ECLI:NL:RBMNE:2025:2899

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
11558134 \ UC EXPL 25-1512
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de vraag of onregelmatigheidstoeslag (ORT) voor ZZP-er is overeengekomen

In deze zaak vordert eiser, handelend onder de naam [handelsnaam], betaling van onregelmatigheidstoeslag (ORT) en een contractuele boete van de gedaagde partij, [gedaagde] B.V. Eiser heeft van eind juni 2024 tot eind oktober 2024 als ZZP-er gewerkt voor de zorginstelling [instelling], waarbij gedaagde bemiddelde. Eiser heeft zijn werkzaamheden gefactureerd op basis van een uurloon van € 45, maar vordert nu extra bedragen die volgens hem zijn overeengekomen. De kantonrechter heeft op 18 juni 2025 uitspraak gedaan, waarbij de vorderingen van eiser zijn afgewezen. De rechter oordeelt dat er geen schriftelijke overeenkomst is die recht geeft op ORT en dat eiser geen bewijs heeft geleverd voor zijn vorderingen. Eiser heeft tijdens de samenwerking geen ORT in rekening gebracht en de schriftelijke overeenkomst die hij later aanvoert, wordt door gedaagde betwist als zijnde een vergissing. De rechter concludeert dat er geen basis is voor de vorderingen van eiser en veroordeelt hem in de proceskosten van gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 11558134 UC EXPL 25-1512 JH/1050
Vonnis van 18 juni 2025(bij vervroeging)
inzake
[eiser], handelend onder de naam [handelsnaam] ,
wonende in [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. A.A. Bart,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J. Brouwer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de dagvaarding met 7 producties, de conclusie van antwoord met 3 producties en de namens [eiser] nagezonden producties 8 tot en met 10.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 juni 2025. [eiser] is verschenen, vergezeld door zijn partner en schoonmoeder, en bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens [gedaagde] is verschenen de heer [A] (algemeen directeur), bijgestaan door de gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht aan de hand van pleitnotities. Zij hebben geantwoord op de door de kantonrechter gestelde vragen en hebben op elkaar kunnen reageren. De griffier heeft hiervan aantekeningen gemaakt.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De kern van de zaak

[eiser] is van eind juni 2024 tot eind oktober 2024 als ZZP-er werkzaam geweest voor de zorginstelling [instelling] . [gedaagde] heeft bij de totstandkoming van die opdracht bemiddeld. [eiser] heeft de door hem verrichte werkzaamheden bij [instelling] maandelijks gefactureerd aan [gedaagde] op basis van een uurloon van € 45. [gedaagde] heeft vervolgens facturen opgesteld voor de zorginstelling en de facturen van [eiser] betaald. [eiser] vordert in deze procedure (na)betaling door [gedaagde] van € 14.359,50 aan onregelmatigheidstoeslag (hierna: ORT) en
€ 5.000 aan contractuele boete, vermeerderd met rente en kosten. De kantonrechter zal deze vorderingen afwijzen, omdat niet is komen vast te staan dat [eiser] recht heeft op die bedragen.

