ECLI:NL:RBMNE:2025:2998

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
16.066854.22
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot tenuitvoerlegging van voorwaardelijke straf en wijziging bijzondere voorwaarden

Op 16 juni 2025 heeft de politierechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een veroordeelde, die eerder was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken met bijzondere voorwaarden. De officier van justitie had een vordering ingediend tot tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straf, omdat de veroordeelde zich niet aan de bijzondere voorwaarden had gehouden. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging afgewezen, omdat de reclassering had aangegeven dat de bijzondere voorwaarden niet toereikend waren en dat verdere begeleiding niet mogelijk was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, ondanks eerdere interventies, bleef recidiveren en grensoverschrijdend gedrag vertoonde. De reclassering had geen vertrouwen in de effectiviteit van de bijzondere voorwaarden en stelde dat detentie niet zou bijdragen aan gedragsverandering. De rechtbank heeft besloten de bijzondere voorwaarden te wijzigen door deze geheel te laten vervallen, waardoor de reclassering niet langer belast is met het toezicht op de veroordeelde. De rechtbank benadrukte dat het voorkomen van recidive voorop staat en dat de huidige situatie niet bijdraagt aan de veiligheid van de reclasseringsmedewerkers. De beslissing is genomen in het belang van zowel de veroordeelde als de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer(s): 16.066854.22 (TUL BIJZ)
Beslissing op grond van artikel 6:6:21, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering van de politierechter van 16 juni 2025
op de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf in de zaak tegen:
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: veroordeelde.

1.De stukken

De rechtbank heeft acht geslagen op de zich in het dossier bevindende stukken, waaronder:
- het onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 8 juni 2022 in de zaak tegen veroordeelde met voormeld parketnummer, waarbij veroordeelde is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan deze voorwaardelijke straf heeft de politierechter – kort weergegeven – de volgende bijzondere voorwaarden verbonden:
 een meldplicht bij de reclassering;
 dat veroordeelde zich houdt aan de afspraken met de reclassering;
 dat veroordeelde medewerking zal verlenen aan een ambulante behandeling als de reclassering die nodig vindt;
- de mededeling als bedoeld in artikel 366a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering van 15 juni 2022;
- het advies van 1 mei 2025 van Reclassering Nederland met de voortijdige negatieve beëindiging van het toezicht (hierna: het reclasseringsadvies);
- de op 7 mei 2025 ter griffie ingekomen vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf;
- de overige stukken die zich in het dossier bevinden.

2.Het onderzoek ter terechtzittingHet onderzoek is gehouden ter openbare terechtzitting van 2 juni 2025. Daarbij zijn gehoord:

- de officier van justitie, mr. T. Pel;
- de veroordeelde;
- de raadsman van veroordeelde, mr. T. Roggenkamp, advocaat te Roosendaal;
- mevrouw M. Hooijer, reclasseringswerker.

3.De rapportage en de toelichting daarop

In het reclasseringsadvies wordt onder meer geschreven:
“(…) Veroordeelde is vanaf 2016 bekend bij de reclassering. Ondanks eerdere interventies, zoals ambulante behandel- en begeleidingstrajecten, blijft veroordeelde recidiveren, ook tijdens zijn proeftijd. Betrokkene verdraagt geen enkele vorm van behandeling cq begeleiding in een verplicht kader en vertoont in contact met zijn behandelaars en begeleiders voortdurend grensoverschrijdend en intimiderend gedrag. De aard van de dreigende taal, zoals het inzetten van ernstig geweld of het benoemen dat hij hoopt dat er aanslagen worden gepleegd is zodanig zorgelijk, dat de politie veelvuldig betrokken is.
Doordat behandeling niet van de grond is gekomen, is de kans op recidive onverminderd hoog. De reclassering ziet op basis van het reeds lange, moeizame begeleidingstraject geen mogelijkheid in voortzetting van het reclasseringstoezicht met gedragsverandering en risicobeperking als resultaat. Betrokkene weigert behandeling en medicatie en voldoet daardoor niet aan de bijzondere voorwaarden.(…)”
Op de zitting heeft mevrouw Hooijer -kort en zakelijk weergegeven- nog de volgende toelichting gegeven:
We zien twee kanten van veroordeelde. We hebben goede gesprekken gevoerd, maar met enige regelmaat loopt de spanning zo hoog op dat veroordeelde ontzettend boos wordt en op die momenten vertoont hij grensoverschrijdend gedrag. Uitlatingen die hij dan tegen ons doet raken ons ook persoonlijk en zijn soms ook van invloed op keuzes die we privé maken over bijvoorbeeld onze vrijetijdsbesteding in het weekend. We zien dat het onvermogen is van veroordeelde (hij kan niet anders) en dat feitelijk behandeling moet plaatsvinden, zoals wij ook eerder hebben geadviseerd, maar wel in een strakker kader (klinisch). De nu geldende bijzondere voorwaarden zijn niet toereikend en helpen niet om recidive te voorkomen. Het klopt dat veroordeelde overlast veroorzaakt en dat medebewoners of toevallige voorbijgangers ernstig geïntimideerd worden en soms ook echt bang zijn. Hij is dus zeker ook bekend bij de politie. Tegelijkertijd is het niet zo dat we verwachten dat door het wegvallen van de begeleiding door de reclassering veel meer of andersoortige strafbare feiten gepleegd zullen worden. We verwachten ook niet dat door het ten uitvoer leggen van de voorwaardelijke straf tot gedragswijziging gekomen zal worden. In zoverre is het geen doel op zich om veroordeelde vast te laten zetten. In essentie komt het er op neer dat we het toezicht hebben terug gemeld, omdat wij geen basis zien voor verdere begeleiding.

