ECLI:NL:RBMNE:2025:276

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
11440835 UE VERZ 24-375
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing transitievergoeding en toewijzing wettelijke verhoging en vakantiedagen in arbeidsgeschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 6 februari 2025 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijk geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoekster], en haar werkgever, [verweerder] B.V. De werknemer was van 1 mei 2024 tot 1 november 2024 in dienst op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, die niet is verlengd. De werknemer verzocht om betaling van een transitievergoeding, vakantietoeslag, vergoeding van niet-genoten vakantiedagen en wettelijke verhogingen over te laat betaalde bedragen. De kantonrechter wees het verzoek om transitievergoeding af, omdat niet was komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever niet was voortgezet. De wettelijke verhoging over het te laat betaalde loon werd echter toegewezen, omdat de werkgever het loon over september en oktober 2024 te laat had betaald. De kantonrechter matigde de wettelijke verhoging over de vakantietoeslag en de eindejaarsuitkering tot nihil, omdat deze binnen een maand na het einde van het dienstverband waren uitbetaald. De werknemer had recht op uitbetaling van niet-genoten vakantie-uren, en de kantonrechter kende een bedrag toe voor deze uren, vermeerderd met wettelijke verhoging en rente. De werkgever werd ook veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de veroordelingen onmiddellijk uitgevoerd moeten worden, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer / rekestnummer: 11440835 \ UE VERZ 24-375 MS/1270
Beschikking van 6 februari 2025
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: mr. L.S. van Dis,
tegen
[verweerder] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. M. Bruins (DAS).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties,
- het verweerschrift met producties,
- de aanvullende productie van [verzoekster] ,
- de mondelinge behandeling van 21 januari 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
De beschikking is bepaald op vandaag.

2.De zaak in het kort

[verzoekster] is van 1 mei 2024 tot 1 november 2024 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in dienst geweest bij [verweerder] . De arbeidsovereenkomst is aansluitend niet verlengd. [verzoekster] verzoekt in deze procedure onder meer betaling van een transitievergoeding, vakantietoeslag en vergoeding van niet-genoten vakantiedagen en de wettelijke verhoging over een aantal bedragen die volgens [verzoekster] te laat zijn betaald. De kantonrechter wijst dit verzoek deels toe. De redenen hiervoor worden hierna toegelicht.

3.De achtergrond van de zaak

3.1.
[verzoekster] is van 1 mei 2024 tot 1 november 2024 bij [verweerder] als [functie] in dienst geweest op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Zij verdiende een salaris van € 2.682,68 bruto per maand op basis van een 24-urige werkweek. Op de arbeidsovereenkomst is de cao GGZ (hierna: de cao) van toepassing.
3.2.
Op 12 september 2024 heeft [verzoekster] een gesprek gehad met de directeur van [verweerder] , haar teamleider en een HR-medewerker. Daarbij is kritiek op haar functioneren geuit. [verzoekster] heeft zich kort na dit gesprek ziekgemeld.
3.3.
[verzoekster] heeft [verweerder] er bij brief van 7 oktober 2024 op gewezen dat zij haar salaris over de maand september 2024 nog niet had ontvangen. Zij heeft [verweerder] verzocht dit binnen zeven dagen alsnog te doen en heeft ervoor gewaarschuwd dat zij anders aanspraak zou maken op wettelijke verhoging en wettelijke rente.
3.4.
[verweerder] heeft [verzoekster] op 8 oktober 2024 een brief gestuurd met als onderwerp ‘Aanzeggingsbrief’. In deze brief staat het volgende:
“Beste [verzoekster] ,
Op jouw verzoek zou het contract in september 2024 stoppen. Daarnaast wegens het niet meer verschijnen op afspraken bij [verweerder] , geen gehoor te geven aan de uitnodiging van de bedrijfsarts hebben wij besloten jouw overeenkomst te beëindigen conform de contractafspraken.
Dit betekent dat jouw dienstverband bij [verweerder] op 1 november eindigt. Eventuele verrekening van de nog te verrichten werkzaamheden, verlofuren, etc. volgt later in een eindafrekening. Om zeker te zijn dat jij dit bericht ontvangen hebt, heeft [verweerder] jou deze brief aangetekend verstuurd.
[verweerder] bedankt jou voor de verrichte werkzaamheden en wenst jou veel succes bij het verdere verloop van jouw carrière.”
3.5.
De gemachtigde van [verzoekster] heeft [verweerder] bij e-mail van 13 november 2024 verzocht uiterlijk 28 november 2028 het salaris over september en oktober 2024, vakantiegeld, de eindejaarsuitkering, vakantie-uren en een overgangsbetaling (bedoeld wordt: een transitievergoeding) te betalen, vermeerderd met de wettelijke verhoging.
3.6.
[verweerder] heeft op 27 november 2024 in het kader van de eindafrekening het salaris over de maanden september en oktober 2024, vakantietoeslag en de eindejaarsuitkering aan [verzoekster] betaald.

