ECLI:NL:RBMNE:2025:274

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
16/118472-24 en 16/121415-23 (vordering tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en voorhanden hebben van een wapen door verdachte in Almere

Op 4 februari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 april 2024 in Almere betrokken was bij een gewelddadig incident. De verdachte heeft in een gevecht met een andere verdachte meermalen met een groot mes zwaaiende en stekende bewegingen gemaakt in de richting van deze andere verdachte, wat leidde tot de verdenking van poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie en de standpunten van de verdediging gehoord tijdens de terechtzitting op 21 januari 2025. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en geconcludeerd dat er voorwaardelijk opzet was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer. De rechtbank heeft het beroep op noodweer verworpen, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De verdachte is veroordeeld voor poging tot zware mishandeling en het voorhanden hebben van een wapen, met een jeugddetentie van 60 dagen, waarvan 47 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de adviezen van de reclassering, die pleitten voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig had gemaakt aan nieuwe strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16/118472-24 en 16/121415-23 (vordering tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 4 februari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2005] te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] , [woonplaats] ,
verblijvende [verblijfplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A. Drogt en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.E. Martinez Linnemann, advocaat te Almere, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft eveneens kennisgenomen van het ter terechtzitting gegeven advies van mevrouw R. van Bemmel van William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt erop neer dat verdachte:
feit 1
op 6 april 2024 in Almere heeft geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een mes meerdere keren in de richting van [slachtoffer] te zwaaien, te steken en/of te prikken;
feit 2
op 6 april 2024 in Almere in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] ;
feit 3
op 6 april 2024 in Almere een verboden wapen, namelijk een stiletto, voorhanden heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het onder feit 1 en 2 tenlastegelegde. De officier van justitie acht het onder feit 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 en 2 tenlastegelegde. De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat betreft een bewezenverklaring van het onder feit 3 tenlastegelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op basis van de redengevende feiten en omstandigheden die in de hieronder opgenomen bewijsmiddelen zijn vervat, acht de rechtbank het wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 tenlastegelegde, in die zin dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] door met een mes richting [slachtoffer] zwaaiende en stekende bewegingen te maken.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan. Uit het dossier blijkt namelijk niet dat verdachte met anderen (in vereniging) geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] zodat verdachte van dit feit wordt vrijgesproken. Wel acht de rechtbank het onder feit 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
4.3.1
Bewijsmiddelen [1]
Ten aanzien van feit 1
Een
proces-verbaal van verhoor verdachtevan 7 april 2024, met als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
We kregen een woordenwisseling. Ik ben naar huis gegaan en heb een keukenmes gepakt. Ik ben toen teruggegaan. Er ontstond weer een ruzie en hij pakte een machete. Hij was toen ongeveer 5 meter bij mij vandaan. Ik ging achteruit en pakte ook mijn mes. [2] Het is een feit dat over en weer geprobeerd werd om elkaar te steken. [3]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft in een
proces-verbaal van bevindingenvan 8 april 2024 het volgende geverbaliseerd, zakelijk weergegeven:
Op 6 april 2024 vond een incident plaats op de [straat] in Almere, waarbij over en weer door verdachten gestoken/geslagen/gezwaaid zou zijn met
messen/machetes.
Op de camerabeelden die werden verstrekt door een buurtbewoner zag ik twee personen, waarvan één mij tijdens het onderzoek bekend is geworden als verdachte en de ander als [slachtoffer] [4] . Verdachte maakt een stekende beweging naar het lichaam van de [slachtoffer] [5] . Verdachte en [slachtoffer] slaan en steken doelbewust naar elkaar om elkaar te raken. [6]
Ten aanzien van feit 3
Verdachte heeft ter terechtzitting van 21 januari 2025 bekend dat hij op 6 april 2024 een wapen, namelijk een stiletto bij zich droeg. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal daarom met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan. De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen voor de bewezenverklaring:
  • de bekennende verklaring van de verdachte tijdens de terechtzitting van 21 januari 2025;
  • een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , van 6 april 2024, houdende een verklaring van voornoemde verbalisant (pagina 27);
  • een proces-verbaal van bevindingen (betreffende categorisering Stiletto), opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , van 8 april 2024, houdende een verklaring van voornoemde verbalisant (pagina 173).
