ECLI:NL:RBMNE:2025:2924

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
19 juni 2025
Zaaknummer
UTR 25/2861 en UTR 25/2856
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van een last onder dwangsom voor illegaal geplaatst bouwwerk met zonnescherm in de openbare ruimte

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 19 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, een vennootschap onder firma en haar vennoten, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Het college had op 9 december 2024 gelast om een illegaal geplaatst bouwwerk, een in de grond verankerde constructie met zonneschermen, te verwijderen. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bij beslissing op bezwaar van 30 april 2025 gehandhaafd. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 5 juni 2025 behandeld. Tijdens de zitting is vastgesteld dat er sprake is van een overtreding, aangezien voor het bouwwerk geen omgevingsvergunning was verleend. Eisers betogen dat handhavend optreden in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat er vergelijkbare situaties zijn waarbij niet wordt opgetreden. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat het college bevoegd is om handhavend op te treden en dat er geen sprake is van een bijzonder geval om van handhaving af te zien. De voorzieningenrechter concludeert dat het verzoek om voorlopige voorziening ongegrond is en wijst het verzoek af. De uitspraak bevestigt dat het college gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid om een last onder dwangsom op te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 25/2861 en UTR 25/2856
uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 juni 2025 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
1. de vennootschap onder firma
[eiseres sub 1], uit [plaats] ,
2. [eiser sub 2] , vennoot van eiseres sub 1,
3. [eiser sub 3] , vennoot van eiseres sub 1,
4. [eiser sub 4] , vennoot van eiseres sub 1,
samen aan te duiden als eisers
(gemachtigde: drs. C. van Oosten),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht(het college), verweerder
(gemachtigde: mr. J.M. Hillenaar).

Procesverloop

1. Het college heeft met het besluit van 9 december 2024 gelast om binnen drie weken een illegaal geplaatst bouwwerk nabij de horecagelegenheid van eisers aan de [adres 1] in [plaats] (het perceel) te verwijderen en verwijderd te (laten) houden, op verbeurte van een dwangsom van € 3.000,- ineens. Het gaat om een in de grond verankerde constructie met zonneschermen voorzien van een reclame-uiting. Eisers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Met de beslissing op bezwaar van 30 april 2025 (het bestreden besluit) is het college bij dat besluit gebleven. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld en verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.1
Het college heeft op het verzoek om een voorlopige voorziening gereageerd met een verweerschrift van 20 mei 2025. Eisers hebben daarop op 21 mei 2025 gereageerd. Het college heeft op 27 mei 2025 een aanvullend verweerschrift overgelegd en op 30 mei 2025 twee foto’s waarop het bestreden besluit betrekking heeft. Eisers hebben op 1 en 2 juni 2025 nog foto’s overgelegd van parasolbevestigingen op diverse adressen in het centrum van Utrecht.
1.2
Het college heeft op 9 mei 2025 de begunstigingstermijn opgeschort tot twee weken na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
1.3
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 5 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en [A] , manager bij eiseres sub 1, en de gemachtigde van het college.
1.4
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eisers daartegen. [1]

Waar gaat het om?

2. Het college heeft na een anonieme melding een inspectie op het perceel laten uitvoeren. Tijdens de inspectie is vastgesteld dat in de openbare ruimte een bouwwerk, geen gebouw zijnde, is gebouwd. Het bouwwerk bestaat uit een in de grond verankerde constructie met zonneschermen voorzien van een reclame uiting ten behoeve van het horecabedrijf van eisers. Het bouwwerk heeft een breedte van circa 4,5 meter en een hoogte van 3 meter. Voor het bouwen van dit bouwwerk is niet de benodigde omgevingsvergunning verleend. Het zonder de vereiste vergunning (laten) bouwen van een dergelijke constructie is een overtreding van de Omgevingswet. [2] Het college heeft daarom eisers gelast het bouwwerk te verwijderen op verbeurte van een dwangsom.
3. Met het bestreden besluit heeft het college de opgelegde last onder dwangsom gehandhaafd. Het college stelt zich op het standpunt dat handhaving niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Uitsluitend met betrekking tot de illegaal geplaatste constructie van eisers is een melding ontvangen, terwijl dit voor de constructies op de door eisers genoemde adressen niet het geval is. Het college acht deze wijze van prioritering in zijn beleid onder verwijzing naar een uitspraak van de hoogste bestuursrechter [3] toegestaan en vindt dat dit niet leidt tot rechtsongelijkheid.

