1.5.De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek op 19 mei 2025 opnieuw gesloten.
Overwegingen
2. Deze uitspraak bouwt voort op de eerste en de tweede tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de twee tussenuitspraken heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraken. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
Oordeel van de rechtbank in de tweede tussenuitspraak
3. In de eerste tussenuitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat het gebruik van de uitbreiding van de tweede en derde verdieping als kantoor in strijd is met het bestemmingsplan. Dit is ook niet in geschil tussen partijen. Met de uitbreiding van de tweede en derde verdieping wordt het bouwvolume van het kantoorpand vergroot. Daarom heeft de rechtbank in de tweede tussenuitspraak geoordeeld dat het college niet bevoegd is de omgevingsvergunning voor het met het bestemmingsplan strijdig gebruik van de uitbreiding van de eerste en tweede verdieping te verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2o, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in combinatie met alleen onderdeel 9 van artikel 4 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Omdat het college met het bestreden besluit 2 de omgevingsvergunning wel met toepassing van alleen dat onderdeel van artikel 4 van bijlage II bij het Bor had verleend, kleefde aan het bestreden besluit 2 een gebrek.
Herstelpoging van het college
4. Het college heeft met het bestreden besluit 3 gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2o, van de Wabo in combinatie met de onderdelen 1 en 9 van artikel 4 van bijlage II bij het Bor een omgevingsvergunning te verlenen voor het in strijd met het bestemmingsplan uitbreiden van het kantoorpand.
Gevolgen van de vervangende besluiten voor het beroep van eiser
5. Het bestreden besluit 3 vervangt het bestreden besluit 2, terwijl het bestreden besluit 2 het nieuwe bestreden besluit al had vervangen. Eiser heeft niet gesteld schade te hebben geleden als gevolg van het nieuwe bestreden besluit en het bestreden besluit 2. Gelet hierop heeft eiser geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het nieuwe bestreden besluit en het bestreden besluit 2. De rechtbank verklaart daarom het beroep voor zover gericht tegen het nieuwe bestreden besluit en het bestreden besluit 2 niet ontvankelijk.
6. Het beroep van eiser heeft van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit 3, nu hij daarbij gelet op zijn zienswijze voldoende belang heeft.
Beoordeling van de herstelpoging van het college
7. De rechtbank is van oordeel dat het college met het bestreden besluit 3 het in de tweede tussenuitspraak geconstateerde gebrek aan het bestreden besluit 2 heeft hersteld. De door eiser ingediende zienswijze maakt dit oordeel niet anders.
8. Eiser voert in zijn zienswijze aan dat de rechtbank in de tweede tussenuitspraak het college te veel heeft geholpen door hem nogmaals in de gelegenheid te stellen een gebrek aan het besluit op zijn bezwaar te herstellen en gedetailleerd aan te geven hoe het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit 2 kon worden hersteld.
9. De rechtbank is het met eiser eens dat het niet gewenst is dat het college vier besluiten nodig heeft om uiteindelijk op een bezwaar te beslissen met een besluit dat de rechterlijke toets kan doorstaan. Maar de rechtbank heeft tot taak een geschil finaal te beslechten.De rechtbank kon in de tweede tussenuitspraak niet zelf in de zaak voorzien. Het is immers aan het college om te beslissen of hij gebruik wil maken van zijn bevoegdheid om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2o, van de Wabo in combinatie met de onderdelen 1 en 9 van artikel 4 van bijlage II bij het Bor een omgevingsvergunning te verlenen voor met het bestemmingsplan strijdig gebruik. Daarom was een tweede tussenuitspraak nodig. De rechtbank moet daarnaast in een tussenuitspraak zoveel mogelijk vermelden op welke wijze het gebrek kan worden hersteld.
10. De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn zienswijze over het dakterras, de evident privaatrechtelijke belemmering, de bouwtekeningen en het gebruik van het bestaande kantoorpand – zij het in andere bewoordingen – heeft herhaald wat hij daarover al eerder in deze procedure naar voren heeft gebracht. Over deze punten heeft de rechtbank zich al uitgelaten in de eerste tussenuitspraak. De rechtbank kan, zoals al overwogen onder 2 en anders dan eiser kennelijk meent, behalve in zeer uitzonderlijke gevallen niet terugkomen van zo'n in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Uit wat eiser in dit verband heeft opgemerkt in de zienswijze volgt niet dat zich hier zo'n zeer uitzonderlijk geval voordoet dat rechtvaardigt dat de rechtbank terugkomt van haar oordeel over deze punten in de tussenuitspraak.
11. De rechtbank stelt verder vast dat eiser in zijn zienswijze twee nieuwe beroepsgronden aanvoert. Eiser voert aan dat het college het bouwplan ten onrechte niet inhoudelijk aan de welstandsnota heeft getoetst, omdat de gewijzigde gevel zichtbaar is vanaf het openbaar gebied. En door eiser is een bezonningsstudie overgelegd waaruit volgens hem negatieve gevolgen voor zijn woon- en leefklimaat blijken.
12. Zoals de rechtbank in de eerste en de tweede tussenuitspraak heeft overwogen, blijft het geding zoals dat na die tussenuitspraken kan worden gevoerd in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in die tussenuitspraken. Daarbij heeft de rechtbank aangekondigd dat zij het in beginsel in strijd met de goede procesorde zal achten als na de tussenuitspraken nieuwe geschilpunten worden ingebracht. Met deze beroepsgronden voert eiser juist wel geheel nieuwe beroepsgronden aan. De reactie van het college op de tweede tussenuitspraak geeft geen aanleiding voor het nu aanvoeren van deze nieuwe beroepsgronden. Het bouwplan is ongewijzigd gebleven en dus had eiser deze beroepsgronden ook al direct tegen het bestreden besluit of het nieuwe bestreden besluit kunnen aanvoeren. Ook verder ziet de rechtbank in wat eiser in de zienswijze heeft aangevoerd geen aanleiding af te wijken van het in de tussenuitspraken geformuleerde uitgangspunt. De rechtbank bespreekt daarom deze beroepsgronden niet inhoudelijk.