ECLI:NL:RBMNE:2025:2993

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
16/393625-24 en 16/028853-22 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van ontploffing en uitlokking, veroordeling voor voorhanden hebben van munitie

Op 24 juni 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van een ontploffing en het uitlokken van anderen om deze ontploffing te plegen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van beide beschuldigingen, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij een actieve rol had gespeeld bij de ontploffing die op 11 augustus 2024 plaatsvond bij een woning in Mijdrecht. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet aanwezig was bij de ontploffing en dat de aanwijzingen voor zijn betrokkenheid niet voldoende waren om tot een veroordeling te komen. De verdachte had wel bekend dat hij munitie van categorie III in zijn bezit had, wat leidde tot een veroordeling voor dit feit. De rechtbank legde een taakstraf van twintig uur op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn jonge leeftijd, al eerder was veroordeeld voor vergelijkbare feiten, wat de ernst van de situatie onderstreepte. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat de verdachte voor de ontploffing werd vrijgesproken. De rechtbank besloot ook om de proeftijd van een eerdere veroordeling te verlengen, gezien de herhaalde overtredingen van de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/393625-24 en 16/028853-22 (tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 juni 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ,
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres 1] , [postcode] te [woonplaats]
(hierna: de verdachte).

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 juni 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M.S. Martherus-Meijers en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.E. Martinez Linnemann, advocaat in Almere, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
feit 1 primair:op 11 augustus 2024 in Mijdrecht samen met anderen een explosief tot ontploffing heeft gebracht bij de woning op de [adres 2] , terwijl daarvan levensgevaar, gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
feit 1 subsidiair:uitlokking van dat feit, door met de medeverdachte(n) af te spreken dat zij
zijn problemen met de bewoner van die woning zouden regelen, hen
opdracht te geven tot brandstichting of te benaderen vuurwerk te plaatsen,
door vervoer en materialen voor de explosie te regelen en door hen te zeggen dat zij hier geld voor zouden krijgen;
feit 2:op 7 januari 2025 in Amsterdam munitie van categorie III van de Wet
Wapens en Munitie, te weten 6 hulzen en/of projectielen voorhanden heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van de verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie een partiële vrijspraak gevorderd voor het veroorzaken van levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Inleiding
Op 11 augustus 2024 omstreeks 01:40 uur vond een ontploffing plaats bij de woning op de [adres 2] in [plaats 1] , waardoor schade ontstond aan de voordeur (feit 1). Op dat moment waren de bewoners van die woning niet thuis. Uit het forensisch onderzoek naar de plaats-delict volgt dat de ontploffing waarschijnlijk is veroorzaakt door het tot ontploffing komen van zwaar vuurwerk, te weten minimaal twee Super Cobra’s 6.
Op de camerabeelden van de deurbelcamera van de betreffende woning waren rond het tijdstip van de ontploffing twee personen te zien, die iets tegen de deur of de gevel plaatsten. Het Openbaar Ministerie vermoedt dat die twee personen [A] en [B] zijn, onder meer op basis van een DNA-hit, chatgesprekken in hun telefoons en de locatiegegevens van die telefoons.
In een telefoon die onder [A] in beslag werd genomen werden chats aangetroffen tussen hem (aangeduid als “ [aanduiding 1] ”) en het telefoonnummer dat later aan [B] werd gekoppeld (aangeduid als “ [aanduiding 2] ”). In de chat werd op 5 augustus 2024 om 15.54.23 uur door [aanduiding 1] gezegd: “je gaat iets laten fikke voor [verdachte (bijnaam)] ”. Vervolgens zegt [aanduiding 1] op 5 augustus 2024 19.45.20 uur het volgende: “Maar zorg vrijdag gelijk voor tape en wasbenz”. Op 10 augustus 2024 om 01.08.47 uur, zegt [aanduiding 1] tegen [aanduiding 2] : “Ga je nog iets doen of niet heb vervoer alles voor je alleen iets lityer ”. Op 10 augustus 2024 01.08.49 uur zegt [aanduiding 1] : “ litte ”.
Verder volgde uit het onderzoek dat [A] is gebeld door het telefoonnummer van de verdachte rond het tijdstip van de ontploffing, maar dat niet werd opgenomen.
Daarnaast is een chatgesprek aangetroffen tussen “ [aanduiding 1] ” en “ [aanduiding 2] ” van enkele uren na de ontploffing, waaruit de politie concludeert dat zij kennelijk aan het wachten zijn op vervoer dat niet komt opdagen. In de chat stuurt [aanduiding 2] naar [aanduiding 1] : “Je wordt [.] hard gebald in je kont door [verdachte (bijnaam)] en doet also[f] het light is”.
De verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat [verdachte (bijnaam)] zijn bijnaam is en dat hij gedeeltelijk bij de ontploffing betrokken is geweest. “De jongens die het hebben gedaan vroegen aan mij of ze het voor mij zouden doen. Ik zei dat ze het wel konden doen”, aldus de verdachte. “De woning waar ze het moesten doen is [van] de ex van mijn ex”. De verdachte verklaart echter niet te hebben geweten wat ze gingen doen en dat hij dacht dat ze misschien met hem zouden gaan knokken. Over het bellen op het tijdstip van de ontploffing heeft de verdachte bij de rechter-commissaris verklaard dat hij hoorde dat [A] die nacht op pad ging, dat hij niet precies wist wat hij ging doen, maar dat hij wel een onderbuikgevoel had.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij niet wist in welke plaats of op welk adres de aangever woonde. Verder ontkent de verdachte dat hij materiaal of vervoer heeft geregeld en dat hij de medeverdachten geld had beloofd. Ter terechtzitting heeft hij verder verklaard dat hij [A] die nacht belde omdat hij zich zorgen maakte om [A] , omdat [A] ’s nachts naar buiten ging, terwijl hij een gebroken been had.
Vanwege de verdenking van betrokkenheid bij de ontploffing (feit 1) werd de woning van de verdachte doorzocht. In zijn slaapkamer werden delen van munitie gevonden, namelijk hulzen en projectielen (feit 2). De verdachte heeft verklaard dat deze van hem zijn.
De rechtbank zal hierna eerst ingaan op de vraag of de verdachte een zodanige rol heeft gehad bij de ontploffing dat juridisch kan worden gesproken van medeplegen (feit 1 primair), dan wel of de verdachte de medeverdachten opzettelijk heeft uitgelokt de ontploffing teweeg te brengen (feit 1 subsidiair). Daarna zal de rechtbank feit 2 bespreken.
4.3.2
Vrijspraak feit 1 primair
Vooropgesteld staat dat voor medeplegen vereist is dat de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met een of meer anderen bij het plegen van het strafbare feit. Ook wanneer het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, zijn aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank leidt uit het dossier af dat de verdachte niet aanwezig is geweest bij de ontploffing. Het dossier bevat echter wel aanwijzingen voor de betrokkenheid van de verdachte, gelet op het feit dat de verdachte naar [A] gebeld heeft rond het tijdstip waarop de ontploffing plaatsvond en gelet op het bericht tussen de beide medeverdachten dat ze iets moesten laten “fikken” voor [verdachte (bijnaam)] . De verklaring die verdachte heeft afgelegd voor het bellen rond het tijdstip van de ontploffing acht de rechtbank niet geloofwaardig. De rechtbank gaat er op basis van de verklaring die de verdachte bij de rechter-commissaris heeft afgelegd en op basis van dit door verdachte gepleegde telefoontje van uit dat de verdachte op het moment van de ontploffing wist dat de medeverdachten vuurwerk tot ontploffing brachten bij de woning van de aangever.
Uit het dossier volgt echter onvoldoende of en in hoeverre verdachte een actieve bijdrage heeft geleverd voorafgaand aan en ten tijde van de ontploffing. Ook als uit de chatberichten na de ontploffing zou worden afgeleid dat de verdachte op enig moment een rol heeft gehad bij het regelen van vervoer nadien, dan heeft de rechtbank alsnog niet de overtuiging gekregen dat dit onderdeel was van een vooropgezet plan waar de verdachte deel van uitmaakte. Verder volgt uit het dossier evenmin dat de verdachte inlichtingen heeft verschaft aan de medeverdachten of een andere intellectuele of materiële bijdrage van enig gewicht heeft geleverd aan het delict.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank spreekt de verdachte hiervan vrij.
4.3.3
Vrijspraak feit 1 subsidiair
Voor een bewezenverklaring van uitlokking is vereist dat de verdachte een ander heeft aangezet tot het plegen van een strafbaar feit door middel van één of meer uitlokkingsmiddelen. Het strafbare feit moet ook daadwerkelijk zijn gevolgd en de uitgelokte moet daarvoor ook strafbaar zijn. Daarnaast is vereist dat de verdachte opzet had op zowel het uitlokken als op het strafbare feit. Uit bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat van strafbare uitlokking geen sprake kan zijn wanneer de ander al het plan had opgevat het feit te plegen, vóórdat hij daartoe werd uitgelokt.
De rechtbank is er niet van overtuigd geraakt dat het de verdachte is geweest die de uitvoerders op het idee heeft gebracht de ontploffing teweeg te brengen. Het scenario dat de verdachte schetst, namelijk dat het plan de ontploffing teweeg te brengen bij de medeverdachten is ontstaan en dat zij daartoe vervolgens het initiatief namen, is niet op voorhand volstrekt onaannemelijk en wordt ook niet weersproken door andere feiten en omstandigheden uit het dossier.
De rechtbank komt daarmee tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
4.3.4
Feit 2: bewezenverklaring
