10.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] :
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, omdat niet is gebleken van rechtstreekse schade. De bedreiging waarop de gevorderde schade ziet, is niet aan verdachte ten laste gelegd. Voor zover de benadeelde partij stelt dat (een deel van) de gevorderde schade is gebaseerd op het leerstuk van de afgeleide schade is dat onvoldoende onderbouwd. Desgevraagd heeft de benadeelde partij die nadere onderbouwing op de zitting ook niet (in voldoende mate) kunnen geven en het levert een onevenredige belasting van het strafgeding op wanneer die gelegenheid nu alsnog aan de benadeelde partij zou worden geboden.
Omdat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Materiële schade
Uit de stukken blijkt dat er in 2022 ten gevolge van een verkeersongeval al eerder medische kosten zijn gemaakt door de benadeelde partij. Er is onvoldoende duidelijk geworden of er nog een eigen risico resteerde toen de benadeelde partij medische kosten maakte vanwege de nu bewezenverklaarde feiten. Er is niet onderbouwd of/dat er nog een restant aan eigen risico bestond, zodat de benadeelde partij ten aanzien van deze schadepost niet-ontvankelijk wordt verklaard.
De schadepost ‘kleding’ ziet volgens de (advocaat van de) benadeelde partij op het incident van 25 oktober 2022. In de aangifte is geen melding gemaakt van deze schade en ook verder is niet gebleken dat deze schade tijdens dit incident is opgetreden. Het rechtstreekse verband tussen de gevorderde schade en de bewezenverklaarde handelingen op 25 oktober 2025 is niet, dan wel onvoldoende onderbouwd, zodat deze gevorderde schadepost wordt afgewezen.
Ook de post ‘kosten medicatie’ zal worden afgewezen, omdat deze kostenpost eveneens zou zien op het incident van 25 oktober 2022, terwijl niet is gebleken dat de bewezenverklaarde geweldshandelingen tot letsel hebben geleid waarvoor die medische kosten gemaakt zouden moeten worden. Er is niet gebleken van een rechtstreeks verband tussen de gevorderde schade en de bewezenverklaarde handelingen van verdachte.
Immateriële schade
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade volgt uit de onderbouwing dat er naar aanleiding van het geweldsincident van 22 september 2022 sprake was van fysiek letsel. Dit is geen strafbaar feit dat verdachte wordt verweten, maar alleen zijn medeverdachte. Daarnaast is aangevoerd en onderbouwd dat de immateriële schade ook ziet op het incident van 25 oktober 2022, waarvoor benadeelde partij behandelingen bij de fysiotherapeut heeft ondergaan. Verder staat vast dat de medeverdachte, de broer van verdachte, al € 600,- heeft betaald naar aanleiding van tussen de medeverdachte en de benadeelde partij gemaakte afspraken omtrent schadevergoeding voor de benadeelde partij. Met die reeds betaalde schadevergoeding is door de benadeelde partij geen rekening gehouden bij het indienen van onderhavige vordering tot schadevergoeding. De rechtbank is van oordeel dat deze € 600,- een redelijk en billijk bedrag betreft aan immateriële schade ten gevolge van beide incidenten. Dit betekent dat die schade reeds is voldaan en dat de vordering ook ten aanzien van de immateriële schade zal worden afgewezen.
Conclusie
De rechtbank zal de benadeelde partij voor een deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering en de vordering zal voor een deel worden afgewezen.
De rechtbank ziet aanleiding de kosten te compenseren, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt. De rechtbank heeft namelijk wel vastgesteld dat er sprake was van geleden schade, maar dat die schade reeds was voldaan door eerder gemaakte afspraken omtrent het betalen van schadevergoeding door verdachte aan de benadeelde partij.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
Materiële schade
De gevorderde posten die zien op ‘kosten medicatie’ ad € 14,03, ‘kosten voor fysiotherapie’ ad € 114,- en ‘eigen risico auto’ ad € 150,- zijn voldoende onderbouwd, zodat deze worden toegewezen. Uit de stukken volgt dat de benadeelde partij met de auto is gevlucht voor (onder meer) verdachte en zijn medeverdachte, dat daardoor schade aan zijn auto is ontstaan en dat de gevorderde medische kosten daarbij passen. Dit betekent dat er een bedrag van in totaal € 271,67 aan materiële schade zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft onvoldoende onderbouwd of en in hoeverre de bewezenverklaarde feiten hebben doorgewerkt in de ontstane studievertraging. Uit de stukken die aan de vordering ten grondslag zijn gelegd volgt namelijk dat de studievertraging (ook) het gevolg is van een ernstig auto-ongeluk dat plaatsvond op
26 februari 2022, terwijl het geweldsincident dateert van 25 oktober 2022. Het levert een onevenredige belasting van het strafgeding op indien de benadeelde partij nu alsnog in de gelegenheid wordt gesteld om deze schadepost nader te onderbouwen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij ten aanzien van dit onderdeel niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De kostenpost ‘kleding’ ziet volgens de (advocaat van de) benadeelde partij op het incident van 25 oktober 2022. In de aangifte is geen melding gemaakt van deze schade en ook verder is niet gebleken dat deze schade tijdens dit incident is opgetreden. Het rechtstreekse verband tussen de gevorderde schade en de bewezenverklaarde handelingen op 25 oktober 2025 is niet, dan wel onvoldoende onderbouwd, zodat deze schadepost wordt afgewezen.
De gevorderde kostenpost die ziet op de premieverhoging van de autoverzekering van de benadeelde partij zal ook worden afgewezen, omdat deze premieverhoging op een andere auto ziet dan de auto die beschadigd is tijdens het incident van 25 oktober 2025. Er is geen sprake van rechtstreekse schade, althans, dat is onvoldoende onderbouwd.
Immateriële schade
De immateriële schade is (onder meer) onderbouwd met een brief van de huisarts van de benadeelde partij d.d. 26 juli 2023. Daarin staat dat hij ten gevolge van het geweldsmisdrijf psychische klachten ondervindt. Maar in de brief staat ook dat hij al onder behandeling stond voor PTSS klachten na een auto-ongeval, waarvoor hij (ook) EMDR-therapie kreeg. Na het geweldsmisdrijf werd hij nog een paar maal begeleid door zijn psycholoog, zo staat er verder in die brief. Uit de onderbouwing wordt geenszins duidelijk of dan wel in hoeverre de gevorderde immateriële schade kan worden toegerekend aan het geweldsmisdrijf van 25 oktober 2025. Het levert een onevenredige belasting van het strafgeding op indien de benadeelde partij nu alsnog in de gelegenheid wordt gesteld om deze schadepost nader te onderbouwen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dit onderdeel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Conclusie:
De rechtbank waardeert de (materiële) schade op € 271,67 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 25 oktober 2025.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op grond van het zogenoemde liquidatietarief in civiele zaken. De rechtbank kent anderhalve punt toe zodat de kosten worden begroot op € 60,-.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van
€ 271,67, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 25 oktober 2025 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 5 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.