Beoordeling door de voorzieningenrechter
1. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekster tegen meerdere besluiten en/of feitelijke handelingen, die in het kader van de Vreemdelingenwet met een besluit gelijk zijn te stellen, bezwaar heeft gemaakt. Het besluit van 27 mei 2025 is het meest omvattend, omdat daar wordt in gegaan op de beëindiging van opvang in ’s-Graveland, op de onmogelijkheid om opvang aan te bieden voor haar, haar partner én huisdieren en een nieuwe opvanglocatie buiten de huidige gemeente. De voorzieningenrechter zal de verzoeken dan ook vooral in het licht van dit besluit beoordelen.
2. Gelet op hetgeen is besproken op de zitting, begrijpt de voorzieningenrechter dat verzoekster primair verzoekt dat het college een opvanglocatie zoekt (en vindt) voor haar, haar partner en hun huisdieren. Subsidiair wil verzoekster met haar verzoek voorkomen dat zij, zonder partner en huisdieren, buiten de huidige regio (zoals in Almere of Dronten) wordt geplaatst.
3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek/de verzoeken af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Een opvanglocatie met partner en huisdieren
4. Over het primaire verzoek overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Een voorlopige voorziening heeft – zoals de term al zegt – het karakter van een tussenmaatregel, in afwachting van de bodemzaak (in dit geval de beslissing op het bezwaar). De beoordeling die de voorzieningenrechter maakt, is dus voorlopig van aard en de rechtbank die in een later stadium in een eventuele bodemprocedure over de zaak beslist, is niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden.
5. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekster de wens heeft om herenigd te worden met haar partner en huisdieren. Verzoekster heeft nu onderdak in een hotel, en hierna kan zij in ieder geval zelf weer terecht bij een andere opvanglocatie. Haar partner verblijft nu, samen met hun huisdieren, sinds juli 2024 in een opvanglocatie in Tilburg. Hoewel dit voor verzoekster en haar partner begrijpelijk een onwenselijke situatie is, maakt dit nog niet dat er op dit moment sprake is van spoedeisend belang waardoor de beslissing in de bezwaarprocedure niet kan worden afgewacht, omdat er nu en in de nabije toekomst wel in onderdak wordt voorzien. Daarnaast wordt de kans voor verzoekster om een plek te bemachtigen met haar partner en huisdieren niet kleiner wanneer zij zelf naar een opvang gaat in een andere gemeente, er worden geen opgebouwde rechten verloren.
Niet evident onrechtmatig
6. Omdat er geen sprake is van een spoedeisend belang, kan de voorlopige voorziening enkel nog worden getroffen als blijkt dat de bestreden besluiten evident onrechtmatig zijn. Evident onrechtmatig houdt in dat ook zonder diepgaand onderzoek naar de feiten of het recht, ernstig moet worden getwijfeld aan de rechtmatigheid van het besluit.
7. De voorzieningenrechter ziet op basis van de stukken geen aanleiding om te oordelen dat het bestreden besluit overduidelijk onrechtmatig is. De RooO voorziet niet in het recht op opvang met inbegrip van huisdieren. Voor zover verzoekster zich beroept op artikel 3, van de RooO, heeft te gelden dat dit artikel niet op verzoekster van toepassing is. Verzoekster is geen kwetsbare ontheemde zoals bedoeld onder b van deze bepaling, terwijl er wel een opvangvoorziening beschikbaar is zoals bedoeld onder a van de bepaling.
Daarnaast geeft het artikel aan het college een bevoegdheid, maar geen verplichting. Ook heeft het college voldoende toegelicht dat zij geen opvanglocaties heeft waar huisdieren zijn toegestaan en dat ook elders in het land dergelijke plekken niet beschikbaar zijn.
8. De voorzieningenrechter wijst het primaire verzoek dus af.
Een opvanglocatie buiten de regio
9. De voorzieningenrechter neemt wel onverwijlde spoed aan voor het subsidiair gedane verzoek om niet buiten de eigen regio geplaatst te worden. Weliswaar wijst het college er terecht op dat dit een onzekere toekomstige gebeurtenis is, maar gelet op de nabije einddatum van het verblijf in het hotel, staat vast dat voor verzoekster een nieuwe opvanglocatie moet worden gevonden en er vooralsnog alleen locaties buiten de eigen regio zijn gevonden. Wanneer verzoeksters in een opvanglocatie buiten de regio zou worden geplaatst, bestaat er geen recht om zo spoedig mogelijk weer terug geplaatst te worden.