De verdachte heeft het onder 2 ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 juni 2025;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (aantreffen goederen tijdens doorzoeking [adres 1] ) van 7 januari 2025, proces-verbaalnummer 120 van onderzoek [....] , opgemaakt door de politie Midden-Nederland, districtsrecherche West-Utrecht, doorgenummerd pagina 215 tot en met 217;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (onderzoek munitie) van 9 januari 2025, genummerd PL0900-2024252821-29, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, dienst regionale recherche, team forensische opsporing, doorgenummerd pagina 186 en 187.
Op grond van de bovengenoemde bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft gepleegd.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte:
2
op 7 januari 2025 te [plaats 2] , munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 6 hulzen (kaliber 7,65 mm Browning en kaliber 9 mm Parabellum) en projectielen voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het volwassenstrafrecht toe te passen en de verdachte (ter zake van beide feiten, zoals door de officier van justitie bewezen geacht) te veroordelen tot een gevangenisstraf van veertien maanden, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht het jeugdstrafrecht toe te passen en rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het bewezen verklaarde feit
De verdachte heeft een zestal hulzen (van het kaliber 7,65 mm Browning en het kaliber 9 mm Parabellum) en projectielen voorhanden gehad, die geschikt zijn om nieuwe munitie van te maken voor een scherpschietend vuurwapen. Het voorhanden hebben van dergelijke munitie brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee. Het kan er immers toe leiden dat deze munitie op enig moment gebruikt wordt tegen personen.
Persoon van de verdachte
Ten tijde van het plegen van het feit was de verdachte achttien jaar. De rechtbank heeft gekeken naar de justitiële documentatie van de verdachte (het strafblad) en vindt het zorgelijk dat hieruit blijkt dat hij, ondanks zijn jonge leeftijd, al tweemaal eerder is veroordeeld voor het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. Bovendien liep de verdachte voor die beide veroordelingen nog in een proeftijd ten tijde van het plegen van dit feit. Kennelijk hebben die eerdere veroordelingen en de voorwaardelijke strafdelen hem er niet van weerhouden zich opnieuw bezig te houden met vergelijkbare strafbare feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op de adviezen van de [organisatie 1] van 14 april en 9 mei 2025. De reclassering maakt zich zorgen om het feit dat de verdachte zich al op jonge leeftijd schuldig maakt aan ernstige strafbare feiten. Wel zien zij dat de verdachte voorafgaand aan zijn arrestatie een waardevolle aanvulling was op de groep waar hij (begeleid) woonde bij [organisatie 2] en dat hij daar een positieve ontwikkeling doormaakte met stabiliteit op veel leefgebieden.
De reclassering adviseert bij veroordeling het volwassenenstrafrecht toe te passen en een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden, omdat zij onvoldoende aanknopingspunten zien om met interventies en/of toezicht de risico’s op recidive te beperken.
Volwassenstrafrecht
De verdachte was meerderjarig ten tijde van het plegen van het feit. Het uitgangspunt is dan dat het volwassenstrafrecht wordt toegepast. Indien zij daar echter aanleiding toe ziet, kan de rechtbank beslissen dat het jeugdstrafrecht wordt toegepast.
De reclassering heeft op grond van het wegingskader adolescentenstrafrecht en contact met de Raad voor de Kinderbescherming en de Jeugdbescherming geadviseerd het volwassenstrafrecht toe te passen. De rechtbank neemt de adviezen van de reclassering over en zal het volwassenstrafrecht toepassen.
De strafoplegging
Vanwege het feit dat de rechtbank de verdachte vrijspreekt voor feit 1, terwijl de officier van justitie is uitgegaan van een bewezenverklaring voor (ook) dat feit, wijkt de straf die de rechtbank aan verdachte oplegt sterk af van de eis van de officier van justitie.
De rechtbank veroordeelt de verdachte voor het voorhanden hebben van munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie. De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor het voorhanden hebben van één tot vijftig patronen scherpe munitie in beginsel uit van een geldboete van € 150,- tot € 350,-. De rechtbank acht echter strafverzwarend dat de verdachte al tweemaal eerder de Wet wapens en munitie heeft overtreden. Een geldboete is daarom niet passend.
Alles overwegend vindt de rechtbank passend en geboden om aan de verdachte een taakstraf op te leggen van twintig uur, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De aftrek wordt bepaald op twee uur per dag. Omdat de verdachte al 155 dagen voor deze zaak in voorlopige hechtenis heeft gezeten, betekent dit feitelijk dat de verdachte geen taakstraf meer zal hoeven verrichten.