4.De standpunten

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij de schriftelijke vordering tot tenuitvoerlegging. Door de officier van justitie is gewezen op de onderliggende problematiek die op termijn mogelijk binnen het kader van een ISD maatregel behandeld kan worden. En in dat kader is het van belang dat veroordelingen onherroepelijk worden en geëxecuteerd worden. Het systeem van de wet is zo dat als een veroordeelde zich niet aan de opgelegde voorwaarden houdt, dat de veroordeelde daarvan dan de gevolgen ervaart, in dit geval door het tenuitvoerleggen van een gevangenisstraf van vier weken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering afgewezen moet worden, omdat feitelijk geen sprake is van het niet nakomen van de bijzondere voorwaarden. Verder is gewezen op de gevolgen die tenuitvoerlegging zal hebben. Veroordeelde heeft sinds één week een kamer bij het Leger des Heils op de Biltstraat. Als veroordeelde komt vast te zitten verliest hij zijn kamer en het perspectief dat nu bestaat. Veroordeelde zelf geeft aan dat hij nu eindelijk rust voelt en juist dat helpt om recidive te voorkomen. Het doel van bijzondere voorwaarden is het voorkomen van recidive en dat doel wordt met deze voorwaarden niet bereikt. Volstaan kan worden met wijziging van de bijzondere voorwaarden door deze voorwaarden niet te handhaven. Mocht het tot tenuitvoerlegging komen, dan dient omzetting in de vorm van een taakstraf overwogen te worden.

