ECLI:NL:RBMNE:2025:282

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
574727
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceshouding advocaten in strijd met de goede procesorde in een geschil over een woningverkoop en geldleningen

In deze zaak heeft eiser, samen met zijn echtgenote, een woning gekocht van gedaagde, die de woning kort daarvoor voor een lagere prijs van een derde had gekocht. Eiser beroept zich op misbruik van omstandigheden en dwaling met betrekking tot de koop- en geldleningsovereenkomst. De rechtbank heeft deze beroepen verworpen. In reconventie vordert gedaagde betaling van een achterstand aan rente en aflossing met betrekking tot meerdere geldleningen. De rechtbank heeft de vordering gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank oordeelt dat de proceshouding van de advocaten van eiser in strijd is met de goede procesorde, omdat zij zich niet hebben gehouden aan de relevante punten van de zaak en onnodige herhalingen hebben gemaakt. De rechtbank heeft de vorderingen van eiser afgewezen en gedaagde in het gelijk gesteld, met veroordeling van eiser in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/574727 / HL ZA 24-124
Vonnis van 12 februari 2025
in de zaak van

1.[eiser] ,hierna afzonderlijk te noemen [eiser] ,2. [eiseres] ,hierna afzonderlijk te noemen [eiseres] ,

te [plaats 1] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen in mannelijk enkelvoud te noemen: [eisers] ,
advocaten: mr. J.C.T. Papeveld en mr. W. van Elven,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

hierna afzonderlijk te noemen: [gedaagde sub 1] ,
2.
[gedaagde sub 2],
te [plaats 2] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna samen in vrouwelijk enkelvoud te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. M.L. Dingemans.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 24 april 2024 met producties 1-16;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met producties 1-25;
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties 17-48;
- de akte van [eisers] met producties 49-50;
- de akte van [gedaagden] met producties 26-40;
- de akte van [gedaagden] met (op verzoek van de rechtbank) beter leesbare versies van producties 8, 23, 24 en 25;
- de spreekaantekeningen van [eisers] ;
- de spreekaantekeningen van [gedaagden] ;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 20 november 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [eiseres] zijn met elkaar gehuwd.
2.2.
In 2006 is [eisers] vanuit Roemenië naar Nederland vertrokken.
2.3.
Omstreeks 2013 is [eisers] met [gedaagden] in contact gekomen. [eiser] heeft sindsdien verschillende opdrachten voor het bouw- en installatiebedrijf van [gedaagden] uitgevoerd.
2.4.
Vanaf omstreeks 2015 heeft [gedaagden] [eisers] geholpen met het zoeken naar een koopwoning. Uiteindelijk zijn partijen uitgekomen bij de woning aan de [adres] te [plaats 1] (hierna: de woning). Deze woning was in eigendom van de heer [A] (hierna: [A] ).
2.5.
Bij koopovereenkomst van 29 maart 2017 heeft [gedaagden] de woning van [A] gekocht voor een koopprijs van € 190.000,00.
2.6.
Bij e-mail van 24 april 2017 heeft de door [gedaagden] ingeschakelde notaris aan [eisers] onder meer de volgende stukken gestuurd: een koopovereenkomst waarin de woning door [gedaagden] aan [eisers] werd verkocht, een conceptakte van levering en een concepthypotheekakte. In die mail is aan [eisers] verzocht om de koopovereenkomst diezelfde dag samen met [gedaagden] te ondertekenen.
2.7.
Bij koopovereenkomst van 24 april 2017 heeft [gedaagden] de woning aan [eisers] verkocht voor een koopprijs van € 206.000,00.
2.8.
In artikel 1 van de koopovereenkomst is bepaald:
Kosten en belastingenArtikel 1(…)Koper vergoedt aan de verkoper bij de levering het 'belastingvoordeel' wegens 'overdracht binnen zes maanden' bedoeld in artikel 13 Wet op belastingen van rechtsverkeer. Dit 'voordeel' is gelijk aan de hierdoor door de koper op grond van de leveringsakte minder verschuldigde overdrachtsbelasting. Indien als gevolg van verzuim van de koper in de tijdige nakoming van zijn verplichtingen bedoeld 'voordeel' niet kan worden genoten, zal koper de verkoper daarvoor schadeloos stellen.’
2.9.
Bij akte van levering van 1 mei 2017 is de woning door [A] aan [gedaagden] geleverd. Diezelfde dag is de woning door [gedaagden] aan [eisers] geleverd.
2.10.
Bij akte van 1 mei 2017 is ten behoeve van [gedaagden] een hypotheekrecht op de woning gevestigd. In de hypotheekakte is het volgende bepaald:
Overeenkomst tot het vestigen van hypotheek- en pandrechtenDe Schuldenaar [Rb: [eisers]
] en de Schuldeiser [Rb: [gedaagden]
] komen overeen dat ten behoeve van de Schuldeiser het recht van hypotheek en pandrechten worden verleend op de in deze akte omschreven goederen, tot zekerheid als in deze akte omschreven.HypotheekverleningTer uitvoering van voormelde overeenkomst verklaarde de Schuldenaar aan de Schuldeiser hypotheek te verlenen tot het hierna te noemen bedrag op het hierna te noemen onderpand, tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de Schuldeiser blijkens haar administratie van de hierna te noemen Schuldenaar, te vorderen heeft of mocht hebben uit hoofde van:
1.
te verstrekken geldlening groot tweehonderdelfduizend vierhonderdvierentachtig euro en achtenvijftig cent (€ 211.484,58).
HypotheekbedragDe Schuldenaar verklaarde dat het recht van hypotheek is verleend tot:
een bedrag van tweehonderdtwaalfduizend euro (€ 212.000,00) te vermeerderen met
renten, vergoedingen, boeten en kosten, welke samen worden begroot op veertig procent (40%) van het hiervoor onder a vermelde bedrag, derhalve tot een bedrag van vierentachtigduizend achthonderd euro (€ 84.800,00)
derhalve tot een totaalbedrag van tweehonderdzesennegentigduizend achthonderd euro (€ 296.800,00), op:Onderpand
het recht van eigendom met betrekking tot het woonhuis met ondergrond, erf, tuin en verder toebehoren gelegen te [postcode] [plaats 1] , [adres] (…).(…)Voor deze geldlening gelden de navolgende bepalingen en bedingen:
1.
Looptijd
De geldlening is – tenzij deze wordt verlengd – verstrekt voor een tijdsduur, die eindigt op een mei tweeduizend veertig.
2.
Rente
Vanaf heden is over de hoofdsom respectievelijk het restant daarvan een rente verschuldigd berekend naar drie procent (3%) per jaar, te voldoen in maandelijkse termijnen bij achterafbetaling, voor het eerst op een juli tweeduizend zeventien, over het sedert heden verstreken tijdvak.De Schuldeiseres mag dit rentepercentage aanpassen aan de hand van de alsdan geldende marktsituatie. De schuldenaar moet dit nieuwe rentepercentage drie maanden schriftelijk aan de Schuldenaar meedelen. Indien de Schuldenaar niet met het vorenbedoelde nieuwe rentepercentage akkoord gaat, is hij verplicht de Schuld op de renteherzieningsdatum algeheel af te lossen en van dit voornemen daartoe schriftelijk aan de Schuldeiseres mededeling te doen. Wanneer de Schuldeiseres op de renteherzieningsdatum de algehele aflossing niet heeft ontvangen, wordt de Schuldenaar geacht akkoord te zijn gegaan met het rentepercentage.
3.
Aflossing
Aflossing van de hoofdsom en betaling van de rente dient te geschieden op de genoemde rentevervaldata, door middel van annuïteiten. De annuïteiten zijn op basis van de thans geldende rente elk groot een duizend een honderd twee en zeventig euro en negen en tachtig eurocent (€ 1.172,89).De eerste annuïteit vervalt op een juli tweeduizend zeventien.’
2.11.
In een door [gedaagde sub 1] en [eiser] ondertekende akte van 31 december 2019 is het volgende opgenomen:
‘Betreft leenovereenkomst lening 2de woonhuis [plaats 3] Roemenië
31-12-2019
[eiser] schuldenaar
[gedaagde sub 1] Coers schuldeiser
Afspraken:
(…)Uiterlijk medio 2021 starten de betalingen, te weten rente en aflossing. (…)
De rente is thans 3% per jaar. Deze rente mag aangepast worden gelijk aan de lening markt. Aanzegging van verandering rente is 1 maand. Wanneer [eiser] en [eiseres] het niet eens zijn met de wijziging dienen ze het totale bedrag af te lossen op of voor de renteherziening datum. Wanneer er geen aflossing plaats vind zijn [eiser] en [eiseres] akkoord gegaan met de wijziging.
Wanneer [eiseres] werkt is terstond een verplichting tot terugbetalen van rente en aflossing. (…)
Er dient geheel afgelost te zijn voor of op 1 april 2030 inclusief de verschuldigde rente.
(…)
Bij niet naleving van deze leenovereenkomst, zullen we het bedrag verhoogd met rente en kosten terug opeisen.
(…)
Er mogen geen extra leningen worden aangegaan zonder schriftelijke toestemming schuldeiser. (…)’
2.12.
In een door [gedaagde sub 1] en [eiser] ondertekende akte van 31 december 2020 is het volgende opgenomen:
’31-12-2020
Geldlening familie [eiser]
Financieel overzicht lening 2de woonhuis [plaats 3] Roemenië.
Hoofdsom van 2020 € 86.303,85 x 3% = 31-12-2020 € 88.892,97
Totaal geleend inclusief rente per 31-12-’19: € 88.892,97 (…).’
2.13.
In een door [gedaagde sub 1] en [eiser] ondertekende akte van 31 mei 2021 is het volgende opgenomen:
‘31-05-2021Geldlening familie [eiser]Financieel overzicht lening 2de woonhuis [plaats 3] Roemenië.
Vanaf juni 2021 gaat er rente en aflossing betaald worden. De afspraken opgesteld 31-12-2019 zijn nog steeds van kracht over de hoofdsom inclusief rente.€ 88.892,97 x 3% = € 89.996,22 de datum 31-05-2021.
Afspraken:
Juni, juli en augustus 2021 wordt er een bedrag betaald door de familie [familienaam] van € 300,-- de rente per september 2021 omhoog naar 4%
September, oktober, november, december 2021 en januari, februari, maart 2022 wordt er een bedrag betaald aan rente en aflossing van € 500,--
Van April 2022 tot en met december 2022 wordt er een bedrag betaald van € 750,-- door de familie [eiser] .
Vanaf januari 2023 zal er een bedrag betaald worden van € 1.000,-- door de familie [eiser] .’
2.14.
Bij brief van 15 oktober 2022 heeft [gedaagden] aan [eisers] aangezegd dat de rente op de lening ter zake de woning in [plaats 1] per 1 maart 2023 van 3% wordt verhoogd naar 4%. [eiser] heeft deze brief voor ontvangst ondertekend.
2.15.
In een door [gedaagde sub 1] en [eiser] ondertekende akte van 11 december 2022 is het volgende opgenomen:
‘ [plaats 2] , 11 december 2022,
Betreft tweede lening met een verhoogd risico ten behoeve van diverse aankopen en verbouwingen voor uw tweede woning in [plaats 3] Roemenië.
Schuldenaar: [eiser] (…)Schuldeiser: [gedaagde sub 1] (…)
Afspraken:
  • Rente kan markt conform aangepast worden. Thans is de rente 4%.
  • Looptijd eindigt uiterlijk op 1 april 2035.