Wat vinden eisers

4. Eisers vinden dat handhavend optreden in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Op meerdere adressen is sprake van een vergelijkbare situatie waarin ook de voeten van zonneweringen in cement zijn verankerd. Eisers wijzen onder meer op de vergelijkbare situatie bij de buren op [adres 2] en [adres 3] . Ook bij heel veel andere horecabedrijven in de binnenstad zijn de zonneweringen in de grond verankerd en dus niet demontabel en wegneembaar, zonder dat de gemeente daar iets tegen doet.
Eisers vinden dat de verwijzing naar de door het college aangehaalde uitspraak van de Afdeling hier niet op gaat. In die kwestie was sprake van een melding van een belanghebbende omwonende en in hun geval is sprake van een anonieme melder die geen belang heeft en geen hinder ondervindt van de aanwezigheid van de zonnewering.

Beoordeling van de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is een spoedeisend belang bij het treffen van een voorziening voldoende aanwezig. Het verzoek is ingediend om verbeurte van de dwangsom te voorkomen als niet voor 15 mei 2025 aan de last - het afbreken van de in de grond verankerde constructie - wordt voldaan.
Er is sprake van een overtreding
6. Niet in geschil is dat sprake is van een overtreding. Het college is dus bevoegd om daartegen handhavend op te treden.
Toetsingskader handhavingsbesluiten
7.1
Bij handhavingsbesluiten geldt bij de toets aan het evenredigheidsbeginsel de maatstaf
van de zogeheten Harderwijk-uitspraak. [4] Dit betekent dat de bestuursrechter toetst of het besluit geschikt en noodzakelijk is, en daarna of het besluit in de gegeven omstandigheden evenwichtig is. Of deze drie elementen aan bod komen, hangt af van de aangevoerde beroepsgronden. Daarbij geldt als uitgangspunt dat het algemeen belang gediend is met handhaving en dat om die reden in de regel tegen een overtreding moet worden opgetreden. Handhaving blijft dus voorop staan.
7.2
Handhavend optreden is alleen onevenredig als er in het concrete geval omstandigheden
zijn waaraan een zodanig zwaar gewicht toekomt dat het algemeen belang dat gediend is met handhaving daarvoor moet wijken. Dan is er een bijzonder geval waarin toch van handhavend optreden moet worden afgezien. Een bijzonder geval kan zich ook voordoen bij concreet zicht op legalisatie, maar ook andere omstandigheden van het concrete geval kunnen leiden tot het oordeel dat er een bijzonder geval is. Andere redenen om van handhavend optreden af te zien kunnen zich bijvoorbeeld voordoen bij een schending van het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel. [5]
7.3
Eisers hebben op zitting bevestigd dat in deze zaak in geschil is of er een bijzonder geval is om van handhavend optreden af te zien.
Bijzonder geval: concreet zicht op legalisatie
8. Tussen partijen is niet in geschil dat van concreet zicht op legalisatie geen sprake is. Het college heeft met een besluit van 27 november 2024 de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het aanbrengen van een parasol in de grond op het perceel geweigerd. De aanvraag is volgens het college in strijd met het Omgevingsplan en de aanvraag voldoet niet aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Het college heeft met een besluit van 30 april 2025 het daartegen ingediende bezwaar ongegrond verklaard. Eisers hebben daartegen geen beroep ingediend.
Bijzonder geval: schending van het gelijkheidsbeginsel
9. Eisers betogen dat het college op grond van het gelijkheidsbeginsel had moeten afzien van handhaving. Zij wijzen er op dat heel veel zonneweringen in de binnenstad in de openbare grond met cement zijn verankerd en hebben daarvan diverse foto’s overgelegd. Tegen die vergelijkbare gevallen wordt niet opgetreden.
10.1
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel gehandeld. Het college heeft toegelicht dat bij een overtreding het uitgangspunt is de beginselplicht tot handhaving. Omdat de gemeente niet beschikt over voldoende toezichthouders om uit eigen beweging alle illegale situaties in de stad te controleren, heeft het college handhavend optreden geprioriteerd. Voor de wijze van prioritering baseert het college zich op het vastgestelde beleid ‘Algemene Handhavingsstrategie’ en met name paragraaf 1.2: “
Voorkomen en beperken van hinder, overlast en schade in zowel de openbare ruimte als de bebouwde omgeving. Dat doen we door meldingen van bewoners en bedrijven te behandelen. We prioriteren ze daarbij op belang voor de stad of buurt. Denk aan meldingen over afval, hondenpoep, (illegale) bouwwerken, bomen, lawaai en bouwwerkzaamheden.”
10.2
