Uitspraak
1.De procedure
2.De zaak in het kort
3.De achtergrond van de zaak
4.De beoordeling
135,00
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 6 februari 2025 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijk geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoekster], en haar werkgever, [verweerder] B.V. De werknemer was van 1 mei 2024 tot 1 november 2024 in dienst op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, die niet is verlengd. De werknemer verzocht om betaling van een transitievergoeding, vakantietoeslag, vergoeding van niet-genoten vakantiedagen en wettelijke verhogingen over te laat betaalde bedragen. De kantonrechter wees het verzoek om transitievergoeding af, omdat niet was komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever niet was voortgezet. De wettelijke verhoging over het te laat betaalde loon werd echter toegewezen, omdat de werkgever het loon over september en oktober 2024 te laat had betaald. De kantonrechter matigde de wettelijke verhoging over de vakantietoeslag en de eindejaarsuitkering tot nihil, omdat deze binnen een maand na het einde van het dienstverband waren uitbetaald. De werknemer had recht op uitbetaling van niet-genoten vakantie-uren, en de kantonrechter kende een bedrag toe voor deze uren, vermeerderd met wettelijke verhoging en rente. De werkgever werd ook veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de veroordelingen onmiddellijk uitgevoerd moeten worden, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.