  • Rente en aflossing iedere maand achteraf te voldoen voor de 1ste van de volgende maand volgens aangehecht schema. (…)
  • (…)
  • Aanpassing rente percentage. De termijn van aanzeggen per mail of brief is 1 maand. Wanneer niet akkoord met het rentepercentage. Zijn de schuldenaren verplicht het gehele bedrag af te lossen op of voor de renteverval datum. Wanneer het gehele bedrag niet is betaald wordt de schuldenaren geacht akkoord te zijn met de gewijzigde rente percentage.
  • Opeisbaar. Bij niet nakomen door de schuldenaren, van dit contract. Bij te laat betalen, of het niet betalen van de volledige maandelijkse annuïteit bedrag. Kan na aanzegging ingebrekestelling met duidelijke gronden waarop. Na 8 dagen het openstaande bedrag en 3 maanden boeterente opeisbaar worden. (…)
  • (…)
  • Er mogen geen extra leningen worden aangegaan zonder toestemming Schuldeisers.
  • (…)
  • Daar er geld bij geleend wordt zullen de betreffende bedragen aan deze lening en voorwaarden worden toegevoegd.
  • Er wordt gestart met rente en aflossing te betalen wanneer de eerste lening op het eerste woonhuis volledig is betaald.
  • (…)
  • Op sommige bankafschriften staat 3% rente, dit is niet juist. Het is 4%.’
2.16.
In een door [gedaagde sub 1] en [eiser] ondertekende akte van 31 december 2022 is het volgende opgenomen:
’31-12-2022Tweede Geldlening tweede woonhuis familie [eiser]Financieel overzicht lening 2de woonhuis [plaats 3] Roemenië.
(…)
Totaal geleend inclusief rente per 31-12-’22: € 191.163,21. (…)’
2.17.
In een door [gedaagde sub 1] en [eiser] ondertekende akte van 21 januari 2023 is het volgende opgenomen:
‘De volledige belastingschuld is op 11 januari 2023 betaald aan de belastingdienst volgens de door [eiser] aangeleverde acceptgiro overschrijvingen. Betalingen gedaan via ABN AMRO ten name van [gedaagde sub 1]
Afgesproken is:
Het totale bedrag is thans groot € 25.102,-- (…).
Er wordt iedere maand € 500,-- (…) betaald aan rente en aflossing.
De rente over het gehele bedrag is thans 10% per jaar. Te voldoen in maandelijkse termijnen bij achterafbetaling.
De rente mag aangepast worden door ons [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] , maar de dan geldende marktsituatie met een schriftelijke aanzegperiode van 1 maand. (…)
De gehele lening dient afbetaald te zijn op 1 juli 2028 het betreft 66 maanden.
U betaalt € 3.000,-- (…) vanaf maart 2023 op uw twee andere leningen te weten uw woonhuis in [plaats 1] . En uw woning met appartementen ondergrond en tuin in [plaats 3] Roemenië.
(…)
Je zegt dat er geen extra leningen zijn afgesloten op dit moment. Je mag dan ook boven deze lening, geen extra leningen aangaan zonder dit te overleggen met ons. (…)’
2.18.
Op 21 januari 2023 hebben [gedaagde sub 1] en [eiser] een document ondertekend waarin door hen wordt verklaard dat de hypotheekvorm van de lening ter zake de woning in [plaats 1] op verzoek van [eisers] wordt omgezet in een aflossingsvrije lening.
2.19.
Bij brief van 25 oktober 2023 heeft [gedaagden] het volgende aan [eisers] geschreven:
‘Uw rente op uw woonhuis is thans 4% deze passen we aan naar de nu geldende marktsituatie. We verhogen de rente conform hypotheekakte (…) naar 6% per 1 februari 2024. Tevens wijzen wij u erop dat u alleen rente betaald, en geen aflossing op uw woonhuis.
(…)
Uw zakelijke lening voor u woning in Roemenië. Op deze lening betaalt u wel rente en aflossing. Deze rente wijzigen we naar 8%. En wel per 1 december 2023.
(…)
Verder heeft u een zakelijke lening afgesloten bij ons in verband met een belastingschuld. (..) U heeft getekend om hierop af te lossen, dit is echter nog niet gebeurt. Wij gaan dit bedrag terugeisen inclusief de rente van 14%, (…).’
2.20.
Bij brief van 25 april 2024 heeft [gedaagden] aan [eisers] geschreven dat er per 1 april 2024 ter zake vier leningen een betalingsachterstand van € 31.688,70 is ontstaan. [eisers] wordt in de brief gesommeerd om deze achterstand te vermeerderen met rente uiterlijk op 13 mei 2024 te voldoen.
2.21.
Bij brief van 7 juni 2024 heeft [gedaagden] geconstateerd dat [eisers] niet aan de sommatie heeft voldaan en wordt hij gesommeerd de volledige hoofdsommen van vier leningen ter hoogte van in totaal € 456.155,10 te voldoen, te vermeerderen met boeterente en het bedrag uit de brief van 25 april 2024.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eisers] vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. ter opheffing van nadeel de gevolgen van de rechtshandelingen en/of de overeenkomst(en), zo veel mogelijk met terugwerkende kracht en per 1 mei 2017, althans een door de rechtbank te bepalen wijze en datum, als volgt wijzigen:
- de koopsom van de woning in plaats van € 206.000,00 te wijzigen in een koopsom van € 190.000,00, althans een door de rechtbank te bepalen koopsom;
- de hoofdsom van de lening te wijzigen in een hoofdsom van – bij aanvang –
€ 190.000,00, althans een door de rechtbank vast te stellen hoofdsom;
- de rentevergoeding over de geleende hoofdsom, in plaats van de renteafspraak van 3% per jaar met aanvullend de mogelijkheid c.q. bevoegdheid ten behoeve van [gedaagden] om deze aan te passen aan de hand van de alsdan geldende marktsituatie, deze te wijzigen in een renteafspraak van 3% per jaar, althans een door de rechtbank vast te stellen rentevergoeding;
2. te verklaren voor recht dat:
- de inhoud van het als productie 15 in geding gebrachte annuïtaire rente- en aflosschema, althans een door de rechtbank te bepalen rente- en aflossingsschema, tussen partijen als rechtens van toepassing en bindend is;
- [eisers] per 1 mei 2017, althans een door de rechtbank te bepalen datum, voor een periode van 240 maanden (20 jaar), althans een door de rechtbank te bepalen periode, een maandelijkse annuïtaire betalingsverplichting van
€ 1.051,11, althans een door de rechtbank te bepalen maandelijkse annuïtaire betalingsverplichting, aan [gedaagden] verschuldigd is;
- het restant van hoofdsom door [eisers] aan [gedaagden] te voldoen per 1 mei 2024 € 135.979,21 bedraagt, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag;
3. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om aan [eisers] te betalen € 10.237,08, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente per 1 mei 2024 tot de voldoening, althans een door de rechtbank te bepalen datum en rentevergoeding;
4. a. te verklaren voor recht dat [gedaagden] jegens [eisers] onrechtmatig heeft gehandeld;
b. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding aan [eisers] , op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
5. te verklaren voor recht dat de akte van levering van 1 mei 2017 met kenmerk 24860 LK/gd, verleden door mr. L.P. Kortland, notaris te Putten, ongeldig, nietig dan wel non-existent is;
6. te verklaren voor recht dat de akte van levering van 1 mei 2017 met kenmerk 24860 LK/gd niet tot het daarmee beoogde rechtsgevolg heeft geleid althans te verklaren voor recht dat de woning niet door [gedaagden] aan [eisers] is geleverd;
7. [gedaagden] te veroordelen om de woning alsnog aan [eisers] te leveren en in dit kader te bepalen:
- dat het daartoe veroordelende vonnis, waarin [gedaagden] wordt veroordeeld tot levering van de woning aan [eisers] , in de plaats treedt van de akte van levering van 1 mei 2017 met kenmerk 24860 LK/gd of een deel daarvan;
- dat het vonnis kan worden ingeschreven in de openbare registers nadat het vonnis aan [gedaagden] , die tot de levering is veroordeeld, is betekend en het veroordelende vonnis in kracht van gewijsde is gegaan of het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en een termijn van zeven dagen, althans enig andere door de rechtbank te bepalen termijn, na betekening van de uitspraak aan [gedaagden] is verstreken;
- althans enig andere in deze in goede justitie te nemen voorziening te treffen;
8. te verklaren voor recht dat de hypotheekakte van 1 mei 2017 met kenmerk 2017LK24860 LK/gd, verleden door mr. L.P. Kortland, notaris te Putten, ongeldig, nietig dan wel non-existent is;
9. te verklaren voor recht dat de hypotheekakte van 1 mei 2017 met kenmerk 2017LK24860 LK/gd, verleden door mr. L.P. Kortland, notaris te Putten niet tot het daarmee beoogde rechtsgevolg heeft geleid en/of kan leiden;
10. te verklaren voor recht dat op de woning door [eisers] geen recht van hypotheek ten gunste van [gedaagden] is gevestigd;
11. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om al het nodige te (blijven) doen en/of alle medewerking aan [eisers] te (blijven) verlenen om het recht van hypotheek door te halen, onder verbeurte van een dwangsom;
12. [gedaagden] te veroordelen in de proceskosten te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [eisers] – samengevat – het volgende. Aan de onder 1. gevorderde wijzigingen van de koop- en geldleningsovereenkomst legt [eisers] ten grondslag dat [gedaagden] bij het aangaan daarvan misbruik heeft gemaakt van omstandigheden en dat hij heeft gedwaald. Hij was er niet van op de hoogte dat [gedaagden] de woning voor een lager bedrag van [A] had gekocht en met een winstmarge van € 16.000,00 aan hem heeft doorverkocht. [eisers] was afhankelijk van [gedaagden] Tussen hen bestond een vertrouwensrelatie en [eisers] sprak de Nederlandse taal niet goed en begreep daardoor de inhoud van de overeenkomsten en aktes niet. Het variabele rentebeding is niet overeengekomen. [eisers] dacht dat het ging om een vast rentepercentage van 3%. Onder 2. wordt daarom wijziging in een vast rentepercentage gevorderd en onder 3. terugbetaling van te veel betaalde rente en aflossingen. Verder stelt [eisers] dat een en ander maakt dat [gedaagden] onrechtmatig dan wel in strijd met de redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld op grond waarvan hij schadevergoeding vordert (vorderingen onder 4.). Aan de vorderingen onder 5. tot en met 11 legt [eisers] – kort gezegd – ten grondslag dat de leveringsakte een niet bestaande titel vermeldt, dat er geen (schriftelijke) geldleningsovereenkomst is gesloten en dat er geen geldige titel bestaat voor de vestiging van een hypotheekrecht.
3.3.
[gedaagden] concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eisers] in de proceskosten te vermeerderen met wettelijke rente.
3.4.
[gedaagden] baseert haar verweer – kort weergegeven – op het volgende. Zij betwist dat sprake is van misbruik van omstandigheden en dwaling. [A] wilde de woning niet aan [eisers] verkopen. Bovendien kon [eisers] geen financiering bij een bank krijgen. [gedaagden] kon de woning wel kopen tegen voor [A] gunstige voorwaarden. Partijen hebben toen afgesproken dat [gedaagden] de woning zou kopen en aan [eisers] zou doorverkopen. [gedaagden] zou hem ook een hypothecaire lening verstrekken. Daarbij is ook het prijsverschil van € 16.000,00 besproken. Dit verschil bestaat ten eerste uit de kosten koper die [gedaagden] heeft betaald bij de levering van de woning door [A] . Afgesproken is dat [eisers] deze kosten aan [gedaagden] zou vergoeden. Het restant komt aan [gedaagden] toe. Dit is afgesproken en ook gerechtvaardigd omdat [eisers] de kosten van een aankoopmakelaar, financieel adviseur en hypotheekverstrekker uitspaarde. Van een afhankelijke of vertrouwensrelatie was geen sprake. Ook klopt het niet dat [eisers] de Nederlandse taal niet goed spreekt. Ten aanzien van de variabele rente geldt dat deze is overeengekomen en is opgenomen in de hypotheekakte. Van onrechtmatig handelen is geen sprake. De leverings- en hypotheekakte zijn geldig.
in reconventie
3.5.
