ECLI:NL:RBMNE:2025:2881

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
16 juni 2025
Zaaknummer
24/3845
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van terugbetaling van private schulden onder de Wet hersteloperatie (Wht) aan gedupeerden van de kinderopvangtoeslagenaffaire

Op 18 juni 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, een gedupeerden van de kinderopvangtoeslagenaffaire, en de Minister van Financiën. Eiseres had een aanvraag ingediend voor terugbetaling van private schulden onder de compensatieregeling van de Wet hersteloperatie (Wht). De Sociale Banken Nederland (SBN) had deze aanvraag afgewezen, omdat de schulden niet voldeden aan de voorwaarden van de Wht. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de minister de terugbetaling terecht heeft geweigerd. De rechtbank oordeelde dat de schulden van eiseres niet of niet allemaal zijn ontstaan of opeisbaar zijn geworden binnen de relevante periode van 1 januari 2006 tot 1 juni 2021. De rechtbank heeft ook het beroep op het evenredigheidsbeginsel verworpen, omdat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar medische situatie en de impact daarvan op haar schuldenlast. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen terugbetaling van haar private schulden ontvangt en ook geen griffierecht of proceskostenvergoeding krijgt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3845

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P.A.J. van Putten),
en

De Minister van Financiën, t.a.v. de Programmadirecteur Schulden

(gemachtigde: S.D. Lerrick).

Procesverloop

1. Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor het terugbetalen van – al betaalde – private schulden volgens de compensatieregeling binnen de Wet hersteloperatie (Wht). De Sociale Banken Nederland (SBN) heeft, namens de minister, deze aanvraag met het besluit van 5 april 2023 afgewezen.
1.1.
Met het bestreden besluit van 26 februari 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag tot terugbetaling van de private schulden gebleven.
1.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.3.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 15 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiseres en haar gemachtigde zijn – zonder bericht – niet verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres is gedupeerde ouder van de kinderopvangtoeslagenaffaire. Op grond van de Wht komen gedupeerden in aanmerking voor compensatie van afgeloste private schulden als die voldoen aan de vereisten van de Wht. Het doel van de Wht is om gedupeerden tegemoet te komen door opeisbare achterstanden van schulden af of terug te betalen, omdat zij nog steeds te maken kunnen hebben met deurwaarders en schuldenproblematiek. Deze regeling is bedoeld om gedupeerden zo veel mogelijk de kans te bieden op een nieuwe start. Doordat alleen de opeisbare betalingsachterstanden en hoofdsommen worden overgenomen, wordt beoogd te voorkomen dat een gedupeerde in de problemen raakt door incassomaatregelen. De regeling is er niet voor bedoeld om gedupeerden volledig te vrijwaren van betalingsverplichtingen. [1] Het compenseren van de afgeloste private schulden wordt uitgevoerd door de uitvoeringsorganisatie SBN. Eiseres heeft de SBN verzocht om de volgende schulden over te nemen:
  • een schuld bij de Kredietbank Nederland ter hoogte van € 3.135,11;
  • een schuld bij The Rent Company ter hoogte van € 422,50, en;
  • een schuld bij The Rent Company ter hoogte van € 119,90.
3. De private schulden van eiseres zijn afgewezen, omdat deze niet of niet allemaal zijn ontstaan of opeisbaar zijn geworden tussen 1 januari 2006 en 1 juni 2021. De SBN betaalt alleen het deel terug dat in deze periode is ontstaan (code 2).

