook de gevorderde dwangsom wordt toegewezen. FC Utrecht stelt dat een dwangsom niet nodig is, omdat zij zich aan een eventuele veroordeling zal houden. In dat geval zal FC Utrecht echter ook geen hinder ondervinden van een dwangsom. De voorzieningenrechter ziet daarin dus geen aanleiding om van een dwangsom af te zien. Wel wordt de gevorderde dwangsom gematigd tot een bedrag van € 25.000,- per dag en gemaximeerd tot een bedrag van € 500.000,-.
De proceskosten
2.21.
Number 1 krijgt gelijk. Daarom moet FC Utrecht de proceskosten betalen. De proceskosten aan de kant van Number 1 worden begroot op:
- dagvaarding € 119,40
- griffierecht € 714,00
- salaris advocaat € 1.107,00 (tarief gemiddelde zaak)
- nakosten
€ 178,00(plus eventueel de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.118,40
2.22.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
veroordeelt FC Utrecht tot onverkorte nakoming van de op haar rustende
verplichtingen uit hoofde van de Tweede Samenwerkingsovereenkomst (inclusief
de daaraan gekoppelde sponsorovereenkomst) en verbiedt FC Utrecht de
bestaande samenwerking tussen partijen op te zeggen vóór 1 juli 2027 of zoveel
eerder als in een bodemprocedure wordt bepaald, op straffe van een dwangsom van € 25.000,- per dag(deel), voor iedere dag dat FC Utrecht niet aan deze veroordeling tot nakoming voldoet totdat een maximum van 500.000,- is bereikt,
3.2.
veroordeelt FC Utrecht in de kosten van € 2.118,40, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als zij niet tijdig aan die veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, wordt daar € 92,00 bij opgeteld,
3.3.
veroordeelt FC Utrecht in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Gaertman, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2025. De uitwerking van dit vonnis is op 5 juni 2022, bij afwezigheid van mr. S.H. Gaertman, ondertekend door mr. D. Wachter.