4.3.2
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1
De officier van justitie en de raadsvrouw hebben betoogd dat er geen wettig en overtuigend bewijs is voor opzet, al dan niet in voorwaardelijk zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Volgens de officier van justitie en de raadsvrouw heeft verdachte zich namelijk slechts willen verdedigen tegen de aanval van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) die daarbij een machete gebruikte.
De rechtbank komt op basis van de bewijsmiddelen tot een ander oordeel dan de officier van justitie en de raadsvrouw wat betreft het voorwaardelijk opzet.
Verdachte is, na een woordenwisseling met [slachtoffer] , naar huis gegaan en heeft daar een groot mes opgehaald. Daarna is verdachte doelbewust op zoek gegaan naar [slachtoffer] en zijn vriend(en). Toen hij [slachtoffer] vond en de woordenwisseling (nog) verder uit de hand liep, heeft hij met een mes doelbewust zwaaiende en stekende bewegingen gemaakt naar het lichaam van [slachtoffer] . De rechtbank overweegt dat zij het opzet in voorwaardelijke zin aanneemt en zal dit uitleggen. Alhoewel verdachte mogelijk niet uit is geweest op het zwaar verwonden van [slachtoffer] , is de kans groot dat dit met het meerdere keren krachtig uithalen van een dergelijk groot mes wel kan gebeuren. Ook als de rechtbank kijkt naar de beelden, ziet zij twee jongens meerdere keren flink en krachtig uithalen. Dan kan het niet anders dan dat verdachte de grote kans op het raken en zwaar verwonden van [slachtoffer] op de koop toe heeft genomen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er daarom sprake van voorwaardelijk opzet van verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] . De rechtbank acht daarmee bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 tenlastegelegde, te weten poging tot zware mishandeling.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
op 6 april 2024 te Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen met een mes, naar/in de richting/in de nabijheid van het lichaam van die [slachtoffer] heeft gezwaaid en gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 3
op 6 april 2024 te Almere een wapen van categorie I, onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een stiletto heeft gedragen en heeft vervoerd en voorhanden heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder feit 1 en 3 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1
poging tot zware mishandeling;
feit 3
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1
Het standpunt van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich noodzakelijk tegen de aanval van [slachtoffer] moest verdedigen. [slachtoffer] gebruikte bij deze aanval namelijk een machete. De raadsvrouw volgt het standpunt van de officier van justitie. De rechtbank begrijpt uit het standpunt van de verdediging dat verdachte een beroep doet op noodweer.
7.2
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Daarvan is geen sprake geweest zodat het beroep op noodweer niet slaagt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte, toen [slachtoffer] een machete pakte, achteruit ging en ook zijn mes pakte. Volgens verdachte stond [slachtoffer] op dat moment zo’n vijf meter bij hem vandaan. De rechtbank leidt hieruit af dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijk aanranding of een dreigend gevaar daarvoor. Verdachte had zich, toen [slachtoffer] zijn machete pakte, kunnen onttrekken aan de situatie. Een situatie die verdachte overigens ook zelf heeft opgezocht. Niet blijkt dat [slachtoffer] , toen deze zijn mes tevoorschijn haalde, de aanval inzette waartegen verdachte zich noodzakelijk moest verdedigen. In plaats van zich te onttrekken heeft verdachte ook zijn mes tevoorschijn gehaald en is de confrontatie aangegaan.
Er zijn ook overigens geen omstandigheden gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier heeft gevorderd het jeugdstrafrecht toe te passen en verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte (feit 3) te veroordelen tot een taakstraf van zestien uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door acht dagen jeugddetentie, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit aan verdachte een straf op te leggen die gelijk is aan de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De raadsvrouw heeft verzocht het jeugdstrafrecht toe te passen. De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte werkt en heeft het leertraject So-Cool succesvol afgerond. Verdachte wil graag hulp en is bereid mee te werken aan begeleiding en diagnostisch onderzoek.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een groot mes naar [slachtoffer] te zwaaien en te steken. Verdachte heeft daarmee bewust het risico aanvaard dat [slachtoffer] hierdoor zwaar gewond zou kunnen raken. De rechtbank benadrukt dat het ook heel anders had kunnen aflopen, daarbij ook kijkend naar de ernstige en grote verwonding die verdachte zelf heeft opgelopen. Het is bovendien zorgelijk dat verdachte na een geringe aanleiding – een woordenwisseling zo’n 20 minuten eerder met een aantal jongens – op deze wijze de confrontatie is aangegaan. Verdachte is na die woordenwisseling naar huis gegaan om een groot mes te halen en heeft vervolgens deze jongens opgezocht om verhaal te halen omdat hij, zoals hijzelf heeft verklaard, het onacceptabel vond dat hij door deze jongens in ‘zijn wijk’ op deze manier werd benaderd.
