ECLI:NL:RBMNE:2025:3087

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 juni 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
24/4579
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatieverzoek kinderopvangtoeslag gedupeerden, beoordeling van institutionele vooringenomenheid en toepassing van hardheidsclausule

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 30 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een gedupeerden van de kinderopvangtoeslagaffaire en de Dienst Toeslagen. Eiseres, die zich had gemeld als gedupeerden, had een verzoek ingediend voor herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag over de jaren 2009 tot en met 2014 op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De Dienst Toeslagen had compensatie toegekend voor de jaren 2009 en 2011 tot en met 2013, maar had de aanvragen voor de jaren 2010 en 2014 afgewezen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de Dienst Toeslagen terecht had gehandeld door geen compensatie toe te kennen voor de jaren 2010 en 2014. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van institutionele vooringenomenheid in de besluitvorming van de Dienst Toeslagen. Eiseres had niet voldoende bewijs geleverd dat haar schade was veroorzaakt door vooringenomenheid of dat er sprake was van onbillijkheden van overwegende aard. De rechtbank heeft ook de toepassing van de hardheidsclausule van de Wht beoordeeld, maar oordeelde dat eiseres niet had aangetoond dat de toepassing van de wettelijke bepalingen onbillijk was.

De rechtbank benadrukte dat de Wht verschillende compensatietrajecten kent en dat de toekenning van compensatie afhankelijk is van de vraag of de gedupeerden schade heeft geleden als gevolg van institutionele vooringenomenheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking kwam voor compensatie over de jaren 2010 en 2014, en dat de hoogte van de compensatie die eerder was toegekend, in overeenstemming was met de wettelijke bepalingen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4579

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.N. Ali),
en

Dienst Toeslagen, kantoor [locatie]