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de weigering van de minister om de private schulden van eiseres terug te betalen. Zij doet dit aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. Het beroep is ongegrond. De rechtbank is van oordeel dat de minister de terugbetaling van de private schulden terecht heeft geweigerd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Wat is het toetsingskader?
6. De minister verleent aan een aanvrager van kinderopvangtoeslag, die in aanmerking komt voor de Catshuisvergoeding en aan wie deze is toegekend, op aanvraag compensatie voor een afgeloste private geldschuld. Om in aanmerking te komen voor compensatie moeten deze afgeloste geldschulden aan bepaalde voorwaarden voldoen. [2] Die voorwaarden gelden ook voor schulden die nog niet zijn afgelost. In het onderhavige geval geldt dat de geldschulden moeten zijn ontstaan na 31 december 2005 en dat zij voor
1 juni 2021 opeisbaar waren. [3] Hoofdsommen van leningen worden niet overgenomen, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden. [4]
Zijn de schulden ontstaan of opeisbaar geworden tussen 1 januari 2006 en 1 juni 2021?
De geldschuld bij de Kredietbank Nederland
7. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat de betalingsachterstand aan de Kredietbank pas op 21 september en 5 oktober 2021 is opgeëist, zodat de opeising pas na
1 juni 2021 heeft plaatsgevonden en er dus niet aan de voorwaarden is voldaan. Eiseres heeft in beroep alleen het standpunt ingenomen dat de schuld aan de Kredietbank Nederland voor 1 juni 2021 is opgeëist en dat daarmee aan de voorwaarden is voldaan. Zij heeft dit niet van een nadere toelichting voorzien. Eiseres en/of haar gemachtigde zijn vervolgens niet op zitting verschenen, zodat ook ter zitting niet nader kon worden ingegaan op de vraag wat volgens eiseres in het bestreden besluit van de minister niet klopte. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank hiermee de afwijzing van de betaling onvoldoende betwist. Daarbij komt dat de rechtbank het standpunt van de minister kan volgen. De minister heeft voldoende toegelicht en gemotiveerd dat uit de brieven van 21 september en 5 oktober 2021 volgt dat de Kredietbank Nederland pas vanaf dat moment de nodige consequenties aan de betalingsachterstand tegenover eiseres heeft verbonden. De afbetaling van deze private schuld is dan ook terecht geweigerd.
De geldschulden bij The Rent Company
8. De minister heeft zich in het bestreden besluit ten aanzien van de geldschulden bij The Rent Company op het standpunt gesteld dat de schulden buiten de gehanteerde periode zijn ontstaan, omdat de factuurdatum van die schulden is gedateerd van na 1 juni 2021. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat deze schulden al voor 1 juni 2021 zijn aangegaan. Zij heeft daarbij verwezen naar stukken die zij in de bezwaarprocedure heeft overgelegd. In de enkele verwijzing naar de bezwaarprocedure is onvoldoende uiteengezet op welke punten het bestreden besluit volgens eiseres onjuist is en waarom. Bovendien heeft de minister in zijn verweerschrift en tijdens de zitting een nadere aanvulling gegeven waaruit volgt dat de schulden na de gehanteerde periode zijn opgeëist. Dit betekent dat de schulden niet aan de voorwaarden voldoen en de minister code 2 naar het oordeel van de rechtbank terecht aan de afwijzing van de private schulden bij The Rent Company ten grondslag heeft gelegd. De minister heeft het bestreden besluit daarmee voldoende toegelicht en gemotiveerd. Ook de afbetaling van de geldschulden bij The Rent Company is daarom terecht geweigerd.
Het beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt niet
9. Eiseres voert aan dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, omdat sprake is van een verslechterende medische situatie die samenhangt met de op eiseres drukkende schuldenlast en daar geen rekening mee is gehouden. Om die reden moet de minister voor eiseres een uitzondering maken op de regels van de Wht.
10. De hiervoor genoemde voorwaarden uit de Wht om schulden te kunnen overnemen zijn dwingendrechtelijke bepalingen en vastgelegd in een wet in formele zin. De hogere rechter heeft bepaald dat de rechtbank deze bepalingen niet aan het evenredigheidsbeginsel of andere algemene rechtsbeginselen mag toetsen. [5] De rechtbank heeft namelijk een toetsingsverbod van de grondwettigheid van wetten en verdragen. [6] Er kan aanleiding bestaan om af te wijken van de voorwaarden als sprake is van bijzondere omstandigheden die de wetgever nog niet ten volle in haar afweging heeft opgenomen. Dit is het geval als de bijzondere omstandigheden ervoor zorgen dat de toepassing van de voorwaarden zozeer in strijd komt met de algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. [7] Eiseres heeft de door haar opgeworpen medische situatie en het verband met de drukkende schuldenlast niet nader toegelicht of onderbouwd, zodat de rechtbank onvoldoende aanleiding ziet om deze omstandigheden aan te merken als dergelijke bijzondere omstandigheden waardoor toepassing van de genoemde voorwaarden achterwege moet blijven. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt dus niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de – al betaalde – private schulden van eiseres niet worden terugbetaald. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. van 't Hof, rechter, in aanwezigheid van
J.M.J. Kooistra, griffier.Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2025.
de griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3.
2.Dit volgt uit artikel 4.3, eerste lid, van de Wht.
3.Dit volgt uit artikel 4.1, eerste en tweede lid, aanhef en onder a en b, van de Wht.
4.Dit volgt uit artikel 4.1, vierde lid, aanhef en onder b, van de Wht.
5.Zie de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van
6.Dit volgt uit artikel 120 van de Grondwet.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4215.