Omdat het incident zich op klaarlichte dag voor iedereen zichtbaar heeft afgespeeld, draagt dit bij aan gevoelens van angst en onveiligheid bij de mensen die hiervan getuige zijn geweest en ook bij de maatschappij. Wel merkt de rechtbank op dat verdachte ter zitting heeft gereflecteerd op de situatie en spijt heeft betuigd. Verdachte heeft aangegeven dat hij niet op deze wijze had moeten handelen en graag hulp wil om herhaling te voorkomen. De rechtbank waardeert dit.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel uit de justitiële documentatie (het strafblad) van verdachte van 11 december 2024, waaruit blijkt dat verdachte eerder veroordeeld is voor strafbare feiten, waaronder geweldsdelicten.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het reclasseringsadvies van het Leger des Heils van 8 april 2024 en meer in het bijzonder van het meest recente reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 7 januari 2025. Gezien de aard van de verdenking en de observatie dat verdachte het moeilijk vindt om risicovolle situaties goed in te schatten en daarin de juiste keuzes te maken, adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden. Deze bijzondere voorwaarden zijn: begeleiding door jeugdreclassering, diagnostisch onderzoek/ ambulante behandeling, dagbesteding en het geven van openheid over het sociaal netwerk waarin verdachte verkeert.
Toepassing van het jeugdstrafrecht
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte bestraft moet worden volgens het jeugdstrafrecht, zoals de officier van justitie en de raadsvrouw van verdachte hebben bepleit, of het volwassenenstrafrecht.
Verdachte was tijdens het plegen van de feiten 18 jaar oud. Het uitgangspunt is dan dat het strafrecht voor volwassenen aan de orde is. De rechtbank heeft bij jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar echter de mogelijkheid om het jeugdstrafrecht toe te passen. Dat kan de rechtbank doen wanneer de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan daar aanleiding voor geven. Het jeugdstrafrecht is specifiek in het leven geroepen voor jongvolwassenen tussen de 18 en 23 jaar, omdat hun hersenfuncties nog niet uitontwikkeld en zij dus (in beginsel) pedagogisch beïnvloedbaar zijn. Het jeugdstrafrecht kan toegepast bij een jongvolwassene die leeftijdsconform functioneert.
In haar rapport van 7 januari 2025 adviseert Reclassering Nederland het jeugdstrafrecht toe te passen. Ook in een eerder rapport van het Leger des Heils van 8 april 2024 wordt dit advies gegeven. Zowel Reclassering Nederland als het Legers des Heils overwegen daarbij dat verdachte mogelijk geïndiceerd wordt als licht verstandelijk beperkt. Mogelijk maakt verdachte daardoor, zeker als hij de situatie niet goed overziet, verkeerde keuzes en heeft hij moeite om zijn eigen gedrag te organiseren. Verdachte steunt bovendien bovengemiddeld voor zijn leeftijd op zijn moeder die veel praktische zaken voor hem regelt.
Gelet op het advies van Reclassering Nederland en het eerdere reclasseringsadvies van het Leger des Heils ziet de rechtbank aanleiding om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht.
De straf
De rechtbank kijkt voor het bepalen van de strafmaat naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De rechtbank neemt in strafverhogende zin mee dat verdachte eerder geweldsdelicten heeft begaan. De rechtbank houdt er anderzijds rekening mee dat verdachte geen zwaar letsel heeft toegebracht aan [slachtoffer] , maar daartoe een poging heeft gedaan. Bovendien houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte spijt heeft betuigd en de rechtbank duidelijk heeft gemaakt dat hij hulp wil om herhaling te voorkomen.