[gedaagden] vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[eisers] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 38.054,90 aan achterstallige aflossingen en rente, tot en met 3 juni 2024 berekend op
€ 2.065,16 en te vermeerderen met de na 3 juni 2024 vervallen wettelijke rente, alsmede [eisers] hoofdelijk te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten van € 1.321,00;
[eisers] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 456.155,10 aan hoofdsom en € 5.758,50 aan boeterente, te vermeerderen met wettelijke rente;
voorwaardelijk, voor het geval de rechtbank van oordeel is dat de datum van 24 april 2017 moet worden gewijzigd in 25 april 2017, [eisers] hoofdelijk te veroordelen tot medewerking aan aanpassingen van de leveringsakte bij de notaris onder verbeurte van een dwangsom;
[eisers] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 4.120,00;
[eisers] te veroordelen in de proceskosten te vermeerderen met wettelijke rente.
3.6.
Aan deze vorderingen legt [gedaagden] – kort gezegd – het volgende ten grondslag. [gedaagden] heeft in totaal vijf leningen aan [eisers] verstrekt. Eén daarvan is volledig terugbetaald. Met betrekking tot de overige vier leningen heeft [eisers] een betalingsachterstand aan rente en aflossing van € 38.054,90 laten ontstaan tot en met juni 2024. [eisers] vordert betaling daarvan, te vermeerderen met rente en kosten. Vanwege de betalingsachterstand is het restant van de leningen direct en volledig opeisbaar geworden. Dit restant bedraagt € 456.155,10 en [gedaagden] vordert ook dat dit betaald wordt. Het restant is ook opeisbaar omdat [eisers] in strijd met de afspraken nieuwe leningen bij derden is aangegaan. De vordering onder 3. is ingesteld voor het geval de rechtbank van oordeel is dat de datum van de koopovereenkomst in de akte van levering van de woning moet worden gewijzigd. Dit leent zich volgens [gedaagden] eenvoudig voor herstel. De vordering onder 4. baseert [gedaagden] op artikel 1 van de koopovereenkomst van de woning, waarin is bepaald dat [eisers] aan [gedaagden] het belastingvoordeel vergoedt dat hij geniet doordat de woning binnen zes maanden voor een tweede keer is overgedragen.
3.7.
[eisers] concludeert tot afwijzing van de vorderingen met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten. Voor zover (een deel van) de vorderingen in reconventie word(t)(en) toegewezen, verzoekt [eisers] de veroordelingen niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.8.
De belangrijkste verweren van [eisers] komen – samengevat – op het volgende neer. Ter zitting heeft hij betwist dat zijn handtekening onder een aantal van de door [gedaagden] met betrekking tot de leningen overgelegde documenten staat. Ook stelt hij dat [eiseres] deze documenten niet heeft ondertekend, zodat zij daaraan niet gebonden is. Verder doet hij ten aanzien van alle leningen een beroep op misbruik van omstandigheden en dwaling en verzoekt hij de rechtbank de rentes te wijzigen in een vaste rente van 3%. Daarnaast wordt de gevorderde betalingsachterstand aan rente en aflossing betwist. De door [gedaagden] gemaakte berekening van de achterstand klopt om meerdere redenen niet. Zo zijn enkele bedragen van de (vermeend) geleende hoofdsommen niet ontvangen en klopt het gehanteerde rentepercentage niet. Verder wordt betwist dat een variabele rente is overeengekomen. Ook wordt betwist dat de rentes door [gedaagden] zijn verhoogd naar een marktconform tarief. Er bestaat volgens [eisers] daarom geen achterstand, zodat de leningen niet direct opeisbaar zijn. Hij betwist ook in strijd met de afspraken leningen bij derden te zijn aangegaan. Het gevorderde belastingvoordeel moet worden afgewezen, onder meer omdat de overdrachtsbelasting die [gedaagden] heeft betaald al door [eisers] is vergoed.

4.De beoordeling

Proceshouding [eisers]
4.1.
De rechtbank hecht eraan allereerst het volgende op te merken. Partijen hebben in een drietal processtukken 127 pagina’s aan inhoudelijke tekst aangeleverd, te vermeerderen met 16 pagina’s aan spreekaantekeningen. De producties beslaan ongeveer 580 pagina’s.
4.2.
Een van de belangrijkste taken van een advocaat is de zaak op de voor de beslissing relevante punten, helder en begrijpelijk weer te geven. In de beperking toont deze zich de meester.
4.3.
De advocaten van [eisers] hebben zich niet van deze taak gekweten. De dagvaarding en de conclusie van antwoord omvatten 36 respectievelijk 63 pagina’s. Beide processtukken bevatten een veelvoud aan onnodige herhalingen. Ook worden allerlei feiten tegen beter weten in en ongemotiveerd betwist en komt het herhaaldelijk voor dat feiten worden betwist die men eerder juist heeft erkend. Verder wordt uitgeweid over onderwerpen die voor de beoordeling van de voorliggende vorderingen niet relevant zijn. De advocaat van [gedaagden] heeft terecht opgemerkt dat de procestactiek van de advocaten van [eisers] gelijkenissen vertoont met het afvuren van een schot hagel en als doel lijkt te hebben het veroorzaken van zoveel mogelijk verwarring. Dit is in strijd met de goede procesorde.
4.4.
De rechtbank zal aan het voorgaande in deze procedure geen gevolgen verbinden, omdat [eisers] al overwegend in het ongelijk wordt gesteld.
in conventie
Wijziging van de overeenkomst: algemeen
4.5.
[eisers] heeft wijziging gevorderd van de koopsom van de woning, de hoogte van de lening en de rente over de lening. Hij legt hieraan ten grondslag dat 1) [gedaagden] bij het aangaan van de koopovereenkomst en de geldleningsovereenkomst misbruik heeft gemaakt van omstandigheden, en 2) [eisers] bij het aangaan van deze overeenkomsten heeft gedwaald. [eisers] heeft hierdoor nadeel geleden. Dat nadeel kan worden opgeheven door de gevorderde wijzigingen die zijn gebaseerd op respectievelijk artikel 3:54 lid 2 BW en artikel 6:230 lid 2 BW.
4.6.
Aanvankelijk had [eisers] aan de gevorderde wijzigingen ook bedrog ten grondslag gelegd. Ter zitting heeft de rechtbank [eisers] voorgehouden dat de wet niet voorziet in de wijziging van de gevolgen van een overeenkomst op grond van het wilsgebrek bedrog. [eisers] heeft deze grondslag daarop laten vallen.
4.7.
De rechtbank zal het beroep op misbruik van omstandigheden en dwaling achtereenvolgens bespreken.
Misbruik van omstandigheden
4.8.
Aan zijn beroep op misbruik van omstandigheden heeft [eisers] het volgende ten grondslag gelegd. [gedaagden] heeft de woning voor € 190.000,00 van [A] gekocht. Zij heeft de woning vervolgens voor € 206.000,00 doorverkocht aan [eisers] en daarmee een winstmarge van € 16.000,00 genomen. [eisers] was hiervan niet op de hoogte en is hierover niet door [gedaagden] geïnformeerd. Hij dacht de woning voor een marktconforme prijs van [A] te hebben gekocht, dat wil zeggen voor de prijs die door [gedaagden] met [A] was onderhandeld, en met [gedaagden] slechts een geldlening te zijn aangegaan. Met deze handelswijze heeft [gedaagden] zichzelf ten koste van [eisers] bevoordeeld. [eisers] bevond zich ten opzichte van [gedaagden] in een zwakke en afhankelijke positie. Tussen hen bestond ook een vertrouwensrelatie. Verder was [eisers] in 2017 de Nederlandse taal niet goed machtig en is hem niet aangeboden bij de ondertekening van de koopovereenkomst en aktes gebruik te maken van een tolk. Door deze bijzondere omstandigheden werd [eisers] tot het aangaan van de transactie bewogen. Verder wist [eisers] niet dat er een variabele rente was opgenomen in de hypotheekakte. Hij dacht dat het ging om een vaste rente van 3%. Dat was ook zo afgesproken, aldus nog steeds [eisers] .
4.9.
[gedaagden] betwist dat [eisers] een beroep op misbruik van omstandigheden toekomt.
4.10.
In artikel 3:44 lid 4 BW is bepaald dat misbruik van omstandigheden aanwezig is, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand brengen van die rechtshandeling bevordert, hoewel hij weet of moet begrijpen dat hij hem daarvan zou behoren te weerhouden.
4.11.
Het beroep van [eisers] op misbruik van omstandigheden ziet op twee aspecten van de transactie: 1) het verschil tussen de koopprijs die door [gedaagden] is betaald en de koopprijs die door [eisers] is betaald, en 2) de variabele rente in de hypotheekakte.
4.12.
Eén van de vereisten voor een geslaagd beroep op misbruik van omstandigheden is dat er een causaal verband bestaat tussen de bijzondere omstandigheden waarin [eisers] stelde te verkeren en het sluiten van de koop- en geldleningsovereenkomst. Aan dit vereiste is naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan. De overige vereisten, waaronder de vraag of er (überhaupt) sprake was van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 3:44 lid 4 BW, hoeven daarom niet te worden besproken.
4.13.
Met betrekking tot het causaal verband overweegt de rechtbank als volgt. [eisers] heeft onvoldoende onderbouwd dat hij de koop- en geldleningsovereenkomst onder de huidige voorwaarden, dus inclusief prijsverschil en variabele rente, niet zou hebben gesloten als hij niet in de door hem gestelde bijzondere omstandigheden verkeerde, dat wil zeggen als hij ten opzichte van [gedaagden] geen zwakke positie innam, niet afhankelijk was van haar en geen taalachterstand had en dus volledig begreep waarvoor hij tekende. Vast staat immers dat [eisers] voor de aankoop van de woning geen (voldoende hoge) geldlening van een bank kon krijgen, omdat zijn salaris niet hoog genoeg was. Dit heeft [eiseres] tijdens de zitting ook verklaard. [eisers] kon de woning daarom alleen in eigendom verkrijgen door deze te laten financieren door (en te kopen van) [gedaagden] Dit is de belangrijkste reden geweest om met [gedaagden] in zee te gaan. [eisers] heeft ook niet onderbouwd dat het prijsverschil van € 16.000,00 zodanig groot is dat dit voor hem, als hij hiervan op de hoogte was geweest (wat volgens [gedaagden] ook het geval was), een reden zou zijn geweest om de transactie niet aan te gaan. [gedaagden] heeft voor het prijsverschil bovendien plausibele verklaringen gegeven, die aannemelijk maken dat [eisers] dit prijsverschil zou aanvaarden. Een bedrag ter grootte € 4.769,96 omvat de kosten koper die [gedaagden] bij de aankoop van de woning van [A] heeft gemaakt (waaronder de overdrachtsbelasting). Volgens [eisers] is daarover afgesproken dat deze door [eisers] zouden worden vergoed. Ter zake het restant van het prijsverschil wijst [gedaagden] op het feit dat zij [eisers] heeft geholpen bij het zoeken naar een woning en het verkrijgen van een financiering. Daarmee heeft [eisers] de kosten van een aankoopmakelaar, een financieel adviseur en een hypotheekverstrekker uitgespaard. Ten aanzien van de variabele rente overweegt de rechtbank dat [gedaagden] heeft gesteld dat dit een standaardbepaling betreft die in veel hypotheekaktes voorkomt. [eisers] heeft dit niet betwist.
4.14.