4.De beoordeling

Het verzoek
4.1.
[verzoekster] verzoekt [verweerder] te veroordelen:
tot betaling van € 520,14 aan transitievergoeding, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
tot betaling van € 2.307,10 aan wettelijke verhoging over het te laat betaalde loon, vermeerderd met de wettelijke rente;
tot betaling van € 214,62 aan vakantietoeslag, te vermeerderen met de wettelijke rente;
tot betaling van € 869,00 aan wettelijke verhoging over de vakantietoeslag en de eindejaarsuitkering, vermeerderd met de wettelijke rente;
tot betaling van € 2.816,70 aan vakantiedagenloon en de wettelijke verhoging daarover, vermeerderd met de wettelijke rente;
op straffe van een dwangsom een deugdelijke bruto-nettospecificatie te verstrekken;
tot betaling van een bedrag van € 1.126,37 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente;
tot betaling van de kosten van deze procedure.
4.2.
[verzoekster] legt aan haar verzoek ten grondslag dat zij op grond van haar arbeidsovereenkomst, de cao en de wet recht heeft op betaling van deze bedragen.
Het verweer
4.3.
[verweerder] voert verweer en stelt dat het verzoek moet worden afgewezen dan wel moet worden gematigd, met veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna ingegaan.
Afwijzing transitievergoeding
4.5.
[verzoekster] maakt op grond van artikel 7:673 BW aanspraak op een transitievergoeding van € 520,14. Uit dit artikel volgt dat de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding is verschuldigd indien - kort gezegd - de arbeidsovereenkomst na een einde van rechtswege op initiatief van de werkgever niet aansluitend is voortgezet.
4.6.
[verweerder] stelt zich op het standpunt dat niet aan de voorwaarde voor het recht op een transitievergoeding is voldaan, omdat de arbeidsovereenkomst niet is voortgezet op initiatief van [verzoekster] zelf, en niet op initiatief van [verweerder] . [verweerder] stelt dat [verzoekster] in het gesprek op 12 september 2024 heeft aangegeven dat zij de arbeidsovereenkomst per direct wenste te beëindigen en dat haar toen is gezegd dat zij haar werkzaamheden tot het einde van de arbeidsovereenkomst moest voortzetten. De opzegging viel daarmee samen met het einde van de arbeidsovereenkomst van rechtswege en [verweerder] heeft dit in de brief van 8 oktober 2024 bevestigd. Volgens [verweerder] heeft [verzoekster] na het gesprek op 12 september 2024 ook nog een mail gestuurd waarin zij aangaf te willen vertrekken.
4.7.
[verzoekster] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij zich niet kan herinneren of zij in het gesprek op 12 september 2024 heeft gezegd dat zij wilde stoppen. Zij laat hiermee de mogelijkheid open dat zij dit wel heeft gezegd en heeft hiermee het verweer van [verweerder] dat de arbeidsovereenkomst op haar eigen initiatief niet is voortgezet onvoldoende weersproken. Bovendien is niet gebleken dat zij op de brief van [verweerder] van 8 oktober 2024 heeft gereageerd. Dat had wel voor de hand gelegen als zij het niet eens was geweest met de weergave van het gesprek van 12 september 2024 in deze brief.
4.8.
Gezien het voorgaande is niet komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst op initiatief van [verweerder] niet is voortgezet. Haar verzoek om toekenning van een transitievergoeding wordt daarom afgewezen.
Toewijzing wettelijke verhoging over het te laat betaalde loon met wettelijke rente
4.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat [verweerder] het loon van [verzoekster] over de maanden september en oktober 2024 te laat heeft betaald. Dit is pas op 27 november 2024 gebeurd. [verzoekster] maakt daarom op grond van artikel 7:625 BW aanspraak op de wettelijke verhoging tot het maximum van 50% over het loon van de maand september 2024 en 36% over het loon van de maand oktober 2024. Dit is in totaal een bedrag van € 2.307,10.
4.10.
[verweerder] verzoekt om matiging van de wettelijke verhoging. Zij heeft toegelicht dat [verzoekster] ondanks herhaalde verzoeken heeft verzuimd haar administratie tijdig en voor het einde van de arbeidsovereenkomst op orde te brengen en dat dit de reden is waarom het salaris over de maanden september en oktober 2024 niet tijdig is voldaan.
4.11.
