ECLI:NL:RBMNE:2025:30

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
8 januari 2025
Zaaknummer
16/042649-23 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijk geweld in café met vrijspraak voor zware mishandeling

Op 8 januari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een vechtpartij in een café in Baarn op 9 april 2022. De verdachte werd beschuldigd van zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De rechtbank oordeelde dat de zware mishandeling niet bewezen kon worden, omdat niet kon worden vastgesteld dat het zware lichamelijke letsel van het slachtoffer, waaronder een gebroken oogkas en neus, door de verdachte was veroorzaakt. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan openlijke geweldpleging en kreeg een taakstraf van 160 uur opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, tijdig was ingediend en kende een bedrag van € 7.686,88 toe, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich had gemengd in de vechtpartij en dat zijn handelen een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer had veroorzaakt. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, maar vond de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer zwaarwegend genoeg om een taakstraf op te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/042649-23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 8 januari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2003] te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 11 december 2024 (inhoudelijke behandeling) en 8 januari 2025 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. de Nooij en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. H.J. Veen, advocaat te Utrecht, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer] en zijn advocaat mr. H.L. Hendriks, waarnemend voor mr. H.J. Oosterhagen, naar voren hebben gebracht. [slachtoffer] heeft gebruik gemaakt van het spreekrecht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
op 9 april 2022 in Baarn [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (gebroken oogkas, gebroken neus en beschadigde aangezichtszenuw) heeft toegebracht door hem meermalen tegen het gezicht te slaan;feit 2:op 9 april 2022 in Baarn openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder feit 1 ten laste gelegde zware mishandeling en de onder feit 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit vrijspraak van de onder feit 1 ten laste gelegde zware mishandeling. De raadsman acht de onder feit 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging wel wettig en overtuigend te bewijzen. Wel bepleit de raadsman vrijspraak van de strafverzwarende omstandigheid dat aangever door het handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, wegens het ontbreken van een causaal verband.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1 – zware mishandeling
Dat verdachte op 9 april 2022 tijdens een vechtpartij in [café] geweld heeft gebruikt richting aangever staat niet ter discussie. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij drie keer in de richting van aangever heeft geslagen en dat hij aangever in ieder geval één keer in zijn gezicht heeft geraakt. Ter terechtzitting zijn de camerabeelden van de vechtpartij, afkomstig van [café] , bekeken en deze zijn ook beschreven in het dossier. Verdachte heeft ter zitting zichzelf op de camerabeelden aangewezen en de rechtbank heeft op die camerabeelden waargenomen dat verdachte in elk geval drie keer in de richting van aangever slaat. Dat aangever als gevolg van de vechtpartij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen staat evenmin ter discussie. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het door aangever opgelopen zwaar lichamelijk letsel het gevolg is geweest van de door verdachte gepleegde geweldshandelingen. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt hierover als volgt.
Aangever verklaart in zijn aangifte dat hij door een persoon tenminste vijf tot zes keer met kracht in zijn gezicht is geslagen. Op de camerabeelden is te zien dat naast verdachte ten minste twee andere personen slaande bewegingen maken in de richting van het gezicht van aangever. Hieruit concludeert de rechtbank dat het niet onaannemelijk is dat ook andere personen (met kracht) in het gezicht van aangever hebben geslagen. Gelet hierop heeft de rechtbank niet voldoende de overtuiging gekregen dat het ten laste gelegde letsel van aangever, te weten een gebroken oogkas, gebroken neus en een beschadigde aangezichtszenuw, door de specifieke geweldshandelingen van verdachte teweeg is gebracht. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de onder feit 1 ten laste gelegde zware mishandeling.
