In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 19 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, een vennootschap onder firma en haar vennoten, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Het college had op 9 december 2024 gelast om een illegaal geplaatst bouwwerk, een in de grond verankerde constructie met zonneschermen, te verwijderen. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bij beslissing op bezwaar van 30 april 2025 gehandhaafd. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 5 juni 2025 behandeld. Tijdens de zitting is vastgesteld dat er sprake is van een overtreding, aangezien voor het bouwwerk geen omgevingsvergunning was verleend. Eisers betogen dat handhavend optreden in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat er vergelijkbare situaties zijn waarbij niet wordt opgetreden. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat het college bevoegd is om handhavend op te treden en dat er geen sprake is van een bijzonder geval om van handhaving af te zien. De voorzieningenrechter concludeert dat het verzoek om voorlopige voorziening ongegrond is en wijst het verzoek af. De uitspraak bevestigt dat het college gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid om een last onder dwangsom op te leggen.