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

1. Eiseres is gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire. Zij heeft op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) een verzoek ingediend voor een herbeoordeling van de toeslagjaren 2009 tot en met 2014. Dienst Toeslagen heeft met het besluit met kenmerk UHT-DC-I van 22 september 2021 compensatie toegekend over de toeslagjaren 2009 en 2011 tot en met 2013 en met het besluit met kenmerk UHT-DC-I A van 22 september 2021 compensatie voor de toeslagjaren 2010 en 2014 afgewezen.
1.1.
Met het bestreden besluit van 6 mei 2024 op het bezwaar van eiseres heeft Dienst Toeslagen de compensatie over de toeslagjaren 2009 en 2011 tot en met 2013 herberekend en is hij bij de afwijzing voor compensatie voor de toeslagjaren 2010 en 2014 gebleven.
1.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 15 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de Dienst Toeslagen. Eiseres was niet aanwezig.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiseres heeft zich op 8 januari 2021 gemeld als gedupeerde in de kinderopvangtoeslagaffaire en een verzoek gedaan voor de herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag over de toeslagjaren 2009 tot en met 2014. Aan eiseres is over de jaren 2009 en 2011 tot en met 2013 compensatie toegekend. Over de jaren 2010 en 2014 is geen compensatie toegekend. In totaal is aan eiseres in eerste instantie een bedrag van € 47.817,- aan compensatie toegekend.
3. De Bezwaarschriftencommissie (BAC) heeft geadviseerd om het bezwaar gericht tegen de compensatieberekening (UHT-DC-I) gegrond te verklaren en de compensatieberekening in het voordeel van eiseres aan te passen. Dienst Toeslagen heeft het advies van de BAC gevolgd en aan eiseres een nieuw compensatiebedrag van € 50.373,- toegekend. Eiseres had daardoor nog recht op een aanvullend bedrag van € 2.556,-.
4. De BAC heeft geadviseerd om het bezwaar gericht tegen de afwijzing van de compensatie over de jaren 2010 en 2014 (UHT-DC-I A) ook gegrond te verklaren en over het toeslagjaar 2014 alsnog compensatie op grond van vooringenomenheid toe te kennen. De afwijzing van de compensatie over het toeslagjaar 2010 heeft de BAC wel in orde gevonden. Dienst Toeslagen heeft het advies van de BAC ten aanzien van het toeslagjaar 2014 niet gevolgd en het bezwaar ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt de vraag of Dienst Toeslagen zijn besluit over de definitieve compensatie en de afwijzing van de toeslagjaren 2010 en 2014 aan eiseres terecht heeft gehandhaafd. Zij doet dit aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. Wat bij de rechtbank voorligt is het besluit van 6 mei 2024 dat betrekking heeft op de toeslagjaren 2010 en 2014. De herberekening van de compensatie over toeslagjaren 2009, 2011 en 2012 is tussen partijen niet meer in geschil. Ter zitting heeft eiseres ook het jaar 2013 ter discussie gesteld, maar over dit jaar heeft Dienst Toeslagen compensatie toegekend. Niet valt in te zien wat het belang van eiseres bij een beoordeling van dit toeslagjaar is.
Het toetsingskader
8. De rechtbank stelt voorop dat de Wht verschillende compensatietrajecten kent. De Wht bevat onder meer een (deels forfaitaire) compensatie voor een aantal limitatief opgesomde schadeposten. [1] Een compensatie wordt in twee situaties aan een gedupeerde toegekend: als de gedupeerde schade heeft geleden doordat bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van Dienst Toeslagen of doordat de toepassing van relevante wetgeving bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit hardheid van de toepassing die destijds aan het wettelijk systeem werd gegeven. [2] In deze zaak ligt nu het compensatietraject voor gedupeerden die (institutioneel) vooringenomen zijn behandeld voor.
9. Een aantal aspecten kunnen duiden op institutionele vooringenomenheid, waaronder: 1) collectieve stopzetting zonder een voorafgaande individuele beoordeling die dit rechtvaardigde, 2) het breed uitvragen van bewijsstukken over een of meerdere jaren, 3) zero-tolerance-onderzoek naar fouten, 4) het niet nader uitvragen van informatie bij gebleken tekortkomingen in de door de ouder verstrekte bewijsstukken en 5) het afwijzen of reduceren van de aanspraak op kinderopvangtoeslag bij de minste of geringste onregelmatigheid in de door de ouder verstrekte bewijsstukken. Ieder aspect afzonderlijk hoeft niet noodzakelijkerwijs te duiden op institutionele vooringenomenheid, maar het ontbreken van een van deze aspecten wijst niet direct op de afwezigheid daarvan. Er kunnen ook nog aanvullende aanwijzingen zijn van institutionele vooringenomenheid. [3]
10. Een voorwaarde voor de toekenning van compensatie is dat de gedupeerde schade heeft geleden als gevolg van de institutionele vooringenomenheid (of van de hardheid). Het kan hierbij zowel om materiële als om immateriële schade gaan. Als de institutionele vooringenomenheid heeft geleid tot een terugvordering van kinderopvangtoeslag of tot stopzetting van de voorschotverlening van kinderopvangtoeslag, wordt aangenomen dat sprake is geweest van schade.
Toeslagjaar 2010
11. Eiseres stelt dat Dienst Toeslagen ten onrechte geen compensatie heeft berekend over het jaar 2010. Eiseres heeft aangevoerd dat zij vanwege fouten van de Belastingdienst onder beschermingsbewind is komen te staan. De bewindvoerder die daardoor is aangesteld, heeft vervolgens fouten gemaakt waardoor eiseres daarvoor moest boeten. Diens Toeslagen kan een verwijt worden gemaakt van de nihilstelling van haar kinderopvangtoeslag over het jaar 2010.
12. De rechtbank is het met Dienst Toeslagen eens dat over het toeslagjaar 2010 geen sprake is van vooringenomenheid. De bewindvoerder van eiseres heeft in 2011 laten weten dat eiseres met terugwerkende kracht over het jaar 2010 de kinderopvangtoeslag wilde stopzetten en om die reden heeft Dienst Toeslagen dit gedaan. Dienst Toeslagen heeft dus pas stopgezet, nadat de bewindvoerder daarover had bericht en heeft dit niet uit eigen initiatief gedaan. Toen eiseres vervolgens zelf hier in 2013 tegen in bezwaar kwam, is de kinderopvangtoeslag over 2010 door Dienst Toeslagen hersteld. Dienst Toeslagen mocht uitgaan van de brief van de bewindvoerder van eiseres dat zij over het jaar 2010 geen kinderopvangtoeslag wilde ontvangen. De bewindvoerder van eiseres was immers bevoegd om beslissingen te nemen over de financiële belangen van eiseres en trad in die hoedanigheid ook op richting Diens Toeslagen. Hieruit volgt geen vooringenomenheid aan de kant van Dienst Toeslagen. Dat eiseres als gevolg van fouten van de Belastingdienst onder beschermingsbewind is komen te staan, is de rechtbank uit de stukken onvoldoende gebleken. Bovendien kan dit naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als institutioneel vooringenomen handelen. Een fout van de Belastingdienst leidt niet automatisch tot vooringenomenheid. Dit betekent dus dat eiseres niet in aanmerking kan komen voor compensatie over het jaar 2010.

