ECLI:NL:RBMNE:2025:2713

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
16.172952.23 en 16.113305.24 (gev. ttz.)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijk geweld tegen personen met vrijspraak voor bedreiging en afwijzing van benadeelde vorderingen

Op 4 juni 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2000, die werd beschuldigd van openlijk geweld tegen personen en bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 130 uur voor openlijk geweld gepleegd op 25 oktober 2022 te Bussum tegen twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De verdachte werd vrijgesproken van de bedreiging die aan hem werd ten laste gelegd, omdat de rechtbank onvoldoende bewijs achtte dat hij de bedreigende uitlatingen had gedaan. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van getuigen niet overtuigend genoeg waren om de bedreiging te bewijzen. Daarnaast zijn de vorderingen van benadeelde partijen grotendeels afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren of niet in direct verband stonden met de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank heeft de vordering van [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen rechtstreekse schade was aangetoond. De vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] werden deels toegewezen, maar ook deels afgewezen wegens onvoldoende bewijs van schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16.172952.23 en 16.113305.24 (gev. ttz.)
Vonnis van de meervoudige kamer van 4 juni 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2000] te [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 mei 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. L.H.J. Verheijden en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. V.A. van Biljouw, advocaat te Breukelen, alsmede de advocaat van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , mr. H.E.C.A. Vlasman, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging in de strafzaak met parketnummer 16.172949-23 is op de zitting gewijzigd. Deze gewijzigde tenlastelegging en de tenlastelegging met parketnummer 16.113306.24 zijn als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er op neer dat verdachte:
Ten aanzien van parketnummer 16.172952-23:
1: op 25 oktober 2022 te Bussum openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (onder meer duwen/trekken/schoppen/slaan) en tegen een goed (een auto) door meermalen tegen die auto te schoppen/trappen;
2: op 25 oktober 2022 te Bussum met (een) ander(en) [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onder meer met de dood heeft bedreigd door het uiten van dreigende woorden.
Ten aanzien van parketnummer 16.113305.24:
op 8 december 2023 te Hilversum openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
[slachtoffer 4] (slaan/stompen/schoppen tegen het hoofd/lichaam).

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK – parketnummer 16.172952-23 (feit 2)

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Het onder parketnummer 16.172952-23, feit 2, tenlastegelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Het onder parketnummer 16.172952-23, feit 2 ten laste gelegde feit kan niet wettig en overtuigend worden bewezen, zodat vrijspraak van dat feit zou moeten volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de in de tenlastelegging opgenomen bedreigende uitlatingen zijn gedaan door verdachte en/of zijn mededader.
Vast staat dat het tot een confrontatie is gekomen tussen de groep van verdachte en zijn broer enerzijds (die daar met vrienden naartoe waren gekomen) en aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] anderzijds. Zij hadden een ontmoeting vanwege een eerder gemaakte afspraak omtrent een schadevergoeding: de broer van verdachte zou geld betalen aan [slachtoffer 1] vanwege een mishandeling die eerder had plaatsgevonden (op 22 september 2022). Uit het dossier volgt dat deze confrontatie tussen deze twee groepen op 25 oktober 2022 uit de hand loopt. Ook volgt uit het dossier dat er (be)dreigende teksten zijn geuit.
De in de tenlastelegging opgenomen dreigende bewoordingen zijn afkomstig van de verklaringen van aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Daarmee is er voldoende wettig bewijs voor de in de tenlastelegging opgenomen uitlatingen. Daar staat tegenover dat verdachte en zijn mededader stellig ontkennen dat zij deze bedreigende uitlatingen hebben gedaan.
Er zijn onafhankelijke getuigen die op het geschreeuw zijn afgekomen dat met deze confrontatie gepaard ging. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij uit de groep hoorde roepen: ‘ik steek je dood’, ‘je moet nu betalen’ en ‘anders vermoord ik je broertje.’ Deze getuige weet niet wie dit heeft geroepen. In elk geval heeft zij niet verklaard over de uitlatingen die volgens aangevers zijn gedaan.
Getuige [getuige 2] , die ook op het geschreeuw is af gekomen, heeft verklaard dat de ruzie kennelijk over geld ging, waarbij hij hoorde: ‘ik krijg nog geld van je’, ‘ik ga je doodsteken’ en ‘ik ben geen kk-hoertje’. Ook deze getuige maakt geen melding van de uitlatingen die volgens aangevers zijn gedaan.
De rechtbank overweegt dat het, gelet op de verklaringen van voornoemde getuigen, te onduidelijk is wat er precies is gezegd en door wie er iets is gezegd. De dreigende teksten waarover voornoemde getuigen hebben verklaard, kunnen – gelet op de inhoud van de bewoordingen – namelijk ook door aangevers zijn geuit. [slachtoffer 1] was immers degene die nog geld zou krijgen en ook verdachte was ter plaatse met zijn broer. De hiervoor benoemde onduidelijkheden maken dat de rechtbank onvoldoende overtuigd is dat verdachte en/of zijn medeverdachte de in de tenlastegelegde bewoordingen, dan wel soortgelijke bewoordingen, hebben geuit jegens aangevers. Dit betekent dat verdachte zal worden vrijgesproken van dit feit.