Bewezenverklaring feit 2 – openlijke geweldpleging
Bewijsmiddelen
Verdachte heeft het onder feit 2 ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft alleen vrijspraak van het feit bepleit voor zover het de strafverzwarende omstandigheid betreft. Van hetgeen waar verweer op is gevoerd, wordt verdachte vrijgesproken. Voor het overige heeft verdachte het feit begaan. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 11 december 2024;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van
  • verhoor van verdachte van 12 april 2022, genummerd PL0900-2022101262-2, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 53-57 van het proces-verbaal van 22 april 2023, genummerd PL0900-2022101262, pagina 1-293;
  • een proces-verbaal van bevindingen onderzoek camerabeelden van 16 augustus 2022, genummerd PL0900-2022101262-22, pagina 134-138 van het proces-verbaal van 22 april 2023, genummerd PL0900-2022101262, pagina 1-293.
Bewijsoverweging
Partiële vrijspraak feit 2 – zwaar lichamelijk letsel dan wel enig lichamelijk letsel ten gevolge
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank verdachte ook vrijspreken van de onder feit 2 ten laste gelegde strafverzwarende omstandigheid dat de openlijke geweldpleging het ten laste gelegde letsel ten gevolge had.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 2:
op 9 april 2022 te Baarn openlijk, te weten in [café] ,
gelegen aan de [straat] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een
persoon, te weten [slachtoffer] , door die [slachtoffer] eenmaal
- tegen het gezicht en hoofd te slaan, en
- tegen/aan het lichaam te duwen en te trekken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
feit 2:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 60 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 57 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 240 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om aan verdachte een taakstraf op te leggen die aanzienlijk lager is dan 240 uur.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen het slachtoffer [slachtoffer] . Verdachte heeft zich gemengd in een vechtpartij in een café en heeft het slachtoffer met een vuist in het gezicht geslagen. Uitgaansgeweld heeft een enorme invloed op het veiligheidsgevoel van de samenleving in het algemeen en dat van slachtoffers en getuigen van uitgaansgeweld in het bijzonder. Daarnaast heeft verdachte met zijn handelen zonder enige rechtvaardiging een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft aan de openlijke geweldpleging ernstig letsel overgehouden, waaronder een gebroken oogkas en een permanente zenuwbeschadiging. Ook geeft het slachtoffer aan dat hij sinds de vechtpartij angstig is, zich lange tijd onveilig heeft gevoeld en ook fysiek nog steeds dagelijks gevolgen ondervindt van zijn opgelopen letsel.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte van 28 oktober 2024. Hieruit volgt dat verdachte first offender is. Dit weegt de rechtbank niet in strafverzwarende of strafverminderende zin mee.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 26 november 2024. De reclassering schrijft dat verdachte zijn leven in praktische zin op orde heeft. Hij woont bij zijn ouders, werkt als zelfstandig stukadoor, kan goed rondkomen en heeft geen schulden. Verdachte is de afgelopen twee jaar vrijwillig in behandeling gegaan bij een psycholoog. Doordat verdachte tot het moment van het opmaken van het rapport zich nog had beroepen op zijn zwijgrecht kan de reclassering geen inschatting maken van het risico op recidive of op letsel. De reclassering stelt wel dat geen sprake is van een delict patroon en dat verdachte zijn leven grotendeels op orde lijkt te hebben. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden omdat zij interventies of toezicht niet nodig vinden.
Gezien de leeftijd van verdachte heeft de reclassering het wegingskader adolescentenstrafrecht toegepast. De reclassering ziet geen reden om af te wijken van het commune strafrecht.
De rechtbank volgt het advies van de reclassering en ziet geen aanleiding om het adolescentenstrafrecht toe te passen.
De straf
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor openlijk geweld uit van een taakstraf van 120 uur. Dit neemt de rechtbank als uitgangspunt.
De rechtbank neemt in strafverzwarende zin mee dat verdachte zich in het gevecht met het slachtoffer heeft gemengd, terwijl hij er zelf niets mee te maken had. Verdachte stond aan de andere kant van het café en is richting het gevecht gegaan om het slachtoffer, die al door anderen werd vastgehouden en geslagen, te slaan. Verdachte heeft op zitting toegegeven aangever eenmaal te hebben geslagen, maar heeft alsnog niet de volledige verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Hij heeft vooral oog voor de nadelige gevolgen die het strafrechtelijk onderzoek voor hem hebben gehad en lijkt niet te beseffen welke ernstige gevolgen zijn handelen voor het slachtoffer hebben gehad. Deze laakbare houding van verdachte blijkt ook uit de in het dossier opgenomen chatgesprekken en tapgesprekken die verdachte heeft gevoerd. Dit neemt de rechtbank in strafverzwarende zin mee.
