ECLI:NL:RBMNE:2025:3002

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
16.068582.25
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beslissing RC
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op vordering tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis in een strafzaak

Op 23 juni 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in Turkije. De voorlopige hechtenis van de verdachte was eerder bevolen en op 10 april 2025 geschorst onder voorwaarden, waaronder dat de verdachte zich niet aan strafbare feiten zou schuldig maken. De officier van justitie heeft op 20 juni 2025 vordering tot opheffing van de schorsing ingediend, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De verdediging betoogde dat de vordering niet tijdig was ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was. Vervolgens stelde de verdediging dat de rechtbank niet tijdig had beslist op de vordering, wat de rechtbank bevestigde. De rechtbank oordeelde dat de vordering niet-ontvankelijk was, omdat de beslissing niet binnen de wettelijke termijn was gegeven. De verdachte werd in vrijheid gesteld, maar de schorsingsvoorwaarden blijven van kracht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
parketnummer : 16-068582-25
beslissing op vordering opheffing schorsing van de voorlopige hechtenis van de raadkamer d.d. 23 juni 2025
(artikel 82 Wetboek van Strafvordering)
in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] (Turkije),
feitelijk verblijfsadres:
[adres] , [postcode] [plaats] .
Raadsman mr. T. Roggenkamp.

Procedure

De voorlopige hechtenis van de verdachte is bevolen en bij beslissing van 10 april 2025 geschorst. Aan de schorsing zijn voorwaarden verbonden, waaronder de voorwaarde dat:
4. De verdachte zal zich niet aan een strafbaar feit schuldig maken.
De verdachte is aangehouden op grond van artikel 84, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De officier van justitie heeft opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis gevorderd, omdat uit het proces-verbaal van politie met nummer 2025205037 blijkt dat de verdachte zich niet heeft gehouden aan de hiervoor gestelde algemene voorwaarde.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier en heeft de officier van justitie, de verdachte en de raadsman gehoord.

Beoordeling

De verdediging heeft bepleit dat de vordering tot opheffing van de schorsing niet tijdig is gedaan.
Dat betoog slaagt niet. Op grond van artikel 84, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt de vordering “onverwijld” ingediend na de aanhouding van de verdachte. De verdachte is op donderdag 19 juni 2025 om 20.30 uur aangehouden en de vordering tot opheffing van de schorsing is op vrijdagmiddag 20 juni 2025 ingediend door de officier van justitie. Dat rechtbank oordeelt dat de vordering tijdig is ingediend.
De verdediging heeft vervolgens bepleit dat de vordering niet tijdig door de rechtbank wordt behandeld.
Dit betoog slaagt wel. Op grond van artikel 84, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering beslist de rechtbank binnen tweemaal vierentwintig uur na het indienen van de vordering. De vordering wordt vandaag, op maandag 23 juni 2025, behandeld door de rechtbank. De verdediging wijst er terecht op dat er geen wettelijke bepaling is die voorziet in het verlengen van de beslistermijn gedurende het weekend, omdat de Algemene termijnenwet op grond van artikel 4, aanhef en onder a, van die wet niet geldt voor termijnen die zijn omschreven in uren. Daarvan is in dit geval sprake. Deze beslissing van de rechtbank wordt dan ook niet tijdig gegeven, ná de wettelijke termijn die daarvoor geldt. De vordering is daarom niet-ontvankelijk.
Dit betekent dat verdachte in vrijheid wordt gesteld. De gestelde schorsingsvoorwaarden blijven onverkort gelden.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart de vordering van de officier van justitie niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven in raadkamer van deze rechtbank op 23 juni 2025 door:
mr. K. de Meulder, voorzitter,
in tegenwoordigheid van B. Schelling, griffier.