3.De beoordeling

3.1.
Voorop gesteld wordt dat het hier niet gaat om een werknemer in loondienst die op basis van zijn arbeidsovereenkomst en de daarvoor geldende Cao Jeugdzorg een aanspraak heeft op ORT. [eiser] is een zelfstandig ondernemer voor wie de cao niet geldt. Om desondanks aanspraak te kunnen maken op ORT moet dit tussen partijen zijn overeengekomen.
3.2.
Het staat vast dat er gedurende de samenwerking geen schriftelijke overeenkomst tussen partijen is gesloten. Dat brengt mee dat uit de gedragingen van partijen en de door [eiser] opgestelde facturen moet worden afgeleid wat partijen mondeling hebben afgesproken. Dat is een vast bedrag per gewerkt uur. [eiser] heeft met zijn facturen namelijk nooit ORT in rekening gebracht.
De facturen zijn door [eiser] opgesteld op basis van een vast uurloon van € 45. Het staat vast dat dit bedrag voor de aanvang van de werkzaamheden mondeling tussen partijen is overeengekomen. [eiser] heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat bij het aangaan van de overeenkomst door [gedaagde] ook is gezegd dat “de rest van de specificatie zou terugkomen in het contract”. Uit deze woorden kan, gelet op de uitdrukkelijke betwisting door [gedaagde] , niet worden afgeleid dat partijen toch ORT zijn overeengekomen.
[eiser] heeft ook geen geloofwaardige verklaring gegeven voor het feit dat hij tijdens de looptijd van de overeenkomst tussen partijen geen ORT in zijn facturen heeft verwerkt, zelfs niet door het maken van een voorbehoud. Het gaat immers om een zeer belangrijk onderdeel van zijn inkomen. [eiser] heeft in de Whatsapp conversatie tussen hem en (de algemeen directeur van) [gedaagde] ook op geen enkel moment aangegeven dat hij nog recht zou hebben op ORT, terwijl hij [gedaagde] wel herhaaldelijk heeft gevraagd om uitbetaling van de facturen vanwege zijn moeilijke financiële positie.
3.3.
[eiser] heeft pas met een factuur van 26 november 2024 aanspraak gemaakt op betaling van ORT. De verschuldigdheid hiervan volgt volgens [eiser] uit de na afloop van de samenwerking door [gedaagde] aan hem verstrekte schriftelijke overeenkomst. In die overeenkomst is het uurloon van € 45 handmatig ingevuld en staat voorgedrukt dat dit bedrag exclusief ORT is, waarna de diverse ORT-tarieven zijn opgenomen.
Volgens [gedaagde] geeft de schriftelijke overeenkomst geen juiste weergave van de afspraken tussen partijen. De algemeen directeur van [gedaagde] heeft hierover op de mondelinge behandeling verklaard dat [gedaagde] vanaf 2021 geen ORT meer afspreekt met zzp-ers, maar een all-in loon, en dat aan [eiser] abusievelijk een oude versie van de overeenkomst is uitgereikt waarin nog ORT stond vermeld. Na hierop te zijn gewezen, is aan [eiser] direct een nieuwe overeenkomst toegezonden met daarin het overeengekomen all-in tarief van € 45 per uur, aldus [gedaagde] .
De kantonrechter stelt vast dat de schriftelijke overeenkomst niet past bij de manier waarop door [eiser] gedurende de vier maanden durende samenwerking is gefactureerd. Dit maakt de verklaring van [gedaagde] dat de schriftelijke overeenkomst berust op een vergissing aannemelijk. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat uit de toelichting van [eiser] op de mondelinge behandeling volgt dat een all-in uurloon van € 45, zoals door hem gefactureerd, niet onredelijk of ongebruikelijk is.
Dat de schriftelijke overeenkomst in een gesprek op 5 november 2024 artikel voor artikel is doorgenomen, zoals [eiser] op de mondelinge behandeling heeft verklaard, is door [gedaagde] uitdrukkelijk betwist en kan daarom niet worden vastgesteld. De kantonrechter acht dit overigens niet waarschijnlijk, nu in datzelfde gesprek is gesproken over beëindiging van de samenwerking naar aanleiding van een incident dat had plaatsgevonden.
3.4.
[eiser] heeft verder gesteld dat [gedaagde] aan [instelling] wel ORT heeft doorbelast, maar die niet aan hem heeft afgedragen. [eiser] verwijst hiervoor naar verklaringen van de heer [B] (financieel medewerker bij [instelling] ) en van zijn schoonmoeder mevrouw [C] . [C] heeft contact gehad met [B] en met mevrouw [D] van de financiële afdeling van [instelling] . Anders dan [eiser] heeft gesteld, kan uit deze verklaringen niet worden afgeleid dat [gedaagde] voor [eiser] ORT in rekening heeft gebracht aan [instelling] . Uit de verklaringen volgt namelijk dat [B] en [D] alleen in zijn algemeenheid iets hebben gezegd over de facturering door [gedaagde] , en niet zijn ingegaan op de concrete situatie van [eiser] .
3.5.
Dit alles leidt ertoe dat niet is komen vast te staan dat tussen partijen is overeengekomen dat [eiser] recht heeft op ORT. Die vordering is dus niet toewijsbaar.
Dat geldt ook voor de door [eiser] gevorderde contractuele boete. Voor zover al zou komen vast te staan dat [gedaagde] op andere punten de afspraken tussen partijen niet zou zijn nagekomen, geeft dit [eiser] geen recht op een contractuele boete. Hiervoor is namelijk overwogen dat de door [gedaagde] aan [eiser] verstrekte schriftelijke overeenkomst berust op een vergissing. Een nieuwe schriftelijke overeenkomst hebben partijen niet gesloten. [eiser] heeft de volgens [gedaagde] ter correctie toegezonden schriftelijke overeenkomst niet ontvangen dan wel niet aanvaard. De vorderingen van [eiser] worden dus afgewezen.
3.6.
[eiser] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van deze procedure. Die kosten worden aan de kant van [gedaagde] begroot op € 1.221, bestaande uit
€ 1.086 aan salaris gemachtigde (2 punten x € 543) en € 135 aan nakosten.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.221, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] ook de kosten van betekening betalen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier (bij vervroeging) in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2025.