5.WAARDERING VAN HET BEWIJS

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 16.172952-23, feit 1 en parketnummer 16.113305.24
ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 16.172952-23, feit 1 ten laste gelegde en zich ten aanzien van een bewezenverklaring van het onder parketnummer 16.113305.24 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis zal worden gehecht.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van parketnummer 16.172949.52, feit 2:
De rechtbank ziet zich in de eerste plaats voor de vraag gesteld of verdachte (met zijn mededader(s)) openlijk in verenging geweld heeft gepleegd tegen aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op de wijze zoals dat is opgenomen in de tenlastelegging. Tijdens het incident van 25 oktober 2022 stonden twee groepen tegenover elkaar: de grote groep van verdachte en zijn medeverdachte tegenover de twee aangevers. Verdachten ontkennen het gepleegde geweld zoals door aangevers is omschreven.
Er zijn twee onafhankelijke getuigen gehoord die ook over geweld hebben verklaard. Ten aanzien van de bewezenverklaring van het gepleegde geweld zoekt de rechtbank aansluiting bij deze twee onafhankelijke getuigen. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij zag dat drie jongens een jongen uit een witte Audi (de rechtbank begrijpt: de auto van aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] ) probeerden te trekken en bij de rechter-commissaris heeft deze getuige verklaard: ‘de mannen probeerden de bestuurder van de witte Audi met best veel uit geweld uit de auto te trekken. Ze hebben hem aan zijn bovenlichaam geprobeerd uit de auto te trekken. Ze trokken aan zijn armen en bovenlichaam. Ze hebben niet geslagen of geschopt’. Ook getuige [getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat er sprake was van duwen en trekken dat gericht was op de twee mannen die in de witte Audi stapten.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat het (onder meer) verdachte en zijn medeverdachte waren die verantwoordelijk waren voor dit duwen en trekken van beide aangevers. Dit door voornoemde getuigen omschreven geweld is geweld als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Omdat de rechtbank aansluit bij de inhoud van voornoemde – onafhankelijke – getuigenverklaringen, acht de rechtbank het overige ten laste gelegde geweld niet (overtuigend) bewezen. In dat verband heeft de rechtbank er ook rekening mee gehouden dat niet is gedocumenteerd / vastgesteld dat sprake was van letsel, terwijl letsel wel in de lijn der verwachting ligt bij het door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] benoemde geweld. Bij een eerder geweldsincident – waarbij de broer van verdachte betrokken was – was het letsel juist wel door aangever en/of zijn familie vastgelegd en in het dossier gevoegd.
Ten aanzien van het ten laste gelegde onderdeel openlijk geweld, gepleegd tegen een goed (auto), zal de rechtbank verdachte vrijspreken. Dit is ten laste gelegd als het meermalen tegen die auto schoppen / trappen. Uit de bewijsmiddelen volgt echter onvoldoende dat het openlijk geweld tegen de auto daaruit bestond. Vast staat dat er schade aan de auto van aangever(s) is ontstaan, maar die schade ziet op het (kennelijk in paniek en met flinke haast) met die auto wegrijden, waarbij diverse auto’s werden geraakt. Het portier van de auto stond tijdens het wegrijden nog open en (de) verdachte(n) hingen nog aan het portier van die auto toen aangevers wegreden.
Ten aanzien van parketnummer 16.113305.24:
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 6 is omschreven. Verdachte heeft bekend dat hij de aangever vuistslagen heeft gegeven, maar ontkent te hebben geschopt. Uit de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen – waaronder de verklaring van de (onafhankelijke) getuige [getuige 3] – volgt dat de twee mannen (verdachte en zijn medeverdachte) meerdere malen sloegen en schopten. De verklaring van aangever dat hij ook door verdachten werd geschopt, vindt dan ook in voldoende mate steun in een ander bewijsmiddel.