Omdat een causaal verband ontbreekt, slaagt het beroep op misbruik van omstandigheden niet. De rechtbank komt, gelet op het ontbreken van een voldoende onderbouwing, ook niet toe aan bewijslevering. Het bewijsaanbod van [eisers] wordt daarom gepasseerd.
Dwaling: algemeen
4.15.
Aan het beroep op dwaling heeft [eisers] dezelfde feiten ten grondslag gelegd als bij het beroep op misbruik van omstandigheden.
4.16.
Volgens [gedaagden] slaagt het beroep op dwaling niet.
4.17.
De rechtbank overweegt als volgt. [eisers] doet een beroep op artikel 6:228 lid 1 sub b BW. Hierin is opgenomen dat een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar is als de wederpartij in verband met hetgeen zij over de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten.
4.18.
Ook het beroep van [eisers] op dwaling ziet op twee aspecten van de transactie: 1) het verschil tussen de koopprijs die door [gedaagden] is betaald en de koopprijs die door [eisers] is betaald, en 2) de bedongen variabele rente in de hypotheekakte. De rechtbank zal deze twee aspecten hierna achtereenvolgens bespreken.
Dwaling: verschil in koopprijs
4.19.
Wil het beroep op dwaling slagen, dan moet er ten eerste sprake zijn van een onjuiste voorstelling van zaken (een dwaling) bij [eisers] bij het aangaan van de koop- en leningsovereenkomst. De onjuiste voorstelling van zaken bestond er volgens [eisers] uit dat hij er niet van op de hoogte was dat [gedaagden] de woning voor een lagere koopprijs had gekocht en met winst doorverkocht.
4.20.
Ervan uitgaande dat [eisers] inderdaad dwaalde over dit prijsverschil – wat [gedaagden] betwist – dan geldt als tweede vereiste dat [eisers] de koop- en geldleningsovereenkomst bij een juiste voorstelling van zaken (dus zonder dwaling) niet zou hebben gesloten. Dit staat naar het oordeel van de rechtbank niet vast. Hiervoor is bij de beoordeling van het beroep op misbruik van omstandigheden immers al overwogen dat [eisers] mag worden geacht bereid te zijn geweest een hogere koopprijs te betalen (en te lenen) dan de prijs die door [gedaagden] is betaald, ook als hij op de hoogte was geweest van het prijsverschil. [eisers] kon immers geen financiering via een bank krijgen, zodat het kopen en financieren van de woning via [gedaagden] de enige mogelijkheid was om de woning in eigendom te krijgen. Bovendien spaarde [eisers] op deze manier de kosten van een aankoopmakelaar, een financieel adviseur en een hypotheekverstrekker uit. Het beroep op dwaling ten aanzien van verschil in koopprijzen slaagt daarom niet.
Oneigenlijk dwaling: het rentebeding
4.21.
Tussen partijen is niet, buiten de hypotheekakte om, een afzonderlijke geldleningsovereenkomst gesloten. De geldleningsovereenkomst is opgenomen in de hypotheekakte zelf.
4.22.
Het beroep op dwaling ten aanzien van het rentebeding moet als een beroep op oneigenlijke dwaling worden aangemerkt. [eisers] heeft namelijk gesteld dat hij de hypotheekakte met daarin de variabele rente niet (volledig) heeft gelezen voordat hij haar ondertekende en dat hij ervan uitging dat het om een vast rentepercentage van 3% ging. Hiermee voert [eisers] feitelijk aan dat er geen sprake is geweest van wilsovereenstemming, want zijn wil was gericht op het tot stand komen van een andere geldleningsovereenkomst dan de geldleningsovereenkomst die hij heeft ondertekend. Als dit standpunt zou worden gevolgd, zou dat in beginsel betekenen dat de geldleningsovereenkomst niet tot stand is gekomen, althans niet met een variabele rente. Om dwaling in eigenlijke zin (als bedoeld in artikel 6:228 BW) gaat het hier dus niet. Van dwaling in eigenlijke zin zou sprake zijn geweest als [eisers] wel wist wat hij ondertekende, dus inclusief de variabele rente, maar zijn wil om de geldleningsovereenkomst in die vorm te ondertekenen was gevormd onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken. In dat geval zou er dus een wilsgebrek hebben bestaan en zou de overeenkomst vatbaar zijn geweest voor vernietiging (dan wel wijziging).
4.23.
Omdat van dwaling in eigenlijk zin geen sprake is, kan de vordering van [eisers] tot wijziging van de overeenkomst, welke vordering is gebaseerd op artikel 6:230 lid 2 BW, niet worden toegewezen.
4.24.
Voor de goede orde overweegt de rechtbank dat het beroep op oneigenlijk dwaling [eisers] ook niet kan baten. Als namelijk al zou vaststaan dat [eisers] bij de ondertekening van de hypotheekakte dacht dat de geldleningsovereenkomst een andere inhoud had dan zij heeft, dan biedt artikel 3:35 BW [gedaagden] bescherming. In dit artikel is bepaald dat tegen hem die een verklaring of gedraging van iemand anders, overeenkomstig de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen, heeft opgevat als een door die ander tot hem gerichte verklaring van een bepaalde strekking, geen beroep kan worden gedaan op het ontbreken van een met deze verklaring overeenstemmende wil. Met andere woorden: als [gedaagden] de gedraging van [eisers] (die eruit bestond dat hij de hypotheekakte heeft ondertekend) redelijkerwijze zó mocht opvatten dat [eisers] de overeenkomst zoals deze luidt wenste aan te gaan, kan [gedaagden] niet worden tegengeworpen dat [eisers] dit niet wilde. Naar het oordeel van de rechtbank mocht [gedaagden] uit de ondertekening van [eisers] begrijpen dat hij de overeenkomst inclusief variabele rente wenste aan te gaan en kan [eisers] tegen [gedaagden] geen beroep doen op het ontbreken van een met zijn verklaring overeenstemmende wil.
4.25.
In dit verband is van belang dat [eisers] heeft gesteld dat hij de overeenkomst niet heeft gelezen. De notaris heeft [eisers] de concepthypotheekakte bij e-mail van 24 april 2017 toegestuurd (productie 16 bij dagvaarding). [eisers] heeft tijdens de zitting (voor het eerst) betwist dat hij voorafgaand aan de ondertekening concepten heeft ontvangen, maar dit strookt niet met het eerder in de dagvaarding door hem ingenomen standpunt (randnummers 6.8 en 6.9) en de door hemzelf overgelegde e-mail van 24 april 2017. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [eisers] wel degelijk conceptaktes heeft ontvangen. Hij had daarmee voldoende tijd om de aktes door te (laten) nemen. In het algemeen mag men van de ondertekenaar van een overeenkomst verwachten dat hij zich van de (exacte) inhoud van de door hem te ondertekenen overeenkomst op de hoogte heeft gesteld om de voor hem uit de overeenkomst volgende verplichtingen te begrijpen. Heeft hij dat niet gedaan, dan komt dat voor zijn eigen risico, zoals [gedaagden] terecht stelt. Dat de notaris hem niet (voldoende) over de inhoud van de hypotheekakte heeft geïnformeerd, zoals [eisers] stelt, kan niet aan [gedaagden] worden tegengeworpen.
4.26.
In bijzondere omstandigheden kan dit anders zijn, bijvoorbeeld in de situatie waarin iemand tot ondertekening van een overeenkomst met een voor hem onbekende inhoud wordt gedwongen. Hiervan is in deze zaak geen sprake. Integendeel: [eisers] heeft op de zitting verklaard dat hij het volste vertrouwen in [gedaagden] had en om die reden de akte niet heeft gelezen. Het kan ook anders zijn als [gedaagden] wist dat [eisers] de overeenkomst ongelezen ondertekende en zij wist dat [eisers] gedurende de hele looptijd van de lening een vaste rente beoogde. Dat het voor [gedaagden] duidelijk was dat [eisers] de akte niet had gelezen, heeft [eisers] echter niet gesteld. Verder is niet gebleken dat [eisers] bij [gedaagden] heeft aangegeven dat hij gedurende de gehele looptijd van de lening wilde aansluiten bij de hoogte van de huur die hij in 2017 betaalde, en daarmee dus een vaste rente beoogde. Uit de brief van [gedaagden] van 13 december 2023 (productie 12 bij dagvaarding) volgt dit in ieder geval niet. Daarin schrijft [gedaagden] slechts dat [eisers] heeft aangegeven dat hij de huur van € 1.200,00 per maand prima kon betalen en hij ongeveer bij dit bedrag wilde aansluiten. Dit betekent echter nog niet dat [gedaagden] daaruit de conclusie had moeten trekken dat [eisers] in de toekomst niet ook een hoger maandbedrag zou kunnen betalen en zij [eisers] daarom van het aangaan van het rentebeding had behoren te weerhouden. Dit betekent dat niet is niet gebleken dat er voor [gedaagden] aanleiding bestond om te twijfelen aan de ondertekening door [eisers] en zij daar nader onderzoek naar moest doen. Tot slot kan het anders zijn als de inhoud van de overeenkomst als nadelig voor [eisers] moet worden aangemerkt, in die zin dat [gedaagden] zich in de overeenkomst tot geen enkele prestatie, of een in verhouding tot de prestatie van de ondertekenaar zeer geringe prestatie, verplicht. Dit is niet het geval. Niet kan worden gezegd dat [eisers] op grond van de geldleningsovereenkomst rente aan [gedaagden] moet betalen zonder dat daar een reële tegenprestatie van [gedaagden] tegenover is komen te staan. [gedaagden] leent immers een som geld aan [eisers] uit. Bovendien heeft [gedaagden] gesteld dat het gebruikte variabele rentebeding een standaardbepaling is die in veel hypotheekaktes voorkomt. [eisers] heeft dit niet betwist.
4.27.
[eisers] heeft aangeboden te bewijzen dat een vaste rente van 3% is overeengekomen. Dit aanbod wordt gepasseerd, omdat deze gestelde afspraak in het licht van de inhoud van de hypotheekakte onvoldoende is onderbouwd, zodat de rechtbank niet aan bewijslevering toekomt.
Wijziging van de overeenkomsten: conclusie
4.28.
Omdat het beroep van [eisers] op misbruik van omstandigheden en dwaling faalt, zullen de vorderingen onder 1. tot wijziging van de koop- en geldleningsovereenkomst worden afgewezen.
Vorderingen onder 2. en 3.
4.29.
Onder 2. vordert [eisers] een aantal verklaringen voor recht die ervan uitgaan dat de gevorderde wijziging van de overeenkomsten wordt toegewezen. Nu dat niet het geval is, worden de vorderingen onder 2. afgewezen.
4.30.
Onder 3. vordert [eisers] het volgens hem te veel aan [gedaagden] betaalde bedrag aan rente en aflossing terug. Ook deze vordering is gebaseerd op de veronderstelling dat de rente wordt gewijzigd, zodat deze vordering wordt afgewezen.
Schadevergoeding
4.31.
[eisers] vordert onder 4. een verklaring voor recht dat [gedaagden] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld. Verder vordert hij een (vervangende) schadevergoeding op te maken bij staat op grond van (primair) onrechtmatige daad en (subsidiair) de redelijkheid en billijkheid.
4.32.
Ter onderbouwing van deze vordering heeft [eisers] enkel verwezen naar de feiten die hij aan zijn beroep op misbruik van omstandigheden en dwaling ten grondslag heeft gelegd. Dat is onvoldoende om een onrechtmatige daad dan wel strijdigheid met de redelijkheid en billijkheid aan te nemen. Bovendien is hiervoor overwogen dat van deze wilsgebreken geen sprake is. [eisers] heeft ook niet onderbouwd hoe de redelijkheid en billijkheid kan dienen als zelfstandige grondslag voor het ontstaan van een schadevergoedingsverbintenis.