5.Het oordeel van de rechtbank

De politierechter overweegt dat uit het rapport en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat veroordeelde, anders dan de raadsman stelt, de aan hem opgelegde bijzondere voorwaarden heeft overtreden door niet, althans onvoldoende, mee te werken aan de door de Reclassering noodzakelijk geachte behandeling. Daarmee is in beginsel een toereikende basis voor toewijzing van de vordering aanwezig.
De politierechter heeft op de zitting uitgebreid gesproken met veroordeelde en daarbij nadrukkelijk kenbaar gemaakt dat reclasseringsmedewerkers recht hebben op een veilige werkomgeving en veroordeelde gewezen op de gevolgen van zijn gedrag voor de reclasseringsmedewerkers. Het grensoverschrijdende gedrag van veroordeelde door het uitblijven van adequate behandeling is bij tijd en wijlen zo bedreigend, dat dit niet geaccepteerd kan worden. Er is daardoor ook geen basis meer voor verdere begeleiding door de reclassering.
Het persoonlijk belang van veroordeelde is beperkt tot het feit dat hij sinds één week een eigen kamer heeft die hij kwijt zal raken bij een detentie van vier weken. Dat gegeven alleen is onvoldoende om een belangenafweging in het voordeel van veroordeelde te laten uitvallen. Het systeem waarbij gepoogd wordt met voorwaardelijke straffen tot gedragsverandering te komen, zou in de optiek van de politierechter te veel ondergraven worden als het niet naleven van voorwaarden geen gevolgen heeft. Dat pleit dus voor toewijzing van de vordering.
In dit geval speelt echter meer. De reclassering is al geruime tijd van mening dat het bestaande kader met bijzondere voorwaarden niet toereikend is en dat slechts behandeling met een veel strakker kader tot gedragsverandering kan leiden. De politierechter wijst in dit verband op een rapportage van de reclassering uit 2023 (geschreven in een andere strafzaak) waaruit volgt dat de reclassering het nut van de bijzondere voorwaarden in 2023 reeds betwijfelde:
“Bij een veroordeling adviseren wij een straf zonder bijzondere voorwaarden. Wij zien geen
mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te
veranderen. Het afgelopen jaar is, zoals in het adviesrapport van 6 december 2023 onderbouwd, gebleken dat er voor de reclassering geen mogelijkheden zijn om betrokkene te begeleiden, met gedragsverandering en risicobeperking als resultaat.”
Desalniettemin is de reclassering uitvoering blijven geven aan haar taken. Daardoor bleven de betrokken reclasseringsmedewerkers tijdens hun werkzaamheden geconfronteerd worden met veroordeelde en heeft juist die omstandigheid tot grensoverschrijdend gedrag van veroordeelde naar haar medewerkers geleid.
In essentie gaat het de reclassering er nu vooral om dat zij ontslagen wordt van de verplichting veroordeelde te begeleiden. Meerwaarde van een detentie van enkele weken wordt door de reclassering niet gezien. Het ligt ook niet voor de hand dat de houding van veroordeelde wijzigt als hij, bijvoorbeeld bij een gedeeltelijke toewijzing, met de gevolgen van zijn gedrag wordt geconfronteerd. Weliswaar zal de maatschappij tijdens een periode van detentie beschermd zijn tegen het overschrijdend gedrag van veroordeelde, maar daar staat dan weer tegenover dat door het wegvallen van de huidige verblijfplaats de kans op recidive nadien wellicht groter wordt, omdat daardoor opnieuw spanningen ontstaan. De tenuitvoerlegging in de vorm van een taakstraf doet geen recht aan de opmerkingen van de reclassering, omdat de reclassering heeft aangegeven niet verder te kunnen en willen met de begeleiding van veroordeelde en de reclassering opnieuw in beeld komt als een taakstraf uitgevoerd moet worden.
Hier doet zich dus de bijzondere situatie voor dat getwijfeld wordt aan het nut van de eerder opgelegde bijzondere voorwaarden en dat om die reden niet ingezet moet worden op het alsnog naleven daarvan. Tegelijkertijd geldt dat ook geen positief effect verwacht wordt van tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafdeel, al dan niet gedeeltelijk. Integendeel, het risico op recidive lijkt juist toe te nemen als tot tenuitvoerlegging zou worden overgegaan. Daarmee wordt het tegenovergestelde bereikt van wat ooit beoogd is met het opleggen van de bijzondere voorwaarden, namelijk het inperken van het gevaar op herhaling. Die uitkomst is ongewenst. De politierechter benadrukt dat dit kiezen is tussen twee kwaden en dat bij veroordeelde niet de indruk moet ontstaan dat hij nu wordt ‘beloond’ voor zijn grensoverschrijdende gedrag richting de reclasseringswerkers die hem juist ondersteunen en hun werk doen in het kader van de taak waarmee de rechtbank haar heeft belast. Hoewel het uitgangspunt is dat een veroordeelde de consequenties moet ondervinden van het niet naleven van voorwaarden die aan een voorwaardelijk straf verbonden zijn, ligt, gelet op het hiervoor overwogene, het zwaartepunt van de beslissing bij het zo veel mogelijk voorkomen van herhaling.
De politierechter zal daarom, tegen deze achtergrond, nu niet de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafdeel gelasten. De officier van justitie heeft aangegeven dat op langere termijn het opleggen van een ISD-maatregel overwogen wordt. Indien veroordeelde nieuwe strafbare feiten pleegt, kan het openbaar ministerie tot vervolging van die feiten overgaan en daarmee kan alsnog op een ISD- maatregel gekoerst worden, los van de beslissing op deze vordering, en zou in dat kader (mede) op gedragsverandering ingezet kunnen worden.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande wel van oordeel dat de bijzondere voorwaarden moeten gewijzigd, in die zin dat zij geheel komen te vervallen en de reclassering vanaf heden niet langer belast is met het toezicht van veroordeelde en het bieden van begeleiding.

6.De beslissing

De rechtbank:
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af;
- wijzigt de bijzondere voorwaarden opgelegd bij voormeld vonnis van 8 juni 2022 in die zin dat deze in zijn geheel komen te vervallen.
Deze beslissing is genomen door mr. J.O. Zuurmond, politierechter, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Jassies als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juni 2025.