6.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van parketnummer 16.172952-23:
1.op 25 oktober 2022 te Bussum, openlijk, te weten, op de Kerkstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , door die [slachtoffer 1] meermalen te duwen en aan hem te trekken en door die [slachtoffer 2] meermalen te duwen en aan hem te trekken;
Ten aanzien van parketnummer 16.113306.24:op 8 december 2023 te Hilversum openlijk, te weten op de Anthony Fokkerweg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 4] , door meermalen tegen het lichaam en hoofd te slaan/stompen en meermalen tegen het lichaam te schoppen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder parketnummer 16.172952-23, feit 1 en onder parketnummer 16.113306.24 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

7.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van parketnummer 16.172952-23:
feit 1: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Ten aanzien van parketnummer 16.113305.24:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen

8.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.OPLEGGING VAN STRAF

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een taakstraf van 200 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 50 dagen hechtenis;
- een gevangenisstraf van 1 maand geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht een lagere taakstraf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd en geen voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelet op het tijdsverloop.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst en omstandigheden van de feiten
Verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging met zijn jongere broer. Hoewel verdachte en zijn medeverdachte voor de ernstigere tenlastegelegde geweldshandelingen van het incident van 25 oktober 2022 worden vrijgesproken, heeft verdachte (en de groep waarvan hij deel uitmaakte) een zeer bedreigende situatie doen ontstaan voor de twee slachtoffers van dat geweld. De beide slachtoffers zijn uit die situatie gevlucht met de auto. Zij zijn weggereden, terwijl het portier van de auto nog open stond en door verdachte(n) werd vastgehouden. Tijdens die vlucht werden meerdere geparkeerde auto’s geraakt, met schade voor de slachtoffers aan hun auto. Ook anderen die niet bij dit incident betrokken waren hebben schade geleden.
Ten aanzien van de openlijke geweldpleging van 8 december 2023 geldt dat verdachte en zijn medeverdachte het slachtoffer doelbewust hebben opgezocht en vervolgens fors geweld tegen hem hebben toegepast door hem meermalen te slaan en te schoppen. Ook toen hij ineengedoken op de grond lag, bleven zij hem slaan.
Verder geldt in zijn algemeenheid dat dergelijke geweldsfeiten inbreuk maken op de lichamelijke integriteit van slachtoffers, de openbare orde verstoren en bijdragen aan in de maatschappij heersende gevoelens van angst en onveiligheid, in het bijzonder bij hen die daarvan slachtoffer of (ongewild) getuige zijn.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 17 april 2025. Hieruit volg onder meer dat verdachte op 14 maart 2023 eerder is veroordeeld ter zake van openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
Strafkader
Gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten, zoals hierboven uiteengezet, en gelet op het gegeven dat verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit, komt het opleggen van een forse taakstraf en -daarnaast- een voorwaardelijke gevangenisstraf in beeld.
De rechtbank acht het opleggen van een forse taakstraf passend, maar ziet in diverse omstandigheden aanleiding om naast het opleggen daarvan geen voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank houdt namelijk rekening met het tijdsverloop sinds het plegen van -met name- het feit van 2022. Daarnaast lijkt verdachte na het plegen van de bewezenverklaarde feiten niet weer met justitie in aanraking te zijn gekomen en heeft verdachte op de zitting meer openheid van zaken gegeven dan tijdens zijn verhoor bij de politie. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is bovendien van toepassing.
Concluderend acht de rechtbank het opleggen van een taakstraf passend, en wel voor de duur van 130 uren (bij niet of niet naar behoren verrichten te vervangen door 65 dagen hechtenis). Deze strafoplegging wijkt af van de vordering van de officier van justitie, omdat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van een feit en gelet op de hiervoor omschreven omstandigheden. Bovendien is er sprake van minder recidive dan bij zijn medeverdachte.

