ECLI:NL:RBMNE:2025:300

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
16/011927-21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van beroeps-/bedrijfsmatige hennepteelt met overschrijding van de redelijke termijn

Op 29 januari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een bekennende verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van beroeps-/bedrijfsmatige hennepteelt. De verdachte heeft in de periode van 1 februari 2017 tot en met 23 juli 2018 in Bussum een grote hoeveelheid hennepplanten geteeld. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na de terechtzittingen van 8 en 15 januari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M. Kamper, de vordering heeft ingediend en de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.J.A.P. van Breukelen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend, en de rechtbank heeft de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en proces-verbaal van de politie, in overweging genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bewezen verklaarde feit strafbaar is en dat de verdachte strafbaar is.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier maanden en een taakstraf van 180 uren geëist. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een ernstige overschrijding van de redelijke termijn, wat de rechtbank heeft erkend. De rechtbank heeft de taakstraf gematigd tot 100 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/011927-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 29 januari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1963] te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 8 januari 2025 (inhoudelijk) en 15 januari 2025 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. Kamper en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.J.A.P. van Breukelen, advocaat te Arnhem, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 1 februari 2017 tot en met 23 juli 2018 in Bussum in vereniging en in uitoefening van beroep of bedrijf een grote hoeveelheid hennepplanten heeft geteeld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweren gevoerd met betrekking tot het bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor het feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 8 januari 2025;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij van 11 december 2019, genummerd PL0900-2019279392-2, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 28-34 van het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 12 september 2020, genummerd 2019279392, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 604.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op meer tijdstippen in de periode van 1 februari 2017 tot en met 23 juli 2018 te [woonplaats] , gemeente Gooise Meren, tezamen en in vereniging met een ander, in de uitoefening van een beroep of bedrijf (telkens) opzettelijk heeft geteeld en bewerkt en verwerkt,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, in een pand aan de [adres] , een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te
weten een groot aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
medeplegen van het in uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 4 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- een taakstraf van 180 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman voert aan dat sprake is van een ernstige overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De raadsman verzoekt de rechtbank daarom om een straf op te leggen die aanzienlijk lager is dan de officier van justitie heeft geëist en de straffen die normaal voor dit soort feiten worden opgelegd. De raadsman ziet geen toegevoegde waarde in het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf, nu verdachte sinds het feit zich niet meer met andere strafbare feiten heeft beziggehouden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst en omstandigheden van het feit
Verdachte heeft beroeps-/bedrijfsmatig op grote schaal hennep geteeld. Het telen van hennep is een misdrijf dat veiligheidsrisico’s met zich brengt en dat vaak gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. Daar komt bij dat het gebruik van hennep schadelijk is voor de volksgezondheid, in vergaande mate sociaal ontwrichtend kan werken en voor overlast kan zorgen. Door zijn handelen heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de illegale handel in softdrugs en de negatieve gevolgen die dergelijke handel voor de maatschappij kan hebben. Verder levert een hennepkwekerij, waarbij grote hoeveelheden stroom worden afgenomen via een niet professioneel aangelegde aansluiting, (brand)gevaar op voor de omgeving. Verdachte heeft hier onvoldoende bij stilgestaan en heeft zich enkel laten leiden door het financiële voordeel dat dit hem zou opleveren.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte van 16 mei 2024. Hieruit blijkt dat verdachte first offender is. Dit weegt de rechtbank niet in strafverzwarende of strafverminderende zin mee.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 13 juni 2024. Omdat verdachte bij het opmaken van het rapport het feit nog ontkende, heeft de reclassering geen inschatting kunnen maken van het risico op recidive. De reclassering ziet wel dat verdachte zowel lichamelijk als psychisch problemen heeft ervaren in de afgelopen jaren. Het is voor de reclassering echter onduidelijk gebleven of en wat de invloed van deze problemen zijn geweest op het delictsgedrag. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden, omdat het inmiddels van feit 5 jaar geleden is en verdachte ook niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De straf
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor een hennepkwekerij met 500-1000 hennepplanten uit van een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden. De rechtbank neemt hierbij in strafverzwarende zin mee dat verdachte zelf de weloverwogen keuze heeft gemaakt om samen met medeverdachte de hennepkwekerij te runnen, dat hij over een lange periode van bijna 18 maanden heeft gekweekt en dat er meerdere oogsten zijn geweest. Verder houdt de rechtbank in strafverzwarende zin rekening met het feit dat de hennepkwekerij professioneel was opgezet louter gericht op financieel voordeel.
De rechtbank acht in beginsel het opleggen van een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf passend. Bij de strafvervolging is echter de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, overschreden met ruim 3 jaar. Verdachte kon namelijk door de door verbalisanten gedane uitspraken bij zijn verhoor op 17 december 2019 in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem voor een strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. Van bijzondere omstandigheden die een termijnoverschrijding zouden kunnen rechtvaardigen, is niet gebleken. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straffen tot gevolg moet hebben. Gelet hierop zal de rechtbank geen voorwaardelijke gevangenisstraf meer opleggen en zal de op te leggen taakstraf worden gematigd.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van 100 uren passend en geboden. Deze taakstraf wordt vervangen door 50 dagen hechtenis indien verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 9, 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 3 en 11 van de Opiumwet;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 100 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 50 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.P.J. Janssens, voorzitter, mrs. J.P. Killian en J.B. Duinkerken, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.I. van Balkom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 januari 2025.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2017 tot en
met 23 juli 2018 te [woonplaats] , gemeente Gooise Meren,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
in de uitoefening van een beroep of bedrijf
(telkens) opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de
[adres] )
een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te
weten een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk
geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan
wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.