ECLI:NL:RBMNE:2025:307

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
16/012325-20 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met hennepkwekerij

Op 29 januari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die betrokken was bij een hennepkwekerij. De officier van justitie had een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij een bedrag van € 347.692,42 werd geschat. De officier stelde dat de veroordeelde inkomsten had ontvangen uit de hennepkwekerij, maar de verdediging betwistte dit. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van de feiten en de standpunten van beide partijen. De rechtbank concludeerde dat niet aannemelijk was geworden dat de veroordeelde daadwerkelijk voordeel had verkregen uit de hennepkwekerij. De WhatsApp-berichten tussen de veroordeelde en een medeveroordeelde gaven geen bewijs dat de ontvangen bedragen verband hielden met de hennepkwekerij. De rechtbank oordeelde dat de bedragen die de veroordeelde ontving, betrekking hadden op huur- en alimentatieverplichtingen, en niet op de hennepkwekerij. Daarom werd de vordering tot ontneming afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/012325-20 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer van 29 januari 2025 op de vordering van de officier van justitie tot ontneming
in de zaak tegen
[veroordeelde]
geboren op [1962] te [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is aan de orde geweest op de terechtzittingen van 8 januari 2025 (inhoudelijk) en 15 januari 2025 (sluiting onderzoek). Voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling heeft een schriftelijke conclusiewisseling plaatsgevonden tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. M. Kamper en van hetgeen veroordeelde en mr. W.H. Boomstra, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie van 30 mei 2024 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel van € 347.692,42.
De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting van 8 januari 2025 op het standpunt gesteld dat veroordeelde kennis had van de hennepkwekerij in haar woning en daar ook inkomsten uit ontving. De verdeling van de opbrengst was 1/3 [medeveroordeelde 1] en 2/3 [medeveroordeelde 2] , waarbij het deel van [medeveroordeelde 2] volgens de officier van justitie werd verdeeld tussen hem en veroordeelde.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat aan veroordeelde uitsluitend een vergoeding is toegekomen voor het gebruik van haar woning, partner- en kinderalimentatie en niet heeft meegedeeld in de winst van de hennepkwekerij die zich in haar woning bevond.

3.BEOORDELING VAN DE VORDERING

Veroordeelde is bij vonnis van 29 januari 2025 van deze rechtbank, voor zover van belang, veroordeeld voor het volgende strafbare feit:
Medeplichtigheid aan het in uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat veroordeelde van dit strafbare feit wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Uit de WhatsAppgesprekken tussen veroordeelde en [medeveroordeelde 2] volgt dat veroordeelde regelmatig geldbedragen ontving van [medeveroordeelde 2] . De rechtbank acht het echter niet aannemelijk geworden dat zij bedragen van [medeveroordeelde 2] ontving als tegemoetkoming voor het ter beschikking stellen van haar woning voor de hennepkwekerij of als winstuitkering van de opbrengst van de hennepkwekerij. Dat komt doordat veroordeelde voldoende gemotiveerd heeft betwist dat de ontvangen bedragen op de hennepkwekerij betrekking hadden, door aan te voeren dat deze bedragen zagen op de huur- en alimentatieverplichtingen van [medeveroordeelde 2] tegenover veroordeelde en zij deze vergoedingen ook reeds ontving in de periode voor dat de rechtbank bewezen acht dat er een hennepkwekerij in de woning aanwezig was.
De ontnemingsvordering wordt daarom afgewezen.

4.BESLISSING

De rechtbank
wijst afde vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.P.J. Janssens, voorzitter, mrs. J.P. Killian en J.B. Duinkerken, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.I. van Balkom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 januari 2025.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.