De kantonrechter is van oordeel dat dit verzuim [verweerder] niet de bevoegdheid gaf om het loon van [verzoekster] in te houden en pas veel later te betalen. [verzoekster] had zich kort na het gesprek op 12 september 2024 bovendien ziekgemeld. De kantonrechter ziet gelet hierop geen aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen. [verweerder] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de berekening van het bedrag van € 2.307,10. Dit bedrag wordt daarom toegewezen. De wettelijke rente over de wettelijke verhoging zal zoals verzocht worden toegewezen vanaf de datum van het verzoekschrift, 6 december 2024.
Afwijzing vakantietoeslag
4.12.
[verzoekster] stelt dat [verweerder] op 27 november 2024 € 1.073,07 aan vakantietoeslag heeft uitbetaald. Volgens [verzoekster] is dit € 214,62 te weinig. Zij maakt daarom aanspraak op dit resterende bedrag. [verweerder] stelt op haar beurt dat zij het bedrag van € 214,62 bij het salaris over de maand mei 2024 heeft voldaan. [verzoekster] heeft dit op de zitting erkend. Het verzoek tot betaling van dit bedrag wordt daarom afgewezen.
Afwijzing wettelijke verhoging over de vakantietoeslag en de eindejaarsuitkering
4.13.
[verzoekster] stelt dat [verweerder] de vakantietoeslag van € 1.073,07 en haar eindejaarsuitkering van € 1.341,34 bruto per het einde van het dienstverband had moeten betalen, dus op 1 november 2024. [verweerder] heeft echter pas op 27 november 2024 de vakantietoeslag en een bedrag van € 1.340,82 aan eindejaarsuitkering betaald. [verzoekster] maakt daarom aanspraak op de wettelijke verhoging over deze bedragen.
4.14.
[verweerder] stelt zich op het standpunt dat over een eindejaarsuitkering geen wettelijke verhoging verschuldigd kan zijn. Zij betwist daarnaast dat de vakantietoeslag en de eindejaarsuitkering te laat zijn voldaan, omdat de betreffende bedragen binnen een maand na het einde van de arbeidsovereenkomst met de eindafrekening zijn uitbetaald. Volgens [verweerder] is dit een gebruikelijke termijn voor een eindafrekening.
4.15.
De kantonrechter is van oordeel dat de eindejaarsuitkering onderdeel uitmaakt van het loon van [verzoekster] en dat [verweerder] bij te late betaling hiervan op grond van artikel 7:625 BW de wettelijke verhoging is verschuldigd. [verweerder] diende de vakantietoeslag en de eindejaarsuitkering aan het einde van het dienstverband, dus op 1 november 2024, aan [verzoekster] te betalen. In de praktijk is het niet ongebruikelijk dat de eindafrekening niet direct, maar binnen een maand na het einde van het dienstverband wordt uitbetaald. De reden hiervoor is dat een werkgever na het einde van een dienstverband enige tijd nodig heeft om te bepalen of hij nog een bedrag aan de werknemer verschuldigd is en zo ja, welk bedrag dat dan moet zijn. Omdat [verweerder] de eindafrekening binnen een maand na het einde van het dienstverband heeft betaald, ziet de kantonrechter aanleiding de wettelijke verhoging over de vakantietoeslag en de eindejaarsuitkering te matigen tot nihil. Het verzoek om betaling van de wettelijke verhoging wordt daarom afgewezen.
Toewijzing vakantiedagen met wettelijke verhoging en wettelijke rente
4.16.
Tussen partijen is niet in geschil dat [verzoekster] op basis van de cao recht heeft op uitbetaling van niet-genoten vakantie-uren. [verzoekster] stelt dat dit er 55,33 zijn, terwijl [verweerder] uitgaat van 55,61 uren. De kantonrechter stelt vast dat dit te maken heeft met afrondingsverschillen en gaat in deze procedure uit van het door [verweerder] genoemde aantal van € 55,61 uren.
4.17.
[verweerder] voert als verweer dat [verzoekster] op 30 september 2024 en op 2, 3 en 7 oktober 2024 verlof heeft gevraagd en dat daarmee is ingestemd. Volgens [verweerder] strekken er daarom 32 vakantie-uren in mindering op het saldo, zodat 23,61 vakantie-uren resteren.
4.18.
Vast staat dat [verzoekster] in de periode waarin deze verlofdagen vielen ziek was. In artikel 7:638 BW is - kort samengevat - bepaald dat dagen of gedeelten van dagen waarop de werknemer tijdens een vastgestelde vakantie ziek is, niet gelden als vakantie, tenzij in een voorkomend geval de werknemer daarmee instemt. Niet is gebleken dat [verzoekster] ermee heeft ingestemd dat de vier dagen waarop zij verlof had gevraagd zouden gelden als vakantie. Deze dagen kunnen daarom niet op het verlofsaldo in mindering worden gebracht. Uitgaande van 55,61 niet-genoten vakantie-uren en een bruto uurloon van € 30,20, is een bedrag van € 1.679,42 bruto toewijsbaar. De wettelijke rente wordt toegewezen vanaf 1 november 2024. De gevorderde wettelijke verhoging over het bedrag van € 1.679,42 is toewijsbaar tot een maximum van 50%. Dit is een bedrag van € 839,71, dat wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 december 2024.