4.33.
Verder heeft [eisers] de mogelijkheid dat schade is of zal worden geleden niet aannemelijk gemaakt, zodat de vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure ook om die reden niet kan worden toegewezen. Bovendien is vervangende schadevergoeding slechts aan de orde bij schade als gevolg van een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis en wel na omzetting op grond van artikel 6:87 BW, en niet bij schade als gevolg van een onrechtmatige daad.
4.34.
Het aanbod van [eisers] om te bewijzen dat [gedaagden] onrechtmatig dan wel in strijd met de redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld en dat hij schade heeft geleden, wordt bij gebrek aan onderbouwing gepasseerd.
De akte van levering
4.35.
De onder 5. en 6. gevorderde verklaringen voor recht zien op de akte van levering waarmee de woning door [gedaagden] aan [eisers] is geleverd. Volgens [eisers] is deze akte ongeldig en heeft zij geen rechtsgevolg gehad, dat wil zeggen dat de woning niet aan [eisers] is geleverd. Hieraan legt [eisers] ten grondslag dat de akte verwijst naar een niet bestaande titel, namelijk een koopovereenkomst van 24 april 2017.
4.36.
Het gaat hier overduidelijk om een verschrijving in de akte. Bedoeld is de koopovereenkomst van 25 april 2017. Dit is een geldige titel. De vorderingen onder 5. en 6. worden afgewezen.
4.37.
Onder 7. vordert [eisers] dat de woning alsnog aan hem geleverd wordt. Gelet op het voorgaande is dit niet aan de orde. De woning is immers al aan [eisers] geleverd.
De hypotheekakte
4.38.
De onder 8. tot en met 10. gevorderde verklaringen voor recht zien op de hypotheekakte. Volgens [eisers] is deze akte ongeldig en heeft zij geen rechtsgevolg gehad, dat wil zeggen dat er geen hypotheekrecht op de woning is gevestigd.
4.39.
Aan deze vorderingen legt [eisers] ten eerste ten grondslag dat er geen (schriftelijke) geldleningsovereenkomst is gesloten. De rechtbank merkt op dat als [eisers] hiermee bedoeld te stellen dat er in het geheel geen geldleningsovereenkomst is gesloten, dit strijdig is met de eerder door hem ingenomen stellingen en ingestelde vorderingen. Zo schrijft hij in de dagvaarding meermaals wel degelijk geld van [gedaagden] te hebben geleend ten behoeve van de aankoop van de woning. Dit is op de zitting door mr. Van Elven herhaald. Ook heeft [eisers] zelf gevorderd dat de hoofdsom van de lening naar € 190.000 en de rente naar 3% wordt gewijzigd, en dat het restantbedrag van de lening op een bepaald bedrag wordt vastgesteld. Wat daar verder ook van zij, de rechtbank heeft hiervoor al overwogen dat de geldleningsovereenkomst in de hypotheekakte zelf is opgenomen. Onderaan pagina 1 van de hypotheekakte is bepaald dat er een geldlening van
€ 211.484,58 wordt verstrekt.
4.40.
In de conclusie van antwoord in reconventie en ter zitting heeft [eisers] meermaals aangevoerd via de notaris geen geldbedragen te hebben ontvangen. Dit ligt voor de hand. De volledige geldlening is immers gebruikt om de koopsom van de woning en de kosten koper te bekostigen, zoals blijkt uit de notariële nota van afrekening (productie 5 bij dagvaarding). [eisers] krijgt daarom logischerwijs geen bedragen van de notaris uitgekeerd. [eisers] wijst er tot slot nog op dat er in de hypotheekakte wordt verwezen naar een niet bestaande onderhandse akte van 25 april 2017. Dat betreft echter de koopovereenkomst en niet een niet-bestaande geldleningsovereenkomst.
4.41.
Verder heeft [eisers] gesteld dat een geldige titel voor de vestiging van het hypotheekrecht ontbreekt. Onder een geldige titel moet worden verstaan de overeenkomst waarbij de hypotheekgever zich tot het verlenen van hypotheek heeft verplicht. Ook deze overeenkomst is opgenomen in de hypotheekakte, en wel op pagina 1 onder het kopje ‘Overeenkomst tot vestiging van hypotheek- en pandrechten’. In de hypotheekakte zijn de geldleningsovereenkomst, de overeenkomst tot vestiging van het hypotheekrecht en de daadwerkelijke vestiging van het hypotheekrecht dus gecombineerd.
4.42.
Tot slot stelt [eisers] dat hij niet beschikkingsbevoegd was om een hypotheekrecht te vestigen, omdat de woning niet aan hem geleverd is. Hiervoor is al overwogen dat de woning wel aan hem is geleverd, zodat hieraan voorbij wordt gegaan.
4.43.
Geconcludeerd moet worden dat het hypotheekrecht rechtsgeldig is gevestigd. De vorderingen onder 8. tot en met 10. worden afgewezen. De vordering onder 11., waarin wordt gevorderd dat [gedaagden] het hypotheekrecht doorhaalt, wordt ook afgewezen.
De proceskosten
4.44.
[eisers] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht
1.325,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.731,00
4.45.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.46.
De proceskostenveroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
in reconventie
Aanpassing van de leveringsakte
4.47.
De vordering onder 3. is ingesteld onder de voorwaarde dat de akte van levering van de woning moet worden aangepast, omdat daarin een onjuiste datum is vermeld. Aan die voorwaarde is niet voldaan. Deze vordering wordt daarom niet geacht te zijn ingesteld, zodat daarop niet hoeft te worden beslist.
De overdrachtsbelasting
4.48.
Onder 4. vordert [gedaagden] betaling van € 4.120,00. Deze vordering baseert zij op artikel 1 van de koopovereenkomst. Daarin is – kort gezegd – opgenomen dat de koper aan de verkoper het belastingvoordeel vergoedt dat hij geniet omdat hij gebruik kan maken van de vrijstelling van overdrachtsbelasting als bedoeld in artikel 13 Wet op belastingen rechtsverkeer.
4.49.
De achterliggende gedachte van deze bepaling in de koopovereenkomst is dat de koper ( [eisers] ), die een belastingvoordeel geniet omdat dezelfde woning binnen zes maanden na een eerdere overdracht opnieuw wordt overgedragen, dat voordeel aan de verkoper vergoedt. De verkoper ( [gedaagden] ) heeft immers wel overdrachtsbelasting betaald bij de vorige levering (met [A] ). Het is daarmee [eisers] die uiteindelijk de overdrachtsbelasting draagt.
4.50.
In conventie is overwogen dat [gedaagden] heeft gesteld dat een deel van het prijsverschil van € 16.000,00 bestaat uit een vergoeding van [eisers] van de kosten koper die [gedaagden] heeft gemaakt. Onderdeel van die kosten koper is de overdrachtsbelasting die zij bij de levering door [A] heeft betaald. Volgens [gedaagden] heeft zij deze kosten dus al van [eisers] vergoed gekregen in de koopprijs die [eisers] voor de woning heeft betaald. Aan artikel 1 van de koopovereenkomst is dus al voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet de bedoeling van partijen zijn geweest af te spreken dat [eisers] deze kosten dubbel aan [gedaagden] zou vergoeden.
4.51.
De conclusie is dat deze vordering wordt afgewezen.
Leningen: misbruik van omstandigheden en oneigenlijke dwaling
4.52.
[gedaagden] stelt dat [eisers] een vijftal geldleningen bij haar heeft afgesloten. Vier van die leningen (nummers 1, 3, 4 en 5) zijn nog niet volledig afgelost. Lening 2 is wel volledig afgelost. Ten aanzien van leningen 1, 3, 4 en 5 heeft [eisers] een beroep gedaan op misbruik van omstandigheden en dwaling, namelijk ten aanzien van de rentes voor zover die hoger zijn dan 3% en ten aanzien van de bevoegdheid van [gedaagden] om de rentes te wijzigen. [eisers] verzoekt de rechtbank de leningsovereenkomsten ter opheffing van het nadeel op grond van artikel 3:54 lid 2 respectievelijk artikel 6:230 lid 2 BW te wijzigen in die zin dat een vast rentepercentage van 3% geldt.
4.53.
Het beroep op misbruik van omstandigheden is ten aanzien van lening 1 (de woning in Kortenhoef) in conventie al verworpen. De rechtbank zal dit ook doen ten aanzien van leningen 3, 4 en 5. Zoals in conventie al is overwogen, is één van de vereisten voor een geslaagd beroep op misbruik van omstandigheden dat er een causaal verband bestaat tussen de bijzondere omstandigheden waarin [eisers] stelde te verkeren en het sluiten van de geldleningsovereenkomsten. Niet gebleken is dat aan dit vereiste is voldaan. [eisers] is namelijk in het geheel niet ingegaan op de vraag of de geldleningsovereenkomsten onder de huidige voorwaarden, dus inclusief de (variabele) rentes, door hem niet zouden zijn gesloten als hij niet in de door hem gestelde bijzondere omstandigheden verkeerde, dat wil zeggen als hij ten opzichte van [gedaagden] geen zwakke positie innam, niet afhankelijk was van haar en geen taalachterstand had en dus volledig begreep waarvoor hij tekende. Dit verweer faalt reeds daarom.
4.54.
Het beroep op dwaling ten aanzien van de hoogte van de rente en het rentebeding van leningen 3, 4 en 5 moet als een beroep op oneigenlijke dwaling worden aangemerkt. [eisers] stelt immers dat hij in de veronderstelling verkeerde dat (bij iedere lening) een vaste rente van 3% was overeengekomen. De rechtbank verwerp het beroep op (oneigenlijk) dwaling onder verwijzing naar hetgeen daarover in conventie ten aanzien van lening 1 is overwogen.
Leningen: betalingsachterstand algemeen
4.55.
Met betrekking tot leningen 1, 3, 4 en 5 bestaat er volgens [gedaagden] over de periode juni 2021 tot en met juni 2024 een betalingsachterstand van € 38.054,90 aan rente en aflossing. Zij vordert betaling daarvan. Ter onderbouwing van de betalingsachterstand overlegt zij een overzicht van de volgens haar verschuldigde bedragen en gedane betalingen (productie 8 bij antwoord in conventie). Verder stelt [gedaagden] dat de vier leningen direct opeisbaar zijn geworden en vordert zij volledige terugbetaling daarvan, in totaal € 456.155,10. Een en ander te vermeerderen met (boete)rentes en kosten.
4.56.
[eisers] betwist dat er sprake is van een betalingsachterstand en betwist ook dat de leningen direct opeisbaar zijn.
4.57.
De rechtbank constateert dat [eisers] maandelijks steeds een bepaald totaalbedrag aan [gedaagden] betaalt. Niet gespecificeerd is op welke leningen welk (deel van) dit totaalbedrag ziet. [gedaagden] heeft ook niet gesteld op welke leningen de betalingen moeten worden toegerekend. De rechtbank ziet zich daarom genoodzaakt om (over de periode juni 2021 tot en met juni 2024) eerst per maand en per lening de maandelijks betalingsverplichting van [eisers] vast te stellen. Vervolgens kan beoordeeld worden of de maandelijkse betalingen deze betalingsverplichtingen dekken. Omdat de rechtbank anders niet kan vaststellen op welke leningen welk deel van de maandelijkse betalingen van [eisers] zien, is de rechtbank genoodzaakt om ook lening 2 bij voornoemde berekening mee te nemen, hoewel deze lening inmiddels volledig is terugbetaald.
Lening 1 (woning Kortenhoef)
4.58.
Bij de beoordeling van de zaak in conventie is vastgesteld dat er een geldlening van € 211.484,58 aan [eisers] is verstrekt (lening 1). Het annuïtaire maandbedrag (rente en aflossing) bedroeg bij het afsluiten van de lening € 1.172,89 per maand.