Gelet op de aard en de ernst van de feiten dient er volgens de rechtbank een flinke straf opgelegd te worden. Nu de rechtbank uitgaat van het jeugdstrafrecht komen pedagogische en recidive beperkende doelstellingen echter op de voorgrond te staan.
Alles overwegende vindt de rechtbank daarom een jeugddetentie van 60 dagen, waarvan 47 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van het voorarrest, op zijn plaats. Aan het voorwaardelijke strafdeel zal de rechtbank, naast de algemene voorwaarden, de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door Reclassering Nederland, met het doel verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Voorlopige hechtenis
Vorenstaande brengt mee dat het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis zal worden opgeheven.

9.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Verdachte is op 7 december 2023 door de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland onder andere veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 20 uren (subsidiair 10 dagen jeugddetentie) waarvan 10 uren (subsidiair 5 dagen jeugddetentie) voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren onder het parketnummer 16/121415-23.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen en verdachte te veroordelen tot 10 uren werkstraf (subsidiair 5 dagen jeugddetentie).
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan het plegen van nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden van de veroordeling onder het parketnummer 16/121415-23. De rechtbank oordeelt dat verdachte moet ervaren dat het overtreden van de voorwaarden bij een voorwaardelijke straf consequenties heeft.
De rechtbank zal om deze reden de vorderingen tot tenuitvoerlegging toewijzen en een last tot tenuitvoerlegging gelasten. Dat betekent dat de tenuitvoerlegging van tien uren werkstraf (subsidiair vijf dagen jeugddetentie) wordt toegewezen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 45, 77c, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 302 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 13 en 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 en feit 3 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder feit 1 en feit 3 meer of ander tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 1 en feit 3 tenlastegelegde strafbaar en kwalificeert dit zoals in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 60 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorbracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de jeugddetentie een gedeelte van
47 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene- en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van twee (2) jarenvast;
- als algemene voorwaarden gelden dat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- als bijzondere voorwaarden gelden dat verdachte gedurende de proeftijd:
- zich meldt bij de William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, en zich daarna gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal blijven melden, zo frequent en zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht. Verdachte moet zich daarbij houden aan de aanwijzingen die de jeugdreclassering hem geeft;
- meewerkt aan diagnostisch onderzoek en zich indien nodig laat behandelen door een zorgverlener, te bepalen door de jeugdreclassering. De behandeling duurt de hele proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig acht. Verdachte houdt zich daarbij aan de huisregels en de aanwijzingen van de zorgverlener. Dit omvat eveneens het innemen van medicijnen voor zover de zorgverlener dit nodig acht;
- zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
- tijdens de meldplichtgesprekken openheid van zaken geeft aan de jeugdreclassering betreffende zijn sociaal netwerk;
- waarbij de gecertificeerde instelling William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering opdracht wordt gegeven, als bedoeld in artikel 77aa, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/121415-23
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de kinderrechter in de Rechtbank Midden-Nederland opgelegde voorwaardelijke werkstraf van 10 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 5 dagen jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Eigeman, voorzitter, mr. T. van Haaren-Paulus en mr. S.M. van Meer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.R. Horst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 februari 2025.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat hij:
1
op of omstreeks 6 april 2024 te Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen met (een) mes(sen), althans met een scherp en/of puntig voorwerp, naar/in de richting/in de nabijheid van het lichaam van die [slachtoffer] heeft gezwaaid en/of gestoken en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op of omstreeks 6 april 2024 te Almere, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten, de [straat] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de lucht te zwaaien en/of aan die [slachtoffer] en/of omstanders te tonen en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, naar/in de richting/in de nabijheid van het lichaam van die [slachtoffer] te zwaaien en/of te steken en/of te prikken;
3
op of omstreeks 6 april 2024 te Almere, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie I, onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een stiletto heeft overgedragen en/of gedragen en/of vervoerd en/of voorhanden gehad.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 8 april 2024, genummerd MD2R024052-5, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina’s 1 tot en met 246.
2.Pagina’s 111 en 112.
3.Pagina 114.
4.Pagina’s 58 en 59.
5.Pagina 63.
6.Pagina 67.