In deze civiele procedure, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, heeft eiser op 20 mei 2025 afstand gedaan van instantie, wat betekent dat hij zijn vordering niet langer wenste voort te zetten. Eiser verzocht om doorhaling van de procedure zonder inhoudelijke beoordeling, maar gedaagde verzet zich hiertegen en vraagt om een proceskostenveroordeling. De procedure is gestart met een dagvaarding op 12 januari 2024, gevolgd door verschillende processtukken van beide partijen. De mondelinge behandeling die gepland stond op 23 mei 2025 heeft geen doorgang gevonden, wat leidde tot dit vonnis.
De kantonrechter oordeelt dat afstand van instantie niet eenzijdig kan worden gedaan, vooral niet nadat de wederpartij al heeft geantwoord. Eiser heeft aangegeven geen beslissing meer te wensen op zijn vordering, maar de proceskosten die gedaagde heeft gemaakt zijn nodeloos veroorzaakt door het aanhangig maken van de vordering door eiser. De kantonrechter wijst de proceskosten van gedaagde toe, maar ziet geen aanleiding voor een hogere vergoeding dan het gebruikelijke forfaitaire tarief. De totale proceskosten worden begroot op € 1.221,00, inclusief salaris van de gemachtigde en nakosten. Eiser wordt veroordeeld tot betaling van deze kosten binnen veertien dagen na aanschrijving, met wettelijke rente indien niet tijdig betaald.