Afwijzing compensatie-uren
4.19.
[verzoekster] maakt op basis van artikel 8 van de cao aanspraak op uitbetaling van 7,2 compensatie-uren.
4.20.
[verweerder] stelt dat het gaat om uren ter compensatie van feestdagen en dat deze compensatie-uren worden gebruikt voor het berekenen van de door de werknemer jaarlijks te werken uren. Deze uren hoeven daarom niet bij het einde van het dienstverband te worden uitbetaald, aldus [verweerder] .
4.21.
De kantonrechter volgt [verweerder] in dit standpunt. In artikel 8 van de cao is bepaald dat de werkgever voor het berekenen van het door de werknemer jaarlijks aantal te werken uren 7,2 uur van het totaal aantal uren aftrekt en dat dit voor werknemers met een van de voltijd-arbeidsduur afwijkende arbeidsduur naar rato wordt toegepast. Het gaat hierbij dus niet om compensatie-uren die een werknemer vrij kan opnemen en die na het einde dienstverband nog kunnen worden uitbetaald. Het verzoek tot uitbetaling van de compensatie-uren wordt daarom afgewezen.
Bruto-nettospecificatie
4.22.
[verzoekster] verzoekt [verweerder] op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van deze beschikking een deugdelijke bruto-nettospecificatie te verstrekken van de bedragen die [verweerder] op basis van deze beschikking moet betalen. [verweerder] heeft toegezegd dat deze specificatie zal worden verstrekt als dit nodig mocht zijn. De kantonrechter wijst het verzoek van [verzoekster] daarom toe, maar stelt de termijn waarbinnen [verweerder] aan deze veroordeling moet voldoen op 14 dagen na betekening van deze beschikking. Aan de veroordeling wordt een dwangsom verbonden van € 100,00 per dag dat [verweerder] hiermee in gebreke blijft, tot een maximum van € 2.500,00 is bereikt.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.23.
[verzoekster] maakt aanspraak op een vergoeding van € 1.126,37 inclusief btw aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met wettelijke rente. De kantonrechter is van oordeel dat [verzoekster] in redelijkheid buitengerechtelijke kosten heeft moeten maken om haar vorderingen op [verweerder] voldaan te krijgen. Op basis van het toegewezen bedrag van € 4.826,23 wordt met toepassing van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten een vergoeding van € 735,22 inclusief btw redelijk geacht. Dit bedrag zal worden toegewezen. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de datum van het verzoekschrift, 6 december 2024, tot aan de dag van volledige betaling.
kosten
4.24.
[verweerder] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [verzoekster] worden begroot op:
- griffierecht € 87,00
- salaris gemachtigde € 814,00
- nakosten €
135,00
Totaal € 1.036,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoekster] € 2.307,10 aan wettelijke verhoging over het te laat betaalde loon te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 6 december 2024 tot aan de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoekster] € 1.679,42 bruto aan niet-genoten vakantiedagen en de wettelijke verhoging daarover van € 839,17 te betalen, waarbij het bedrag van € 1.679,42 wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 november 2024 en het bedrag van € 839,71 met de wettelijke rente vanaf 6 december 2024, tot aan de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoekster] binnen 14 dagen na betekening van deze beschikking een deugdelijke bruto-nettospecificatie te verstrekken van de bedragen die [verweerder] op basis van deze beschikking moet betalen, onder verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag dat [verweerder] hiermee in gebreke blijft tot een maximum van € 2.500,00 is bereikt;
5.4.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoekster] € 735,22 inclusief btw aan buitengerechtelijke incassokosten te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 6 december 2024 tot aan de dag van volledige betaling;
5.5.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten van € 1.036,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
5.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad [1] ;
5.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.L. Rijnbout en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2025.

Voetnoten

1.Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.