4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen feit 1 primair, feit 2 en feit 3
Verdachteheeft ter terechtzitting onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergeven:
Het klopt dat ik op 9 juni 2025 in Almere met mijn auto, een Volkswagen Golf, uit de bocht ben gevlogen. Er zaten naast mij nog vier anderen in de auto. Ik was de bestuurder van de auto. Het klopt dat ik toen alcohol had gedronken. Ik wist niet wat ik moest doen dus toen ben ik maar weggelopen.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]hebben in een proces-verbaal forensisch onderzoek verkeer onder meer het volgende gerelateerd:
8 Interpretatie van het onderzoek
Op zondag 9 juni 2024 omstreeks 06.31 uur, had op het T-kruispunt gevormd door de Steigerdreef en afrit 4 ‘Almere Haven’ van de Rijksweg A6, gelegen binnen de als zodanig aangegeven bebouwde kom van Almere in de gemeente Almere een verkeersongeval plaatsgevonden. Bij dit verkeersongeval was een personenauto betrokken.
De bestuurder van de personenauto reed op afrit 4 ‘Almere Haven’ van de Rijksweg A6 gaande in de richting van de Steigerdreef. De bestuurder naderde het kruispunt met een gemiddelde indicatieve snelheid van minimaal 115 km/h en maximaal 126 km/h. Als gevolg van een te hoge snelheid bij het maken van een bocht naar links, raakte de personenauto kort voorbij de stopstreep in een drift. De minimale snelheid van de personenauto aan het begin van het driftspoor was 79 km/h. Omdat de daarbij horende piekvertraging van 6 m/s2 aan de lage kant gekozen is, was de snelheid voorafgaand aan het driftspoor zeer waarschijnlijk nog hoger geweest.
Vervolgens is de personenauto tegen de opsluitband gebotst en in de naast de rijbaan gelegen berm op zijn dak belandt.
Verbalisant [verbalisant 3]heeft in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd:
Ik heb telefonisch gesproken met betrokkene, tevens slachtoffer, [slachtoffer 1]
vertelde mij, kort en zakelijk weergeven, het volgende:
- Ik heb 3 gescheurde/gebroken wervels onder andere C3 en C7,
- Omdat deze gescheurd/gebroken zijn loop ik in elk geval 6 weken met iets van een nekbrace,
- Ik heb een hersenkneuzing opgelopen waarbij een bloeding ontdekt werd welke onder controle is gebracht door de artsen.
Verbalisant [verbalisant 4]heeft in een proces-verbaal onder meer het volgende gerelateerd:
Ik nam telefonisch contact op met slachtoffer [slachtoffer 1] . Ik hoorde haar vertellen: “Ik heb mijn borstbeen gebroken en een paar wervels in mijn nek. Ik loop nu met een nekkraag voor 13 weken en ik ben eigenlijk aan bed gebonden.”
[A], verpleegkundig specialist neurochirurgie, heeft in een brief onder meer het volgende opgeschreven:
Betreft:
[slachtoffer 1]
Bovengenoemde patiënte sprak ik op 17-6-2024 op Amc Poli Neurochirurgie wegens cervicale fractuur
Reden komst poli:
C3 en C7 fractuur na eenzijdig auto ongeval op 9-6-2024, waarvoor conservatieve behandeling met miami J kraag.
Conclusie:
Onveranderde stand van cervicale wervels bij een conservatieve behandeling met miami J kraag van C3 en C7 fracturen.
Beleid:
X-cwk over 2 weken met aansluitend afspraak op poli.
Telefonisch consult bij 6 weken na trauma (mits volgende X-cwk goed is en geen toename van klachten)
CT-cwk na 12 weken na trauma, waarna aan de hand van de uitslag verder beleid bepaald zal worden.
Verbalisant [verbalisant 4]heeft in een proces-verbaal onder meer het volgende gerelateerd:
Ik nam telefonisch contact op met [slachtoffer 2] . Ik hoorde haar zeggen:
“Ik ben afgelopen week geopereerd aan mijn sleutelbeen. Het herstel zou nog ongeveer 8 weken duren voordat ik weer kan tillen en kracht kan zetten. Ik heb mijn ribben gebroken en dat herstel duurt ongeveer 8 maanden.”