10.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 5.412,10. Dit bedrag bestaat uit € 3.412,10 materiële schade en € 2.000,- immateriële schade.
[slachtoffer 1] heeft zich, door middel van zijn wettelijk vertegenwoordiger (bewindvoerder), als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert, na vermindering van de vordering op de zitting, een bedrag van € 4.441,19. Dit bedrag bestaat uit € 1.941,19 materiële schade en € 2.500,- immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte onder parketnummer 16.172949.23 ten laste gelegde feiten (feiten 1, 3 en 4).
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 22.887,06. Dit bedrag bestaat uit € 21.387,06 materiële schade en € 1.500,- immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte onder parketnummer 16.172949.23 ten laste gelegde feiten (feiten 3 en 4).
Ten aanzien van elk van voornoemde vorderingen geldt dat de benadeelde partijen voor wat betreft de proceskosten hun vordering ter zitting hebben gewijzigd, in die zin, dat is gevorderd het liquidatietarief toe te passen bij de vaststelling van de proceskosten.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] :
De vordering dient niet-ontvankelijk te worden verklaard nu er geen sprake is van rechtstreekse schade.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Ten aanzien van de materiële schade kunnen alleen de schadeposten ‘kosten medicatie’ en ‘opvragen medische informatie’ worden toegewezen. De gevorderde immateriële schade is voldoende onderbouwd en kan worden toegewezen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
De gevorderde materiele schadeposten ‘eigen risico’ en ‘schade kleding, horloge en schoeisel’ kunnen niet worden toegewezen. Ten aanzien van de gevorderde kosten voor studievertraging is onderbouwd dat sprake is van een causaal verband met de feiten, maar die studievertraging zag ook op een ongeval dat daarop van invloed was. De rechtbank zou dit schadebedrag daarom op een lager bedrag kunnen schatten. De overige gevorderde materiële schade kan worden toegewezen, nu die schade voldoende is onderbouwd.
De immateriële schade is voldoende onderbouwd en kan worden toegewezen.
De officier van justitie heeft ten aanzien van elk van de (deels) toe te wijzen vorderingen gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en de toe te kennen schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
10.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] :
De vordering dient niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat er geen sprake is van rechtstreekse schade.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
De vordering kan slechts worden toegewezen voor zover dat ziet op de materiële schadeposten ‘kosten medicatie’ en ‘opvragen medische informatie’. De overige materiële schadeposten zijn onvoldoende onderbouwd, net als de immateriële schade, zodat de vordering ten aanzien daarvan niet-ontvankelijk verklaard zou moeten worden.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
De verdediging heeft de vordering op elk van de gevorderde schadeposten inhoudelijk betwist en verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] :
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, omdat niet is gebleken van rechtstreekse schade. De bedreiging waarop de gevorderde schade ziet, is niet aan verdachte ten laste gelegd. Voor zover de benadeelde partij stelt dat (een deel van) de gevorderde schade is gebaseerd op het leerstuk van de afgeleide schade is dat onvoldoende onderbouwd. Desgevraagd heeft de benadeelde partij die nadere onderbouwing op de zitting ook niet (in voldoende mate) kunnen geven en het levert een onevenredige belasting van het strafgeding op wanneer die gelegenheid nu alsnog aan de benadeelde partij zou worden geboden.
Omdat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Materiële schade
Uit de stukken blijkt dat er in 2022 ten gevolge van een verkeersongeval al eerder medische kosten zijn gemaakt door de benadeelde partij. Er is onvoldoende duidelijk geworden of er nog een eigen risico resteerde toen de benadeelde partij medische kosten maakte vanwege de nu bewezenverklaarde feiten. Er is niet onderbouwd of/dat er nog een restant aan eigen risico bestond, zodat de benadeelde partij ten aanzien van deze schadepost niet-ontvankelijk wordt verklaard.
De schadepost ‘kleding’ ziet volgens de (advocaat van de) benadeelde partij op het incident van 25 oktober 2022. In de aangifte is geen melding gemaakt van deze schade en ook verder is niet gebleken dat deze schade tijdens dit incident is opgetreden. Het rechtstreekse verband tussen de gevorderde schade en de bewezenverklaarde handelingen op 25 oktober 2025 is niet, dan wel onvoldoende onderbouwd, zodat deze gevorderde schadepost wordt afgewezen.