Toeslagjaar 2014

13. Eiseres stelt dat Dienst Toeslagen ten onrechte geen compensatie heeft berekend over het jaar 2014. Dienst Toeslagen heeft over dit jaar ook vooringenomen gehandeld en doordat in 2013 het recht op kinderopvangtoeslag ten onrechte op nihil is gesteld, is er een vertraagde toekenning over het jaar 2014 geweest. Die vertraging is van dien aard dat Dienst Toeslagen tot compensatie moet overgaan.
13. De belastingdienst heeft vastgesteld dat in het toeslagjaar 2013 de kinderopvangtoeslag ten onrechte op nihil is gesteld, omdat een uitvraag tot informatie bij eiseres en niet haar bewindvoerder is gedaan en dat daarom over dat jaar sprake was van vooringenomenheid. Als gevolg van die nihilstelling is de kindertoeslag over het jaar 2014 niet automatisch voortgezet. Dienst Toeslagen heeft in het jaar 2014 van eiseres documenten ontvangen, nadat die bij haar en niet bij haar bewindvoerder waren opgevraagd. Aan de hand van die documenten kon in 2014 de kinderopvangtoeslag worden berekend en toegekend. Eiseres stond ook op dat moment nog onder bewind, zodat Dienst Toeslagen in principe de informatie bij de bewindvoerder had moeten opvragen. Nu eiseres wel heeft gereageerd op het verzoek tot informatie is zij hierin niet benadeeld. Het bedrag aan kinderopvangtoeslag zou immers niet anders zijn geweest als de informatieverzoeken aan de bewindvoerder van eiseres waren toegestuurd. Dat er in 2014 een onnodige vertraging door de nihilstelling in 2013 heeft plaatsgevonden, wordt door Dienst Toeslagen erkend. De rechtbank is het echter met het op de zitting toegelichte standpunt van Dienst Toeslagen eens dat een vertraging in de toekenning niet kan worden aangemerkt als institutioneel vooringenomen handelen. Dit betekent dus dat eiseres niet in aanmerking kan komen voor compensatie over het jaar 2014.
Hardheidsclausule
15. Eiseres stelt dat er in haar geval sprake is van bijzondere omstandigheden, waardoor de hardheidscompensatie van artikel 49(b) Awir moet worden toegepast.
16. De rechtbank begrijpt het standpunt van eiseres zo dat zij een beroep doet op de hardheidsclausule zoals die is opgenomen in artikel 9.1, eerste lid, van de Wht, nu
artikel 49(b) Awir inmiddels voor de Wht is vervallen. Op grond van artikel 9.1, eerste lid, van de Wht kan Dienst Toeslagen bij een besluit over toekenning van compensatie afwijken van artikel 2.1 van de Wht voor zover toepassing daarvan gelet op het doel of strekking ervan zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor degene die heeft verzocht om de toekenning.
17. De rechtbank is van oordeel dat zij kan begrijpen dat eiseres een ongemakkelijk gevoel heeft overgehouden aan hoe alles bij haar is verlopen, maar de rechtbank stelt vast dat Dienst Toeslagen de hoogte van het recht op kinderopvangtoeslag van eiseres heeft vastgesteld in overeenstemming met de wettelijke bepalingen. Hoewel eiseres haar individuele situatie omvangrijk heeft geschetst, heeft zij niet concreet uitgelegd wat onbillijk is aan de toepassing van de wettelijke bepalingen. In die situatie kan dus niet worden gesproken van een onbillijkheid van overwegende aard.
Compensatieregeling werkelijke schade
18. Eiseres stelt nog dat de werkelijke schade als gevolg van het handelen van Dienst Toeslagen hoger uitvalt dan de deels forfaitaire compensatie. Gedupeerden die vinden dat hun schade met de uitkomst van de integrale beoordeling niet volledig is vergoed, kunnen een verzoek om aanvullende compensatie doen bij de CWS. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van eiseres ook laten weten dat eiseres inmiddels een aanvraag bij de CWS heeft ingediend, maar dat daar nog geen beslissing op is genomen. De eventuele hogere schade en andere schade, zoals wettelijke rente, staan in deze procedure dus niet ter discussie, nu een dergelijk besluit hier niet voorligt. De rechtbank kan zich hierover dan ook niet uitlaten.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. van 't Hof, rechter, in aanwezigheid van
J.M.J. Kooistra, griffier.Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2025.
de griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 2.2 en 2.3 van de Wht.
2.Zie artikel 2.1, eerste lid, van de Wht.
3.Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, p. 70-71.