Slachtoffer
Achternaam : [slachtoffer 2]
Voornamen : [voornamen]
Dr. [B], orthopedisch chirurg, heeft in een brief onder meer het volgende opgeschreven:
betreft Mevr. [slachtoffer 2]
Bovengenoemde mevrouw werd opgenomen op 1-7-2024 op de afdeling Orthopedie.
Ingreep
De volgende ingreep is uitgevoerd: operatieve behandeling van claviculafractuur met plaatosteosynthese
Samenvatting
claviculaplaat rechts
Verbalisant [verbalisant 4]heeft in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd:
Ik probeerde telefonisch contact te krijgen met [slachtoffer 3] .
Ik hoorde hem verklaren:
“Ik had naar aanleiding van het ongeval een lichte hersenschudding. Ze hadden het vermoeden dat ik een fractuur in mijn nek had en in mijn ruggenwervel. Ik had een paar ribben gekneusd en mijn knieën waren geblesseerd. Ik heb ongeveer 1,5 maand thuis gezeten en kon ik niet werken. Ik heb nog steeds rugklachten. Het ziekenhuis wil nog een vervolgonderzoek doen.”
Verbalisant [verbalisant 4]heeft in een proces-verbaal rijden onder invloed onder meer het volgende gerelateerd:
De verdachte gaf mij, [verbalisant 4] , op te zijn genaamd:
Achternaam : [verdachte]
Voornamen : [voornamen]
Geboren : [1982]
Geboorteplaats : [geboorteplaats] in Suriname
Op zondag 9 juni 2024 om 07:21 uur, zijnde het eerste tijdstip vermeld op de bijgevoegde afdruk, heeft de verdachte zich onder leiding van mij, [verbalisant 4] , opsporingsambtenaar als bedoeld in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, onderworpen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8 lid 2, onder a, Wegenverkeerswet 1994.
Dit heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek, waarvan de uitslag is vermeld op de bijgevoegde afdruk(ken). Aan de verdachte is direct meegedeeld, dat het onderzoeksresultaat van de ademanalyse van zijn adem 620 µg/l bedroeg.
[aangever] heeft namens Gemeente Almereaangifte gedaan. Zij heeft onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Aanrijdingschade; voertuig is uit de bocht gevlogen, tegen de stoepband aan en door/in de bosschages tot stilstand gekomen. De schade betreft de stoepranden langs de rijbaan en de bosschages (twee grote bomen en groenstrook).
Bomen en groenstrook:
Aantal: 2 stuks
Het goed is onherstelbaar beschadigd, bij de wortels om geknakt.
Stoepbanden:
Aantal: 2 stuks
Het goed is beschadigd maar kan in gebruik blijven.
Krasschade en stukje uit de stoepband weg.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverwegingen feit 1 primair
Mate van schuld
Vaststaat dat er op 9 juni 2025 een eenzijdig verkeersongeval heeft plaatsgevonden op het T-kruispunt gevormd door de Steigerdreef en afrit 4 ‘Almere Haven’ van de Rijksweg A6. Bij dit ongeval was een Volkswagen Golf betrokken. Verdachte was de bestuurder van de Volkswagen Golf. Hij was onder invloed van alcohol. Ook staat vast dat verdachte harder reed dan de toegestane 100km/u respectievelijk 50 km/u.