Ook de post ‘kosten medicatie’ zal worden afgewezen, omdat deze kostenpost eveneens zou zien op het incident van 25 oktober 2022, terwijl niet is gebleken dat de bewezenverklaarde geweldshandelingen tot letsel hebben geleid waarvoor die medische kosten gemaakt zouden moeten worden. Er is niet gebleken van een rechtstreeks verband tussen de gevorderde schade en de bewezenverklaarde handelingen van verdachte.
Immateriële schade
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade volgt uit de onderbouwing dat er naar aanleiding van het geweldsincident van 22 september 2022 sprake was van fysiek letsel. Dit is geen strafbaar feit dat verdachte wordt verweten, maar alleen zijn medeverdachte. Daarnaast is aangevoerd en onderbouwd dat de immateriële schade ook ziet op het incident van 25 oktober 2022, waarvoor benadeelde partij behandelingen bij de fysiotherapeut heeft ondergaan. Verder staat vast dat de medeverdachte, de broer van verdachte, al € 600,- heeft betaald naar aanleiding van tussen de medeverdachte en de benadeelde partij gemaakte afspraken omtrent schadevergoeding voor de benadeelde partij. Met die reeds betaalde schadevergoeding is door de benadeelde partij geen rekening gehouden bij het indienen van onderhavige vordering tot schadevergoeding. De rechtbank is van oordeel dat deze € 600,- een redelijk en billijk bedrag betreft aan immateriële schade ten gevolge van beide incidenten. Dit betekent dat die schade reeds is voldaan en dat de vordering ook ten aanzien van de immateriële schade zal worden afgewezen.
Conclusie
De rechtbank zal de benadeelde partij voor een deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering en de vordering zal voor een deel worden afgewezen.
De rechtbank ziet aanleiding de kosten te compenseren, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt. De rechtbank heeft namelijk wel vastgesteld dat er sprake was van geleden schade, maar dat die schade reeds was voldaan door eerder gemaakte afspraken omtrent het betalen van schadevergoeding door verdachte aan de benadeelde partij.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
Materiële schade
De gevorderde posten die zien op ‘kosten medicatie’ ad € 14,03, ‘kosten voor fysiotherapie’ ad € 114,- en ‘eigen risico auto’ ad € 150,- zijn voldoende onderbouwd, zodat deze worden toegewezen. Uit de stukken volgt dat de benadeelde partij met de auto is gevlucht voor (onder meer) verdachte en zijn medeverdachte, dat daardoor schade aan zijn auto is ontstaan en dat de gevorderde medische kosten daarbij passen. Dit betekent dat er een bedrag van in totaal € 271,67 aan materiële schade zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft onvoldoende onderbouwd of en in hoeverre de bewezenverklaarde feiten hebben doorgewerkt in de ontstane studievertraging. Uit de stukken die aan de vordering ten grondslag zijn gelegd volgt namelijk dat de studievertraging (ook) het gevolg is van een ernstig auto-ongeluk dat plaatsvond op
26 februari 2022, terwijl het geweldsincident dateert van 25 oktober 2022. Het levert een onevenredige belasting van het strafgeding op indien de benadeelde partij nu alsnog in de gelegenheid wordt gesteld om deze schadepost nader te onderbouwen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij ten aanzien van dit onderdeel niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De kostenpost ‘kleding’ ziet volgens de (advocaat van de) benadeelde partij op het incident van 25 oktober 2022. In de aangifte is geen melding gemaakt van deze schade en ook verder is niet gebleken dat deze schade tijdens dit incident is opgetreden. Het rechtstreekse verband tussen de gevorderde schade en de bewezenverklaarde handelingen op 25 oktober 2025 is niet, dan wel onvoldoende onderbouwd, zodat deze schadepost wordt afgewezen.
De gevorderde kostenpost die ziet op de premieverhoging van de autoverzekering van de benadeelde partij zal ook worden afgewezen, omdat deze premieverhoging op een andere auto ziet dan de auto die beschadigd is tijdens het incident van 25 oktober 2025. Er is geen sprake van rechtstreekse schade, althans, dat is onvoldoende onderbouwd.
Immateriële schade
De immateriële schade is (onder meer) onderbouwd met een brief van de huisarts van de benadeelde partij d.d. 26 juli 2023. Daarin staat dat hij ten gevolge van het geweldsmisdrijf psychische klachten ondervindt. Maar in de brief staat ook dat hij al onder behandeling stond voor PTSS klachten na een auto-ongeval, waarvoor hij (ook) EMDR-therapie kreeg. Na het geweldsmisdrijf werd hij nog een paar maal begeleid door zijn psycholoog, zo staat er verder in die brief. Uit de onderbouwing wordt geenszins duidelijk of dan wel in hoeverre de gevorderde immateriële schade kan worden toegerekend aan het geweldsmisdrijf van 25 oktober 2025. Het levert een onevenredige belasting van het strafgeding op indien de benadeelde partij nu alsnog in de gelegenheid wordt gesteld om deze schadepost nader te onderbouwen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dit onderdeel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Conclusie:
De rechtbank waardeert de (materiële) schade op € 271,67 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 25 oktober 2025.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op grond van het zogenoemde liquidatietarief in civiele zaken. De rechtbank kent anderhalve punt toe zodat de kosten worden begroot op € 60,-.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van
€ 271,67, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 25 oktober 2025 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 5 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder parketnummer 16.172952.23 feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder parketnummer 16.172952.23, feit 1 en onder parketnummer 16.113305.24 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart het onder parketnummer 16.172952.23, feit 1 en onder parketnummer 16.113305.24 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder parketnummer 16.172952.23, feit 1 en onder parketnummer 16.113305.24 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 130 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 65 dagen hechtenis;
Benadeelde partij [slachtoffer 3] (parketnummer 16.172949.23)
  • verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [slachtoffer 1] (parketnummer 16.172952.23, feit 1)
  • verklaart de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde schadepost ‘eigen risico’ niet-ontvankelijk in de vordering;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde af;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
Benadeelde partij [slachtoffer 2] (parketnummer 16.172952.23, feit 1)
  • wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 271,67;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2022 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde immateriële schade en de materiele schade die ziet op studievertraging niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering ten aanzien van die onderdelen kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft het overig gevorderde af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op dit moment begroot op € 60,-;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat € 271,67 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2022 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 5 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededaders op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.F. Hammerle, voorzitter, mrs. S.C. Hagedoorn en
J.A. Koorevaar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.J. Laanstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 juni 2025.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van parketnummer 16.172952-23:
1
hij op of omstreeks 25 oktober 2022 te Bussum, gemeente Gooise Meren
openlijk, te weten, op/aan de Kerkstraat, in elk geval op of aan de openbare weg
en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (een) perso(o)n(en), te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en/of een goed, te weten een personenauto (Audi, wit)
door die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, te duwen en/of aan hem te trekken en/of naar de grond te trekken en/of te slaan en/of schoppen en/of
door die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, te duwen en/of aan hem te trekken en/of tegen het hoofd en lichaam te stompen/slaan en een kopstoot in het gezicht te geven en/of
tegen de personenauto (Audi, wit) door meermalen tegen die auto te schoppen/trappen;
2
hij op of omstreeks 25 oktober 2022 te Bussum, gemeente Gooise Meren,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
de broers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met
- openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en/of goederen, en/of
- enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen of gemeen gevaar voor de verlening van diensten ontstond, en/of
- enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of
- zware mishandeling, en/of
- brandstichting,
door die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen:
"Als jij alsnog aangifte gaat doen, maak ik je dood. Luister kleine rat, wij gaan je huis bombarderen als jij aangifte gaat doen" en
"Luister als jij aangifte gaat doen dan maak ik jou dood, je broer dood en je moeder dood" en
"Ik maak je dood, kankersukkel. Beter doe jij geen aangifte, ik weet je te vinden. Ik weet je huis. Vieze rat, we bombarderen je" (bij welke woorden verdachte [verdachte] slachtoffe [slachtoffer 2] bij de keel greep) en
"Wolla als ik vast kom te zitten maak ik je dood",
althans de woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Ten aanzien van parketnummer 16.113305.24:
hij op of omstreeks 8 december 2023 te Hilversum openlijk, te weten, Anthony Fokkerstraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 4]
door meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het lichaam en/of hoofd te slaan/stompen en/of tegen het lichaam en/of hoofd te schoppen;