9.BESLAG

De rechtbank zal, conform de vordering van de officier van justitie en het standpunt van de verdediging, de in beslag genomen munitie onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie. Met betrekking tot deze voorwerpen is het onder 2 bewezen verklaarde feit begaan.

10.BENADEELDE PARTIJ

[C] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.200,- aan immateriële schade als gevolg van het onder 1 aan verdachte ten laste gelegde.
De rechtbank zal de benadeelde partij [C] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, nu verdachte van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.

11.VORDERING TENUITVOERLEGGING

In het vonnis van de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 20 juni 2023 (parketnummer 16/028853-22) is aan de verdachte opgelegd een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van één maand wegens – kort gezegd – bedreiging en vuurwapenbezit.
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van deze straf, omdat de verdachte de algemene voorwaarde heeft overtreden dat hij zich gedurende de proeftijd niet schuldig mag maken aan een strafbaar feit. De verdediging heeft geen standpunt ingenomen over de vordering.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen. Hoewel de verdachte de algemene voorwaarde heeft overtreden, waardoor tenuitvoerlegging in beginsel in de rede ligt, acht de rechtbank het in dit geval niet opportuun deze straf ten uitvoer te leggen, omdat het voorarrest in de hoofdzaak aanzienlijk langer is geweest dan de straf die aan verdachte wordt opgelegd. Het nadeel dat verdachte heeft geleden doordat hij in de hoofdzaak te lang van zijn vrijheid beroofd is geweest, compenseert de rechtbank door de (toewijsbare) vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
De rechtbank zal wel de eerder vastgestelde proeftijd met één jaar verlengen, omdat de verdachte zich wederom schuldig heeft gemaakt aan het overtreden van de Wet wapens en munitie en dus een soortgelijk feit heeft gepleegd als in de zaak waarop de vordering tenuitvoerlegging ziet. Bij die beslissing is rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde.

12.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen:
  • 9, 22c, 22d, 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht; en
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

13.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart de verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt de verdachte tot
een taakstrafvan
twintig (20) uren;
- beveelt dat voor het geval de verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door tien (10) dagen hechtenis;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren taakstraf per dag;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen
onttrokken aan het verkeer:
  • de munitie met goednummer 3463471;
  • de munitie met goednummer 3463469;
Benadeelde partij [C] (feit 1 primair, feit 1 subsidiair)
  • verklaart
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/028853-22
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging en
verlengt de proeftijdmet één jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.E. Verschoor-Bergsma, voorzitter, mrs. C.A.M. van Straalen en J.E.S. Dolmans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.C. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 juni 2025.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 11 augustus 2024 te Mijdrecht , gemeente De Ronde Venen , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door op/voor/bij het pand, gelegen aan de [adres 2] in Mijdrecht , een explosief, althans een explosieve/brandbare substantie en/of stof(fen), tot ontsteking en/of ontbranding en/of ontploffing te brengen, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten het voornoemde pand en/of nabijgelegen panden en/of de in die panden aanwezige goederen en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de bewoners van de nabij gelegen woningen en/of voor de bewoners van het voornoemde pand te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[A] en/of [B] en/of nog een of andere nog onbekende perso(o)n(en) op of omstreeks 11 augustus 2024 te Mijdrecht , gemeente De Ronde Venen , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door op/voor/bij het pand, gelegen aan de [adres 2] in Mijdrecht , een explosief, althans een explosieve/brandbare substantie en/of stof(fen), tot ontsteking en/of ontbranding en/of ontploffing te brengen, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten het voornoemde pand en/of nabijgelegen panden en/of de in die panden aanwezige goederen en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de bewoners van de nabij gelegen woningen en/of voor de bewoners van het voornoemde pand te duchten was,
welk feit hij, verdachte, in de periode voorafgaand aan 11 augustus 2024 te Amsterdam en/of Mijdrecht , gemeente De Ronde Venen , en/of elders in Nederland, opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en/of geweld en/of bedreigingen en/of het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen, te weten door
- die [A] te vertellen over zijn problemen met [C] en/of
- met die [A] af te spreken dat die [A] de problemen met [C] voor hem zou regelen en/of
- via die [A] die [B] opdracht te geven tot een brandstichting en/of
- die [A] te benaderen om vuurwerk, althans de explosieve stof(fen) te plaatsen en/of
- beloofd heeft vervoer en/of tape en/of wasbenzine en/of andere materialen voor de explosie te regelen en/of
- te zeggen dat zij hier geld voor zouden krijgen;
2
hij op of omstreeks 7 januari 2025 te Amsterdam , althans in Nederland, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 6, althans een of meerdere huizen (kaliber 7,65 mm Browning en/of kaliber 9 mm Parabellum) en/of projectielen voorhanden heeft gehad.