4.59.
Tot 1 maart 2023 is dit annuïtaire maandbedrag gelijk gebleven. [gedaagden] heeft erkend dat [eisers] tot die datum aan zijn betalingsverplichtingen uit hoofde van lening 1 heeft voldaan en verwijst naar het overzicht van de notaris (productie 6 bij dagvaarding). Uit dit overzicht volgt dat het restant van de geldlening op 1 maart 2023
€ 163.801,72 bedroeg.
4.60.
Per 1 maart 2023 heeft [gedaagden] de rente op lening 1 verhoogd van 3% naar 4%. Op grond van het rentewijzigingsbeding was [gedaagden] daartoe bevoegd. Uit het beding volgt dat de nieuwe rente schriftelijk aan [eisers] moet worden medegedeeld. [gedaagden] heeft dit gedaan bij brief van 15 oktober 2022. Uit het feit dat [eisers] deze brief voor ontvangst heeft ondertekend (productie 9 bij antwoord in conventie) en hij tegen de renteverhoging voorafgaand aan deze procedure geen bezwaar heeft gemaakt, kan worden afgeleid dat hij hiermee akkoord is gegaan.
4.61.
Vervolgens is lening 1 gewijzigd in een aflossingsvrije lening. Dit volgt uit de door beide partijen ondertekende verklaring van 21 januari 2023 (productie 10 bij antwoord in conventie). [eisers] heeft dit betwist, maar heeft die betwisting verder niet onderbouwd en ook niet betwist dat zijn handtekening onder dit document staat. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat lening 1 aflossingsvrij is geworden. Uit de verklaring van 21 januari 2023 volgt niet per welke datum de lening wordt gewijzigd. Uit de brieven van [gedaagden] van 13 december 2023 (productie 12 bij dagvaarding, blad 61) en van 1 januari 2024 (productie 14 bij dagvaarding) volgt echter dat de lening per maart 2023 is omgezet naar aflossingsvrij. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat lening 1 per 1 maart 2023 aflossingsvrij is geworden.
4.62.
Het voorgaande betekent dat de maandelijkse betalingsverplichting van [eisers] per 1 maart 2023 bestond uit een rente van 4% per jaar over de lening die op dat moment nog € 163.801,72 bedroeg. Dit komt neer op een bedrag van € 546,00 per maand.
4.63.
Bij brief van 25 oktober 2023 (productie 11 bij antwoord in conventie) heeft [gedaagden] geschreven de rente op lening 1 per 1 februari 2024 te verhogen van 4% naar 6%. Deze brief heeft [eisers] niet voor ontvangst ondertekend. Ook verder is niet gebleken dat [eisers] met deze renteverhoging akkoord is gegaan. Bij brief van 30 november 2023 (productie 11 bij dagvaarding) hebben de advocaten van [eisers] (onder meer) bezwaar gemaakt tegen deze renteverhoging. Uit het rentebeding in de hypotheekakte volgt dat [gedaagden] de rente slechts mag verhogen aan de hand van de geldende marktsituatie. [eisers] heeft aangevoerd dat de renteverhoging naar 6% niet marktconform is. De rechtbank is het hiermee eens. Als productie 30 bij antwoord in reconventie heeft [eisers] een grafiek van de Nederlandse Bank van de ontwikkeling van de rente op nieuw uitgegeven hypotheken overgelegd. Daaruit volgt dat de rente op hypotheekleningen met een variabele rente per 1 februari 2024 ongeveer 5% bedroeg. [gedaagden] heeft verder niet onderbouwd dat de renteverhoging naar 6% marktconform is. De rechtbank is daarom van oordeel dat de renteverhoging per 1 februari 2024 slechts tot gevolg heeft gehad dat de rente is verhoogd tot 5%.
4.64.
Het voorgaande betekent dat de maandelijkse betalingsverplichting van [eisers] per 1 februari 2024 bestond uit een rente van 5% per jaar over de lening die op dat moment nog € 163.801,72 bedroeg. Dit komt neer op een bedrag van € 682,51 per maand.
Lening 2 (eerste woning [plaats 3] , Roemenië)
4.65.
[gedaagden] heeft [eisers] een geldlening verstrekt ten behoeve van de (ver)bouw van een (volgens [gedaagden] eerste) woning van [eisers] in [plaats 3] , Roemenië (lening 2).
4.66.
In het overzicht in productie 8 bij antwoord in conventie heeft [gedaagden] ter zake lening 2 een te betalen maandbedrag van € 577,11 opgenomen. Bij november 2022 is een bedrag van € 148,36 opgenomen, waarmee lening 2 volledig is afgelost. [eisers] heeft in zijn conclusie van antwoord in reconventie gesteld dat er met betrekking tot lening 2 maandelijks inderdaad een bedrag van € 577,11 werd betaald. De rechtbank gaat daarom uit van dit bedrag.
Leningen 3, 4 en 5: ondertekening aktes
4.67.
Ter onderbouwing van het bestaan van geldleningen 3, 4 en 5 heeft [gedaagden] een aantal door beide partijen ondertekende aktes overgelegd (producties 5 tot en met 7 bij antwoord in conventie). Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eisers] voor het eerst betwist dat enkele van deze documenten door [eiser] zijn ondertekend.
4.68.
In artikel 159 lid 2 Rv is bepaald dat een onderhandse akte waarvan de ondertekening door de partij, tegen welke zij dwingend bewijs zou leveren, stellig wordt ontkend, geen bewijs oplevert, zolang niet bewezen is van wie de ondertekening afkomstig is.
4.69.
[eisers] heeft de handtekeningen niet eerder in deze procedure betwist. Integendeel, in de conclusie van antwoord in reconventie heeft hij juist erkend dat de handtekening van [eiser] onder de aktes staat (lening 3: randnummer 2.31, lening 4: randnummer 2.41, lening 5: randnummer 2.47, al deze leningen: randnummer 3.9). Ter zitting heeft [eisers] ook niet duidelijk gemaakt welke aktes niet door hem zouden zijn ondertekend. Daar komt bij dat [eisers] ter zitting heeft verklaard dat ‘
er wel eens een akte onder zijn neus kwam, ook met betrekking tot leningen’ en dat hij daarvan ‘
wel eens wat heeft ondertekend, maar niet precies weet wat’. Dit ligt in lijn met wat in de conclusie van antwoord in reconventie door hem is opgemerkt: ‘
De heer [eisers] heeft in het verleden meermaals stukken op verzoek van [gedaagde sub 1] ondertekend zonder bekend, dan wel zich bewust, te zijn geweest van de inhoud.’ Overigens heeft [eisers] ten aanzien van een groot deel van de leningen ook niet betwist dat hij de betreffende geldbedragen heeft ontvangen. Uit dit alles trekt de rechtbank de conclusie dat [eisers] de ondertekening van de aktes niet
stelligheeft ontkend als bedoeld in artikel 159 lid 2 Rv, dat wil zeggen dat zijn betwisting van de ondertekening niet onmiskenbaar en duidelijk is. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de aktes wel door [eiser] zijn ondertekend, zodat deze op grond van artikel 157 lid 2 Rv dwingend bewijs tegen hem opleveren.
4.70.
[eisers] heeft zich op artikel 158 lid 1 Rv beroepen. Hierin is bepaald dat artikel 157 lid 2 Rv niet van toepassing is op onderhandse aktes waarin slechts verbintenissen van één partij zijn vastgelegd, voor zover die verbintenissen strekken tot voldoening van een geldsom. Dit verweer faalt. Het gaat in artikel 158 lid 1 Rv om eenzijdige onderhandse schuldbekentenissen. De aktes waarin geldleningen 3, 4 en 5 zijn vervat zijn door beide partijen ondertekend en zijn wederkerig. Uit de aktes vloeien immers ook voor [gedaagden] verplichtingen voort, namelijk de verplichting tot het verstrekken van de geleende bedragen.
4.71.
[eisers] heeft tegenbewijs aangeboden ten aanzien van de inhoud van de aktes. Om tot tegenbewijs te worden toegelaten, moet hij wel voldoende hebben gesteld. [eisers] heeft dit naar het oordeel van de rechtbank niet gedaan. Hij heeft slechts stellingen geponeerd die op geen enkele wijze zijn onderbouwd en dat is onvoldoende. De rechtbank passeert daarom het aanbod van [eisers]
Lening 3 (eerste lening tweede woning [plaats 3] , Roemenië)
4.72.
Lening 3 bestaat uit meerdere sommen geld die door [gedaagden] aan [eisers] zijn uitgeleend ten behoeve van de (ver)bouw van een (volgens [gedaagden] tweede) woning van [eisers] in [plaats 3] , Roemenië.
4.73.
Uit de akte van 31 december 2019 (productie 5 bij antwoord in conventie, eerste 2 pagina’s) volgt dat er een rente van 3% is overeengekomen die ‘mag worden aangepast aan de lening markt’ op een termijn van één maand. Daarmee wordt bedoeld een variabele, marktconforme rente. Verder volgt eruit dat is afgesproken dat in 2021 wordt gestart met betaling van rente en aflossing.
4.74.
Uit de aktes van 31 december 2020 en 31 mei 2021 (pagina’s 3 en 4 van productie 5 bij antwoord in conventie) volgt dat het de bedoeling van partijen is geweest om – zolang er nog niet daadwerkelijk werd gestart met rentebetalingen – de lopende rente bij de hoofdsom op te tellen. Zodoende wordt in deze akte de totale hoofdsom per 31 mei 2021 vastgesteld op € 89.996,22. Tot die datum bestond er voor [eisers] dus geen verplichting tot betaling van rente of aflossing.
4.75.
Vanaf 1 juni 2021 was [eisers] gehouden om rente en aflossing te gaan betalen. Daarover zijn in de akte van 31 mei 2021 de volgende afspraken gemaakt.
- Vanaf juni 2021 betaalt [eisers] een bedrag van € 300,00 per maand aan rente en aflossing.
- Vanaf september 2021 wordt de rente verhoogd naar 4% en betaalt [eisers] een bedrag van € 500,00 per maand aan rente en aflossing.
- Vanaf april 2022 betaalt [eisers] een bedrag van € 750,00 per maand aan rente en aflossing.
- Vanaf januari 2023 betaalt [eisers] een bedrag van € 1.000,00 per maand aan rente en aflossing.
4.76.
Bij brief van 25 oktober 2023 (productie 11 bij antwoord in conventie) heeft [gedaagden] de rente op lening 3 (en 4) per 1 december 2023 verhoogd van 4% naar 8%. Deze renteverhoging heeft [eisers] niet voor ontvangst ondertekend. Ook is verder niet gebleken dat [eisers] met deze renteverhoging akkoord is gegaan. Bij brief van 30 november 2023 (productie 11 bij dagvaarding) hebben de advocaten van [eisers] (onder meer) bezwaar gemaakt tegen deze renteverhoging. Uit de akte van 31 december 2019 volgt dat [gedaagden] de rente slechts mag verhogen aan de hand van de geldende marktsituatie. [eisers] heeft betwist dat de renteverhoging naar 8% marktconform is. [gedaagden] heeft vervolgens niet onderbouwd dat dat dit wel het geval is, bijvoorbeeld door te refereren aan toen geldende rentes voor persoonlijke leningen met vergelijkbare kenmerken (looptijd, risico’s, ontbreken onderpand etc.). De enkele verwijzing in de brief van 25 oktober 2023 naar de maximale rente op onderhandse leningen is onvoldoende. Dit betekent dat [gedaagden] de rente per 1 december 2023 naar het oordeel van de rechtbank niet rechtsgeldig heeft verhoogd naar 8%, zodat er op dit moment nog steeds een rente van 4% geldt. [gedaagden] kan de rente in de toekomst alsnog verhogen, mits zij voldoende onderbouwt dat het nieuwe rentetarief marktconform is.