Dat zou voor verzoekster betekenen dat de band met de regio waar zij sinds april 2022 woont, wordt verbroken.
Heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen?
10. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het college bevoegd is verzoekster in een opvanglocatie buiten de gemeente te plaatsen. Volgens verzoekster biedt de RooO daartoe geen grondslag. Het college meent dat zij wel voldoet aan haar verplichting uit artikel 2, eerste lid, van de RooO. Daarbij verwijst het college naar artikel 7, eerste lid, onder a, van de RooO. Volgens het college volgt daaruit dat zij de opvang in haar gemeente mogen beëindigen omdat zij elders (buiten de regio) opvang aanbiedt.
11. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter biedt artikel 7, eerste lid, onder a, van de RooO echter geen grondslag om verzoekster buiten de regio in een opvanglocatie te plaatsen. Gelet op de tekst van de bepaling en de toelichting daarop in de wetsgeschiedenis, ziet de bepaling op situaties waarin een ontheemde bijvoorbeeld elders opvang of woonruimte heeft gevonden of om andere redenen niet meer in de opvanglocatie verblijft. Het moet in ieder geval gaan om een situatie waarbij de opvang wordt beëindigd
omdatdaar elders in wordt voorzien. De situatie van verzoekster is anders; in dit geval is de opvang in ’s-Graveland beëindigd omdat de verhuurder van haar opvanglocatie de huurovereenkomst met het college heeft beëindigd, waardoor het college naar een andere opvanglocatie moest gaan zoeken. Het college blijft wel verantwoordelijk om een opvanglocatie voor haar te verzorgen.
12. De voorzieningenrechter overweegt verder dat de RooO geen bepaling heeft die wel op deze situatie van toepassing lijkt te zijn. De regeling voorziet niet in de situatie dat buiten de schuld van een ontheemde én het college de opvang op eenzelfde locatie niet kan worden voortgezet. Artikel 9, eerste lid, van de RooO bepaalt weliswaar dat het college bepaalt waar een ontheemde binnen de gemeente wordt geplaatst, maar die bepaling lijkt vooral het college bevoegdheden tot verplaatsing binnen de eigen gemeente te geven met het oog op de openbare orde en veiligheid.
13. Bij deze stand van zaken ligt het naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor de hand om terug te grijpen op de systematiek van de TwooO en de RooO, zoals die geldt voor ‘nieuw te plaatsen’ ontheemden, waar door het college ook op is gewezen. In zo’n geval wordt er bij gebrek aan plek in een bepaalde gemeente contact opgenomen met de Regionale Coördinatie Vluchtelingen Spreiding (RCVS) om naar een opvanglocatie buiten de gemeentegrenzen te zoeken. Deze weg heeft het college in het geval van verzoekster ook gevolgd, wat resulteerde in beschikbare plekken in Almere, Blaricum en Dronten.
14. Hoewel de voorzieningenrechter dus een gebrek, in de zin dat het college een onjuiste grondslag heeft gebruikt, in de besluitvorming ziet, betekent het niet dat het bezwaar hiermee ook direct kans van slagen heeft. Het college kan dit namelijk in de bezwaarprocedure alsnog herstellen. De voorzieningenrechter komt daarom tot de conclusie dat er momenteel geen aanleiding is voor het oordeel dat het bezwaar op dit punt een redelijke kans van slagen heeft.
15. De vraag is vervolgens of er toch een voorziening moet worden getroffen zolang er niet op het bezwaar is beslist. Kijkend naar de belangen van partijen, zal de voorzieningenrechter geen voorziening treffen. Daarbij vindt de voorzieningenrechter het van belang dat verzoekster op dit moment opvang heeft, dat het college zich inspant om haar een opvangplek in de regio aan te bieden en ook dat er na plaatsing in of buiten de regio gezocht kan blijven worden naar een plek die geschikt is voor verzoekster, haar partner en de huisdieren.
16. Ook het subsidiaire verzoek wordt dus afgewezen.