Volgens de hoogste bestuursrechter [6] mogen bij de handhaving prioriteiten worden gesteld. Zo mag in het kader van doelmatige handhaving prioritering inhouden dat bij bepaalde overtredingen alleen naar aanleiding van een klacht of een melding handhavend wordt opgetreden. Het college heeft gehandeld volgens het beleid. In het geval van eisers is er een melding gedaan en over de zonneweringen op de door eisers genoemde adressen niet. Gelet op die ingediende melding verzet het gelijkheidsbeginsel zich niet tegen handhavend optreden tegen de horecazaak van eisers zonder dat ook tegen eventuele overtredingen in de door eisers genoemde gevallen, zoals [adres 2] en [adres 3] , wordt opgetreden.
10.3
Dat eisers vraagtekens plaatsen bij het handhavend optreden tegen hen en het niet handhavend optreden tegen andere bedrijven met in cement verankerde zonneweringen is begrijpelijk, maar dit komt doordat ten aanzien van hun bedrijf een melding is gedaan over de overtreding. Eisers hebben niet gesteld dat er over de door hen genoemde horecabedrijven wel meldingen zijn gedaan, maar vervolgens daartegen niet is gehandhaafd.
Bijzonder geval: handhavend optreden is onevenredig
11. Eisers voeren ook aan dat het college tot nu toe nooit heeft opgetreden tegen in de grond verankerde zonneweringen. Vooral ook omdat niemand daar last of hinder van heeft. De anonieme melder is geen belanghebbende of omwonende die last heeft van de luifel. Handhavend optreden tegen de zonnewering is daarom onevenredig en disproportioneel. Het heeft tot gevolg dat zij de zonnewering moeten weghalen, waardoor het terras minder aantrekkelijk wordt voor cliënten en zij dus omzet zullen derven.
12. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter slaagt deze grond niet. Het college heeft voldoende gemotiveerd dat sprake is van een illegale constructie waartegen handhavend wordt opgetreden en dat het afzien van handhaving precedentwerking met zich mee brengt. Het college acht dat niet wenselijk, omdat dergelijke vaste constructies voor een zonneschermen, die qua verschijningsvorm niet vergelijkbaar zijn met een verticale parasol (in een kleine vastgenagelde houder), die worden gebouwd op gemeentegrond in de openbare ruimte afbreuk doen aan het straatbeeld van het beschermd stadsgezicht. Vanwege een tekort aan toezichthouders wordt met toepassing van het prioriteringsbeleid alleen opgetreden tegen de constructie bij eisers, omdat het college slechts over die constructie een melding ontving. Het belang van de melder doet daar niet toe en het college is niet verplicht om naar het belang van de melding onderzoek te doen. Handhavend optreden is volgens het college niet onevenredig of disproportioneel.
Alternatief voorstel
13. Eisers hebben naar voren gebracht dat zij als alternatief bij de grond eenvoudig de poten van het zonnescherm kunnen afzagen en een plaat erop kunnen bevestigen. In dat geval is er dan volgens eisers geen sprake meer van een overtreding.
14. Ten aanzien daarvan heeft het college voldoende gemotiveerd dat daarmee niet aan de last wordt voldaan. Ook dan blijft volgens het college sprake van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning is vereist. Het college heeft vanwege de aanvraag voor een omgevingsvergunning onderzocht of de huidige constructie gelegaliseerd kan worden. Dat bleek niet mogelijk en de aanvraag is daarom geweigerd. Dat besluit is onherroepelijk. Of er nog andere mogelijkheden zijn, is verder aan eisers, maar valt naar het oordeel van de voorzieningenrechter buiten de omvang van het geding. Op de zitting is dat ook voorgehouden door de gemachtigde van het college dat het college niet de verplichting heeft om mee te denken over welke mogelijkheden er nog kunnen zijn, maar dat eisers wel zelf contact kunnen opnemen met de Afdeling VTH van de gemeente Utrecht.

Conclusie en gevolgen

15. Uit deze uitspraak volgt dat het college gebruik heeft mogen maken van de bevoegdheid om aan eisers een last onder dwangsom op te leggen. Dit betekent dat het beroep van eisers ongegrond is. Nu op de hoofdzaak is beslist, is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
16. Omdat het beroep ongegrond is en het verzoek wordt afgewezen, krijgen eisers het griffierecht niet terug en krijgen zij ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Artikel 5.1, lid 1, sub a van de Omgevingswet (Ow) en artikel 5.6 van de Ow en artikel 22.26 van de Ow.
3.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 19 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:651.
4.Uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
5.Uitspraak van de Afdeling van 5 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:678.
6.Uitspraak van de Afdeling van 4 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1982 en 25 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3831.