ECLI:NL:RBMNE:2025:2862
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking garnalenvisvergunning in verband met doorhaling vaartuig in visserijregister
Op 23 april 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) over de intrekking van haar garnalenvisvergunning. Eiseres had verzocht om doorhaling van haar vaartuig in het visserijregister, maar was van mening dat haar garnalenvisvergunning niet automatisch ingetrokken had mogen worden. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was, omdat de intrekking in strijd was met het vereiste van evenredigheid, zoals bedoeld in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat eiseres niet op de hoogte was gesteld van de mogelijkheid om haar garnalenvisvergunning te reserveren of aan te houden, wat haar in een nadelige positie heeft gebracht. De rechtbank vernietigde het besluit van RVO en droeg hen op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Eiseres kreeg ook een vergoeding van haar proceskosten toegewezen.
De zaak begon met een aanvraag van eiseres voor doorhaling van haar vaartuig in het visserijregister, die onderdeel was van een subsidieaanvraag op basis van de Tijdelijke subsidieregeling vermindering gevolgen Brexit voor de visserij (TSR). RVO had de aanvraag toegewezen, maar tegelijkertijd de garnalenvisvergunning ingetrokken. Eiseres was het hier niet mee eens en voerde aan dat de intrekking onterecht was, omdat de TSR niet op garnalenvisserij van toepassing was. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de vergunning in strijd was met de evenredigheidseis, omdat eiseres niet had bedoeld haar vergunning in te trekken en niet op de hoogte was gesteld van de mogelijkheden om deze aan te houden.
De rechtbank benadrukte dat de intrekking van de garnalenvisvergunning grote gevolgen had voor eiseres, vooral gezien de financiële belangen en de continuïteit van het familiebedrijf. De rechtbank oordeelde dat RVO niet had gehandeld in overeenstemming met de wet en dat de belangen van eiseres niet voldoende waren meegewogen. De uitspraak resulteerde in de vernietiging van het besluit van RVO en de verplichting om een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank de proceskosten aan eiseres vergoedde.