De rechtbank heeft, tot slot, bij het bepalen van de straf in het voordeel van verdachte rekening gehouden met zijn jeugdige leeftijd.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van 160 uur, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, passend en geboden. De rechtbank komt tot een lagere straf dan is geëist door de officier van justitie, omdat zij niet tot een bewezenverklaring komt van feit 1 en niet komt tot een bewezenverklaring van de strafverzwarende omstandigheid van feit 2.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 41.733,98. Dit bedrag bestaat uit € 27.733,98 materiële schade en € 14.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de gevorderde posten ‘
schoenen’, ‘
medische kosten’ ‘
reis- en parkeerkosten (medische afspraken)’ geheel kunnen worden toegewezen. Verder vordert de officier van justitie dat de post ‘
studievertraging’ niet-ontvankelijk wordt verklaard, nu deze onvoldoende is onderbouwd. De officier van justitie kan zich voorstellen dat de rechtbank de immateriële schade matigt. De officier van justitie vordert de gedeeltelijke toewijzing met toepassing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de vordering te laat is ingediend. De vordering is omvangrijk en deze is enkele uren voor de inhoudelijke behandeling ingediend. De raadsman is niet in de gelegenheid geweest om de vordering te kunnen beoordelen en met de verdachte te kunnen bespreken. Aanhouding van de zaak om de vordering te kunnen bestuderen zou een onevenredige belasting van het strafgeding zijn. De raadsman verzoekt de rechtbank daarom primair om de vordering niet ontvankelijk te verklaren. Subsidiair betwist de raadsman de vordering integraal.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Vordering tijdigDe rechtbank overweegt dat een vordering door de benadeelde partij volgens artikel 51g van het Wetboek van Strafvordering tot aan het requisitoir van de officier van justitie ter terechtzitting kan worden ingediend. De vordering is wettelijk gezien tijdig ingediend. De rechtbank is verder van oordeel dat bij een verdenking zoals in deze zaak het in de lijn der verwachting ligt dat een vordering tot schadevergoeding wordt ingediend. De benadeelde partij heeft door middel van het zogeheten wensenformulier op voorhand ook kenbaar gemaakt dat hij schadevergoeding wenst te vorderen. De schadeposten die door de benadeelde partij worden gevorderd zijn gezien de verdenking niet onvoorzienbaar. Het enkele feit dat de vordering (inclusief bijlagen) 92 pagina’s beslaat maakt de vordering niet complex van aard. De vordering is tijdig ingediend en de rechtbank ziet geen aanleiding om de benadeelde partij door het tijdstip van het indienen niet-ontvankelijk te verklaren.
Materiële schade
De benadeelde partij vordert de vergoeding van de volgende materiële schadeposten:
  • Schoenen van € 118,-;
  • Medische kosten 2022 van € 1.002,36, bestaande uit de post eigen risico zorgverzekering van € 885,- en niet vergoede zorgkosten van € 117,36;
  • Medische kosten 2023 van € 654,12, bestaande uit eigen risico zorgverzekering van €385,-, een hogere zorgpremie van € 210,- en niet vergoede zorg van € 59,12;
  • Medische kosten 2024 van € 565, bestaande uit de post eigen risico van € 290,87, de post hogere zorgpremie van € 180,- en restant eigen risico van € 94,13
  • Medische kosten bestaande uit daggeldvergoeding van € 105,-;
  • Reis- en parkeerkosten van € 689,50;
  • Studievertraging van € 24.600,-.