De rechtbank moet eerst de vraag beantwoorden of dit verkeersongeval te wijten is aan de schuld van verdachte in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet daarbij worden gekeken naar de manier waarop de schuld in de tenlastelegging is geconcretiseerd, en is het verder afhankelijk van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het juridische begrip ‘schuld’ in de zin van artikel 6 WVW houdt in dat voor strafbaarheid (minimaal) sprake moet zijn van een aanmerkelijke mate van onvoorzichtig of onoplettend handelen. Dat sprake is van schuld kan niet zonder meer uit de ernst van de gevolgen van de gedragingen worden afgeleid.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat sprake was van roekeloosheid, de hoogste schuldgradatie. Van roekeloosheid in de zin van de Wegenverkeerswet is sprake als door het buitengewoon onvoorzichtige verkeersgedrag van verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, waarvan verdachte zich bewust was of had moeten zijn. Van roekeloosheid in de zin van artikel 175 lid 2 in samenhang met artikel 6 WVW 1994 is in elk geval sprake als het gedrag ook als een overtreding van artikel 5a lid 1 WVW 1994 kan worden aangemerkt. Dit betekent dat de rechtbank moet beoordelen of het verkeersgedrag van verdachte dat heeft geleid tot het ongeval, voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW 1994. Is dat het geval, dan bestaat de schuld daarmee in roekeloosheid.
Voor de beantwoording van de vraag of bewezen kan worden dat verdachte artikel 5a, eerste lid, WVW 1994 heeft overtreden, moet worden beoordeeld of (a) verdachte de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden, (b) of hij dat opzettelijk heeft gedaan, en (c) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte zich onder meer schuldig heeft gemaakt aan een van de in artikel 5a lid 1 WVW 1994 genoemde verkeersgedragingen, namelijk het overschrijden van de krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid. Uit de bewijsmiddelen volgt immers dat verdachte het kruispunt benaderde met een gemiddelde indicatieve snelheid van maximaal 126 km/u en met minimaal 79 km/u het kruispunt opreed, terwijl de maximum toegestane snelheid op de afrit 100 km/u bedroeg en op de weg vlak voor het kruispunt 50 km/u bedroeg. De rechtbank is van oordeel dat voor zover deze mate van overtreding van de maximumsnelheid al zou maken dat verdachte de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden, hij dat niet opzettelijk heeft gedaan. Het feit dat verdachte zowel voor het kruispunt als op het kruispunt heeft geremd vormt daarvoor een contra-indicatie. Dat verdachte onder invloed was van alcohol maakt dit niet anders.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet enkel uit het feit dat verdachte onder invloed van alcohol te hard reed geconcludeerd worden dat hij opzet heeft gehad op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels, ook niet in voorwaardelijke zin.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn verkeersgedrag aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld waardoor het verkeersongeval aan zijn schuld als bedoeld in artikel 6 WVW is te wijten.
Zwaar lichamelijk letsel
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel, gelden als algemene gezichtspunten de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en de aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
De rechtbank is van oordeel dat het letsel dat door de gedragingen van de verdachte bij [slachtoffer 1] is veroorzaakt, te weten gebroken nekwervels, een gebroken borstbeen en een hersenkneuzing, gelet op de aard van het letsel, de noodzaak om gedurende langere tijd met een nekbrace te lopen, alsmede de duur van het herstel (12 weken), in samenhang bezien, dient te worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 6 WVW.
Dit geldt ook voor het letsel dat door de gedragingen van de verdachte bij [slachtoffer 2] is veroorzaakt. Uit de bewijsmiddelen volgt dat zij een aantal ribben en een sleutelbeen heeft gebroken en dat zij voor dit laatste operatief behandeld is. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard alsmede de lange duur van het herstel (ongeveer 8 maanden voor de gebroken ribben) en de gevolgen van het letsel zoals uit de bewijsmiddelen naar voren komt, in samenhang bezien, het letsel dient te worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 6 WVW.
Tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden
Van [slachtoffer 3] heeft door het ongeval zijn knieën geblesseerd, een lichte hersenschudding opgelopen en een paar ribben gekneusd. Van [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij ongeveer anderhalve maand thuis heeft gezeten en niet kon werken als gevolg van het ongeval.
De rechtbank is van oordeel dat kan worden vastgesteld dat Van [slachtoffer 3] zodanig letsel heeft opgelopen door het ongeval dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de normale uitoefening van de bezigheden is ontstaan.