4.77.
Ten aanzien van lening 3 heeft [eisers] nog een aantal overige verweren gevoerd. Deze worden hierna achtereenvolgens besproken.
4.78.
Ten eerste betwist [eisers] een variabele rente te zijn overeengekomen. Dat verweer wordt verworpen. In de akte van 31 december 2019, die door beide partijen is ondertekend, is immers een variabele rente opgenomen. Dat [eisers] niet (meer) met deze akte bekend is, maakt dit niet anders. Zijn aanbod te bewijzen dat een vaste rente van 3% is overeengekomen, wordt gepasseerd. Deze gestelde afspraak is in het licht van de inhoud van de akte onvoldoende onderbouwd, zodat de rechtbank niet aan bewijslevering toekomt.
4.79.
[eisers] stelt daarnaast dat [eiseres] de aktes niet heeft ondertekend en zij daarom niet gebonden is. Het klopt dat de aktes enkel door [eiser] zijn ondertekend. De rechtbank gaat er echter vanuit dat [eiser] mede handelde namens zijn echtgenote [eiseres] en wel krachtens (stilzwijgende) volmacht. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Het gaat hier om een lening ten behoeve van een (tweede) woonhuis in Roemenië. De tweede lening voor dit woonhuis (lening 4) is op de bankrekening van [eiseres] uitbetaald, terwijl [eiser] ook bij deze lening als enige schuldenaar in de aktes is opgenomen. Dit heeft [eisers] in het antwoord in reconventie erkend en heeft [eiseres] ook op de zitting verklaard. Dit wijst erop dat [eiseres] contractspartij was bij lening 4. Nu lening 3 op dezelfde woning betrekking heeft, ligt het voor de hand dat zij ter zake die lening ook contractspartij is. Verder is in de aktes van lening 3 van 31 december 2019 (pagina 2), 31 december 2020 en 31 mei 2021 opgenomen ‘Geldlening familie [eiser] ’, wat erop wijst dat de lening mede namens [eiseres] is aangegaan. Dit blijkt ook uit het feit dat in de akte van 31 december 2019 (pagina 1) is bepaald dat terstond een verplichting tot betaling van aflossing en rente ontstaat als [eiseres] start met werken, en dat als [eiser] en [eiseres] (dus beiden) het niet eens zijn met een renteverhoging zij het totale bedrag moeten aflossen en, wanneer dat niet gebeurt, zij (beiden) akkoord gaan met de verhoging. Verder is relevant dat de betaling van rente en aflossing op alle leningen zowel werd gedaan vanaf de bankrekening van [eiser] als de bankrekening van [eiseres] (producties 28 en 29 bij antwoord in reconventie). Voor zover een toereikende volmacht ontbrak, dan is de rechtbank van oordeel dat [gedaagden] ervan uit mocht gaat dat de lening mede namens [eiseres] was aangegaan en zij redelijkerwijze mocht aannemen dat een toereikende volmacht was verleend, zodat [eisers] op het ontbreken daarvan geen beroep kan doen (artikel 3:61 lid 2 BW).
4.80.
[eisers] stelt ten derde dat [gedaagden] geen verklaring geeft voor de toename van de hoofdsom van lening 3 van € 88.303,85 naar € 88.892,97 per 31 mei 2021. [eisers] schetst hier een verkeerd beeld. Het bedrag van € 88.892,97 betreft de hoofdsom zoals die door partijen per 31 december 2020 is vastgesteld in de akte van die datum. Vervolgens is in de akte van 31 mei 2021 vastgesteld dat deze hoofdsom is gestegen naar € 89.996,22 per 31 mei 2021. Deze stijging wordt verklaard door het feit dat [eisers] tussen deze twee data geen rente betaalde. Die rente is bij de hoofdsom opgeteld. Het door [eisers] genoemde bedrag van € 88.303,85 komt in deze aktes niet voor. Wel wordt in de akte van 31 december 2019 een bedrag van € 86.303,85 genoemd. Kennelijk heeft [eisers] dit bedrag niet goed gelezen.
4.81.
Tot slot betwist [eisers] een deel van de geleende hoofdsom te hebben ontvangen. Hieraan gaat de rechtbank voorbij. Uit de ondertekening door [eisers] van de aktes van 31 december 2019, 31 december 2020 en 31 mei 2021 kan niet alleen worden afgeleid dat [eisers] de daarin genoemde geldbedragen heeft geleend, maar ook dat hij deze heeft ontvangen.
4.82.
[eisers] heeft ook hiervan tegenbewijs aangeboden. De rechtbank gaat hieraan voorbij en verwijst voor de motivering naar rechtsoverweging 4.71.
Lening 4 (tweede lening tweede woning [plaats 3] , Roemenië)
4.83.
Ook lening 4 bestaat uit meerdere sommen geld die door [gedaagden] aan [eisers] zijn uitgeleend ten behoeve van de (ver)bouw van de (volgens [gedaagden] tweede) woning van [eisers] in [plaats 3] , Roemenië.
4.84.
Uit de akte van 31 december 2022 (productie 6 bij antwoord in conventie, pagina 2) volgt dat er een totaalbedrag van € 191.163,21 is geleend. Pagina 1 van deze productie bevat een akte met de datum 11 december 2022. Daaruit volgt dat er een rente van 4% is afgesproken en de rente ‘markt conform aangepast kan worden’ op een termijn van één maand. Hiermee wordt bedoeld een variabele, marktconforme rente. Verder is afgesproken dat de looptijd van de lening eindigt op 1 april 2035 en er wordt gestart met het betalen van rente en aflossing wanneer de eerste lening op het eerste woonhuis volledig is betaald.
4.85.
Met ‘de eerste lening op het eerste woonhuis’ wordt lening 2 bedoeld. Lening 2 is in december 2022 volledig afbetaald. Dit betekent dat [eisers] per december 2022 verplicht was om ter zake lening 4 te starten met de betaling van rente en aflossing.
4.86.
[eisers] heeft nog aangevoerd dat met ‘de eerste lening op het eerste woonhuis’ lening 1 dan wel lening 3 wordt bedoeld, zodat ter zake lening 4 nog niet gestart hoeft te worden met afbetalen. De rechtbank volgt hem daarin niet. Ter zake de woning in [plaats 1] is slechts één lening verstrekt. Leningen 3 en 4 betreffen de eerste en de tweede lening voor het tweede woonhuis in Roemenië. Daarmee ligt het voor de hand dat ‘de lening op het eerste woonhuis’ ziet op een lening die is verstrekt in het kader van een ander woonhuis in Roemenië (lening 2).
4.87.
Uit de aktes volgt niet welk maandbedrag [eisers] vanaf december 2022 ter zake lening 4 zou gaan betalen. De akte van 31 december 2022 verwijst wel naar een aangehecht schema, maar dat is in het kader van deze procedure niet overgelegd. Uit het overzicht in productie 8 bij antwoord in conventie volgt dat [gedaagden] uitgaat van een maandelijkse betaling van € 1.638,45 bij een rente van 4%. De rechtbank begrijpt dat dit een annuïtaire maandtermijn (rente en aflossing) bedraagt, waarbij de volledige hoofdsom van lening 4 per 1 april 2035 is afbetaald. De rechtbank kan deze berekening volgen en sluit aan bij dit maandbedrag. Dit betekent dat [eisers] ter zake lening 4 per 1 december 2022 een maandbedrag van € 1.638,45 aan [gedaagden] verschuldigd is.
4.88.
Ook met betrekking tot lening 4 heeft [gedaagden] geschreven de rente per 1 december 2023 te verhogen naar 8%. Hiervoor geldt hetzelfde als de rechtbank bij lening 3 heeft overwogen. De rente is niet rechtsgeldig verhoogd, zodat op dit moment nog steeds een rente van 4% geldt. [gedaagden] kan de rente in de toekomst alsnog verhogen, mits zij voldoende onderbouwt dat het nieuwe rentetarief marktconform is.
4.89.
Ten aanzien van lening 4 heeft [eisers] nog een aantal overige verweren gevoerd. Deze worden hierna achtereenvolgens besproken.
4.90.
Ook hier betwist [eisers] een variabele rente te zijn overeengekomen. Dat verweer wordt verworpen onder verwijzing naar hetgeen hiervoor meermaals is geoordeeld. Hetzelfde geldt voor de betwisting dat een rente van 4% is overeengekomen. Dit staat simpelweg in de door beide partijen ondertekende akte van 11 december 2022. [eisers] heeft niet onderbouwd dat partijen in afwijking daarvan een andersluidende afspraak hebben gemaakt. Dat [gedaagden] in de omschrijving van enkele bankafschriften waarbij zij de geldbedragen naar [eisers] overboekte een rente van 3% heeft vermeld, doet aan de nadien gemaakte partijafspraken niet af. Bovendien staat in de akte van 11 december 2022: ‘Op sommige bankafschriften staat 3% rente, dit is niet juist. Het is 4%.’. Het aanbod te bewijzen dat een vaste rente van 3% is overeengekomen, wordt ook hier gepasseerd omdat die stelling onvoldoende is onderbouwd.
4.91.
[eisers] stelt ook ten aanzien van lening 4 dat [eiseres] de aktes niet heeft ondertekend en zij daarom niet gebonden is. De rechtbank passeert dit verweer onder verwijzing naar hetgeen hierover onder lening 3 is overwogen.
4.92.
Tot slot heeft [eisers] uitgebreid betwist een deel van de geleende hoofdsom te hebben geleend en/of ontvangen. Hieraan gaat de rechtbank voorbij. Uit de ondertekening door [eisers] van de akte van 31 december 2022 kan niet alleen worden afgeleid dat [eisers] het daarin genoemde geldbedrag van € 191.163,21 heeft geleend, maar ook dat hij dit heeft ontvangen. Overigens zal ook dit bedrag groter zijn geworden door de aanwas van niet-betaalde rente, omdat pas in december 2022 is gestart met het betalen van rente en aflossing.
Lening 5 (belastingschuld)
4.93.
Lening 5 ziet op een lening in het kader van een schuld die [eisers] had bij de Belastingdienst. Uit de akte van 21 januari 2023 (productie 7 bij antwoord in conventie) volgt dat er een bedrag van € 25.102,00 is geleend. [gedaagden] heeft de belastingschuld van [eisers] rechtstreeks aan de Belastingdienst betaald.
4.94.
In de akte is een rente van 10% per jaar overeengekomen, waarbij staat vermeld dat deze mag worden aangepast naar de dan geldende marktsituatie op een termijn van één maand. Hiermee wordt bedoeld een variabele, marktconforme rente. Verder is bepaald dat er maandelijks een bedrag van € 500,00 aan rente en aflossing wordt betaald. In januari 2023 moet de eerste betaling worden gedaan (66 maanden vanaf 1 juli 2028).
4.95.
In haar overzicht van de betalingsachterstand berekent [gedaagden] per oktober 2023 een rente van 14% over de belastingschuld. [gedaagden] heeft niet onderbouwd of, en zo ja, wanneer en op welke wijze zij de rente met betrekking tot lening 5 heeft verhoogd. Voor zover zij daaraan de brief van 25 oktober 2023 ten grondslag legt, dan is de rechtbank van oordeel dat daarin de rente niet (voldoende duidelijk) wordt verhoogd. Daarin staat slechts geschreven dat [gedaagden] lening 5 ‘gaan terugeisen inclusief een rente van 14%’. Dat daarmee een beroep wordt gedaan op de bevoegdheid om de rente te wijzigen is niet duidelijk. Bovendien is de marktconformiteit van het nieuwe percentage door [eisers] betwist en door [gedaagden] verder niet onderbouwd. Dit betekent dat de rente van 10% op dit moment nog geldt.