De schadeposten voor zover die betrekking hebben op de schoenen, het eigen risico, de kosten voor de hogere zorgpremie in 2023 en 2024, en de daggeldvergoeding voor de dagen die de benadeelde partij opgenomen is geweest in het ziekenhuis, komen voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten staan in rechtstreeks verband tot het bewezenverklaarde en zijn voldoende onderbouwd. Dat geldt ook voor de reis- en parkeerkosten, met uitzondering van de gevorderde reiskosten voor politiebezoeken en het bezoek door de benadeelde partij van zijn advocaat omdat deze kosten als proceskosten worden aangemerkt.
De gevorderde kosten voor niet vergoede zorgkosten in 2022 van € 117,36 hebben betrekking op tandartskosten op vier momenten. De benadeelde partij heeft toegelicht dat deze kosten zien op bezoeken aan de huisartsenpost en ziekenhuizen. Hierbij is niet toegelicht dat en waarom tandartskosten zouden moeten worden vergoed. De gevorderde kostenpost niet vergoede zorg 2023 van € 59,12 zien volgens de onderbouwing op ziekenhuisbezoeken. Echter blijkt uit de bijgevoegde bijlagen dat die kosten zien op leveranciers hulpmiddelen. Deze post is onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De gevorderde reiskosten van het bezoek van de moeder van de benadeelde partij in het ziekenhuis van € 79,22 zijn geen rechtstreekse schade en de rechtbank zal de vordering voor dat deel afwijzen.
De gevorderde reiskosten voor politiebezoeken en het bezoek door benadeelde partij van zijn advocaat van in totaal € 191,40 worden gevorderd als materiële schade. Dit betreft echter geen materiële schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor wat betreft de gevorderde studiekosten van € 24.600,-, nu deze post onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank kan op basis van de aangeleverde stukken niet vaststellen of de gevorderde schade verband houdt met de bewezenverklaarde feiten. Als de rechtbank de benadeelde partij in de gelegenheid zou stellen om de vordering verder te onderbouwen dan zou de zaak moeten worden aangehouden. Dit zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
Immateriële schade
De benadeelde partij vordert een immateriële schadevergoeding van € 14.000,-.
Ingevolge artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek bestaat recht op vergoeding van immateriële schade indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen. Gelet op de aard en de ernst van het feit en de gevolgen die dit voor de benadeelde partij heeft gehad, rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, is de rechtbank van oordeel dat toewijzing van een bedrag van immateriële schade van € 5.000,- billijk is. De rechtbank zal de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Totaal
De schade ter hoogte van in totaal € 7.686,88 komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 april 2022 tot de dag van volledige betaling.
Hoofdelijkheid
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat gehele bedrag aansprakelijk is.
Proceskosten
Nu de benadeelde partij als de overwegend in het ongelijk gestelde partij moet worden beschouwd, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de (eveneens hoofdelijke) verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 7.686,88, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 april 2022 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 73 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 160 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 80 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
Benadeelde partij [slachtoffer]
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 7.686,88;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 april 2022 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- verklaart [slachtoffer] voor een bedrag van € 24.776,48 niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- wijst de vordering van [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde af;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 7.686,88 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 april 2022 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 73 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.C. Michon, voorzitter, mrs. A.M.M. Lemmen en J.A. Zwinkels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.I. van Balkom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 januari 2025.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 9 april 2022 te Baarn aan [slachtoffer] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken oogkas, gebroken neus en/of
beschadigde aangezichtszenuw, heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen,
althans eenmaal tegen het gezicht en/of hoofd, althans het lichaam te slaan;
feit 2:
hij op of omstreeks 9 april 2022 te Baarn openlijk, te weten in [café] ,
gelegen aan de [straat] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor
het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een
persoon, te weten [slachtoffer] ,
door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal
- tegen het gezicht en/of hoofd, althans het lichaam te slaan, en/of
- ( met kracht) tegen/aan het lichaam te duwen en/of te trekken,
terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig
lichamelijk letsel, te weten een gebroken oogkas, gebroken neus en/of beschadigde
aangezichtszenuw voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.