4.96.
In de akte van 21 januari 2023 ter zake van de belastingschuld is ook de volgende passage opgenomen: ‘
U betaald € 3.000,-- (…) vanaf maart 2023 op uw twee andere leningen te weten uw woonhuis in [plaats 1] . En uw woningen met appartementen ondergrond en tuin in [plaats 3] Roemenië.’Het is voor de rechtbank niet duidelijk of deze passage ten aanzien van maandelijkse betalingsverplichtingen uit hoofde van leningen 1, 3 en/of 4, zoals hiervoor vastgesteld, een wijziging met zich brengt en, zo ja, ten aanzien van welke lening voor welk deel. Partijen hebben zich daar in deze procedure ook niet (voldoende duidelijk) over uitgelaten, ook niet nadat de rechtbank dit ter zitting aan de orde heeft gesteld. [gedaagden] heeft hier in haar overzicht van de betalingsachterstand ook geen gevolg aan gegeven. De rechtbank zal aan deze passage daarom geen rechtsgevolgen verbinden.
4.97.
[eisers] betwist ook hier een variabele rente te zijn overeengekomen. Dat verweer wordt (opnieuw) verworpen onder verwijzing naar hetgeen hiervoor meermaals is geoordeeld. Hetzelfde geldt voor de betwisting dat een rente van 10% is overeengekomen. Dit staat simpelweg in de door beide partijen ondertekende akte van 21 januari 2023. [eisers] heeft niet onderbouwd dat partijen in afwijking daarvan een andersluidende afspraak hebben gemaakt. Het aanbod te bewijzen dat een vaste rente van 3% is overeengekomen, wordt daarom ook hier gepasseerd.
4.98.
Verder heeft [eisers] aangevoerd dat met betrekking tot lening 5 de voorwaarden ter zake lening 4 van toepassing zijn, waaronder het rentepercentage. Hij wijst daartoe op de volgende passage uit de akte van 11 december 2022: ‘
Daar er geld bij geleend wordt zullen de betreffende bedragen aan deze lening en voorwaarden worden toegevoegd.’ Ook dit is weer een stelling die niet gevolgd kan worden. De akte van 11 december 2022 ziet op lening 4. Niet valt in te zien dat de voorwaarden van deze lening ook zien op lening 5. Voor lening 5 is immers een afzonderlijke overeenkomst met eigen voorwaarden gesloten, namelijk de akte van 11 januari 2023.
4.99.
Tot slot betwist [eisers] dat [gedaagden] een bedrag van € 25.102,00 aan de Belastingdienst heeft betaald. Volgens hem gaat het om een bedrag van € 24.232,00. De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de door beide partijen ondertekende akte van 21 januari 2023 volgt dat er een bedrag van € 25.102,00 is geleend en dat de volledige belastingschuld door [gedaagden] is betaald aan de Belastingdienst.
Conclusie betalingsachterstand leningen
4.100. Het voorgaande leidt tot het onderstaande beeld van de betalingsverplichtingen van [eisers] De vordering van [gedaagden] tot betaling van achterstallige rente en aflossing is gebaseerd op de periode van juni 2021 tot en met de maand juni 2024 (productie 8 bij antwoord in conventie). De rechtbank houdt deze periode aan. De betalingen van [eisers] zijn ook afgeleid uit deze productie en stroken met de door [eisers] overgelegde bankafschriften (producties 28 en 29 bij antwoord in reconventie):
4.101. Het voorgaande betekent dat er over leningen 1, 3, 4 en 5 tot en met de maand juni 2024 een betalingsachterstand aan rente en aflossing van € 14.889,02 is ontstaan.
4.102. [eisers] heeft nog aangevoerd dat de eerste annuïteit van lening 1 van
€ 1.172,89 op 1 juli 2017 had moeten worden voldaan. Vóór 1 juli 2017 heeft hij echter al twee betalingen van € 1.172,89 gedaan, namelijk op 24 mei 2017 en op 28 juni 2017. Hij stelt daarom, zo begrijpt de rechtbank, dat de betalingsachterstand met een bedrag van
€ 1.172,89 moet worden gecorrigeerd. De rechtbank gaat hierin niet mee. De hiervoor genoemde achterstand is berekend over de periode van juni 2021 tot en met juni 2024. Voor zover [eisers] voorafgaand aan deze periode (in 2017) te veel aan [gedaagden] heeft betaald, dan kan hij dit van [gedaagden] terugvorderen dan wel verrekenen met de betalingsachterstand. Een vordering tot terugbetaling heeft [eisers] echter niet en gesteld, noch heeft hij een beroep op verrekening gedaan.
4.103. Verder heeft [eisers] aangevoerd dat hem ten aanzien van de betalingsachterstand een opschortingsrecht toekomt. Dit verweer wordt verworpen. Niet gebleken is dat [eisers] een tegenvordering op [gedaagden] heeft. De door hem in het kader van het opschortingsrecht gestelde tegenvorderingen zijn hiervoor reeds besproken en afgewezen.
4.104. De conclusie is dat de rechtbank [eisers] zal veroordelen om de achterstand van € 14.889,02 aan [gedaagden] te betalen. Het meerdere wordt afgewezen.
Opeisbaarheid leningen en (boete)rentes
4.105. [gedaagden] heeft volledige terugbetaling van leningen 1, 3, 4 en 5 gevorderd. Daaraan heeft zij ten eerste ten grondslag gelegd dat in de leningsovereenkomsten is bepaald dat in geval van tekortschieten van [eisers] de leningen direct en volledig opeisbaar worden.
4.106. De rechtbank overweegt als volgt. Omdat [eisers] maandelijks een totaalbedrag zonder verdere specificatie aan [gedaagden] betaalt, is niet duidelijk op welke leningen deze betalingen betrekking hebben. [gedaagden] heeft ook niet voldoende gesteld over de toerekening van deze betalingen aan de verschillende leningen. De enkele verwijzing naar de (deels handgeschreven) berekeningen van de openstaande bedragen per lening is daarvoor onvoldoende (producties 20, 23, 24 en 25 bij antwoord in conventie). Deze zijn te onduidelijk en bovendien stroken deze berekeningen niet met hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen over de verschuldigde maandbedragen. Een duidelijke administratie ontbreekt kortom. Dit alles maakt dat de rechtbank slechts de totale betalingsachterstand over de periode juni 2021 tot en met juni 2024 kan vaststellen, en niet de achterstand per individuele lening. Dit betekent ook dat op basis van de beschikbare gegevens niet de conclusie getrokken kan worden dat (één van) de leningen wegens een betalingsachterstand direct opeisbaar is/zijn geworden. De vordering tot betaling van de volledige leningen kan op deze grond daarom niet worden toegewezen.
4.107. Als tweede grondslag voor de vordering tot volledige terugbetaling van leningen 3, 4 en 5 heeft [gedaagden] aangevoerd dat [eisers] in strijd met de leningsovereenkomst een nieuwe lening is aangegaan. Hij zou namelijk een financial leaseovereenkomst met betrekking tot een Volvo V-90 hebben afgesloten. Ook dit leidt niet tot opeisbaarheid van de leningen. In de aktes met betrekking tot leningen 3 tot en met 5 is namelijk slechts bepaald dat [eisers] geen nieuwe leningen mag afsluiten. Dat uit de aktes ook volgt dat de leningen direct opeisbaar worden in het geval [eisers] deze bepaling overtreedt, heeft [gedaagden] niet voldoende onderbouwd.
4.108. Omdat niet kan worden vastgesteld wat de achterstand per individuele lening is, wordt ook de gevorderde boeterente met betrekking tot lening 1 en 4 van € 5.758,50 afgewezen. Hetzelfde geldt voor het gevorderde bedrag van € 2.065,16 aan wettelijke rente over de betalingsachterstand tot en met 3 juni 2024. De door [gedaagden] overgelegde renteberekening (productie 22 bij antwoord in conventie) gaat bovendien uit van te hoge openstaande bedragen. Wel zal de wettelijke rente over de betalingsachterstand worden toegewezen vanaf 4 juni 2024 tot de dag van voldoening.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.109. [gedaagden] maakt aanspraak op de vergoeding van € 1.321,00 aan buitengerechtelijke
incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, omdat niet gebleken is dat in de aanmaning van 25 april 2024 aan [eisers] een betalingstermijn van 14 dagen is gegeven ingaande de dag na ontvangst daarvan, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704.
Proceskosten
4.110. Voorstelbaar is dat er bij [eisers] door de vele overeenkomsten en onoverzichtelijke administratie verwarring is ontstaan over de te betalen maandbedragen. Beide partijen zijn in reconventie bovendien gedeeltelijk in het (on)gelijk gesteld. De rechtbank ziet daarin aanleiding om de proceskosten in reconventie te compenseren. Dit betekent dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
4.111. De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.112. [gedaagden] heeft gevorderd om de beslissing in reconventie uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. [eisers] maakt daartegen bezwaar. Hij heeft daartoe aangevoerd dat 1) de woning in Kortenhoef een overwaarde heeft, zodat [gedaagden] geen verhaalsrisico loopt, 2) er al langere tijd sprake is van een betalingsachterstand en [gedaagden] al die tijd geen (rechts)maatregelen heeft getroffen, 3) een uitvoerverklaring bij voorraad ertoe kan leiden dat [gedaagden] executiemaatregelen treft wat het voor [eisers] moeilijk maakt om hoger beroep in te stellen, 4) [eisers] maandelijks nog altijd een bedrag van
€ 3.000,00 betaalt en 5) [gedaagden] in schuldeisersverzuim verkeert.
4.113. De maatstaf is of het belang van degene die de uitvoerbaarheid bij voorraad vordert om direct over te kunnen gaan tot tenuitvoerlegging van het vonnis, zwaarder weegt dan het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op een door hem eventueel in te stellen rechtsmiddel is beslist. Mogelijke ingrijpende gevolgen van de executie, die later moeilijk ongedaan gemaakt kunnen worden, staan op zichzelf niet aan uitvoerbaarverklaring bij voorraad in de weg, maar moeten (slechts) worden meegewogen.
4.114. De rechtbank is van oordeel dat het belang van [gedaagden] om de sinds twee jaar oplopende betalingsachterstand voldaan te krijgen zwaarder weegt dan het belang van [eisers] bij het onder zich houden van deze betalingsachterstand zolang nog niet op een (eventuele) hogere voorziening is beslist. Dat er al langer een betalingsachterstand bestaat, dat [eisers] nog steeds een (te laag) bedrag van € 3.000,00 per maand betaalt en dat de woning van [eisers] een overwaarde heeft, doet aan het belang van [gedaagden] niet af. Dat [gedaagden] executiemaatregelen kan treffen is inherent aan de uitspraak. Dat dit [eisers] bemoeilijkt om hoger beroep in te stellen ziet de rechtbank niet in. [eisers] heeft ook niet onderbouwd dat hij een zodanig slechte financiële positie heeft dat executiemaatregelen hangende een eventueel hoger beroep voor hem onomkeerbare gevolgen heeft, of dat er aan de zijde van [gedaagden] een restitutierisico bestaat. De rechtbank ziet ook niet in hoe het door [eisers] gestelde schuldeisersverzuim van [gedaagden] , voor zover dit al vast zou komen te staan, aan de uitvoerbaarheid bij voorraad in de weg staat. De rechtbank zal het vonnis daarom wel uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de proceskosten van € 2.731,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
5.5.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk om aan [gedaagden] te betalen € 14.889,02 ter zake van rente en aflossing met bettrekking tot leningen 1, 3, 4 en 5 berekend over de periode juni 2021 tot en met juni 2024, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 4 juni 2024 tot de dag van voldoening;
5.6.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.P. Lunter en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2025.
45353