ECLI:NL:RBMNE:2025:2712

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
11646618 \ UV EXPL 25-100
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van concurrentie- en relatiebeding in kort geding tussen werkgever en werknemer

In deze zaak heeft de werkgever de werknemer beschuldigd van het overtreden van een concurrentiebeding en een geheimhoudingsbeding. De werkgever vorderde een verbod voor de werknemer om zijn werkzaamheden bij een concurrent voort te zetten, evenals betaling van boetes en schadevergoeding. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de werkgever afgewezen, omdat het concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst niet voldeed aan de wettelijke eisen. Voorshands was ook niet aannemelijk dat de werknemer het geheimhoudingsbeding had geschonden. De vordering van de werknemer tot schorsing van het concurrentie- en relatiebeding werd toegewezen. De zaak betreft een kort geding dat op 28 mei 2025 is behandeld, waarbij de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de motivering van de noodzakelijkheid van het concurrentiebeding onvoldoende was. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de werkgever afgewezen en de vorderingen van de werknemer tot schorsing van de beperkende bedingen toegewezen, met ingang van 1 januari 2025. De werkgever werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 11646618 UV EXPL 25-100 JH/1050
Kort geding vonnis van 11 juni 2025
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: J.G.J. van Vliet,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigden: mr. T.A. Opbroek-Booij en mr. L. Winters.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 10 producties;
  • de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met 9 producties;
  • de brief van 26 mei 2025 van de gemachtigde van [eiseres] met een vermeerdering van eis en de nagezonden producties 11 tot en met 16.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 mei 2025. Namens [eiseres] waren aanwezig mevrouw [A] (managing director) en mevrouw [B] (HR manager), bijgestaan door de gemachtigde. [gedaagde] was aanwezig, bijgestaan door mr. Opbroek-Booij. Partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van een pleitnota. Zij hebben geantwoord op de door de voorzieningenrechter gestelde vragen en hebben op elkaar kunnen reageren. De griffier heeft hiervan aantekeningen gemaakt.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De kern van de zaak

De werkgever verwijt de werknemer dat hij het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding en geheimhoudingsbeding heeft overtreden. De werkgever vordert in deze procedure dat het de werknemer wordt verboden om zijn werkzaamheden bij de concurrent voort te zetten. Ook vordert de werkgever betaling door de werknemer van boetes en schadevergoeding. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de werkgever af. Het in de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd opgenomen concurrentiebeding voldoet namelijk niet aan de wettelijke eisen. Voorshands is ook niet aannemelijk geworden dat de werknemer het geheimhoudingsbeding heeft geschonden. De vordering van de werknemer tot schorsing van het concurrentie- en relatiebeding wordt toegewezen.

3.Achtergrond van de zaak

3.1.
[eiseres] is een onderneming die zich bezighoudt met privacybescherming en informatiebeveiliging. Haar diensten omvatten onder meer het leveren van een externe Functionaris voor Gegevensbescherming (hierna FG) en een [functie] (hierna [functie] ) aan organisaties, waaronder aan onderwijsinstellingen.
3.2.
[gedaagde] is op 22 januari 2024 bij [eiseres] in dienst getreden als [functie] voor 20 uur per week op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van zes maanden. Die arbeidsovereenkomst is tussentijds opengebroken en met ingang van 21 mei 2024 verlengd voor de duur van twaalf maanden. Vanaf dat moment was [gedaagde] bij [eiseres] in dienst voor 16 uur per week. In de arbeidsovereenkomst is een concurrentiebeding, relatiebeding en geheimhoudingsbeding opgenomen, alsmede een daaraan gekoppelde boetebepaling.
3.3.
Naast de arbeidsovereenkomst hebben partijen een overeenkomst van opdracht met elkaar gesloten. In het kader van die overeenkomst verrichtte [gedaagde] vanaf 21 mei 2024 gedurende 24 uur per week exact dezelfde werkzaamheden bij [eiseres] als de werkzaamheden die hij als werknemer verrichtte. In de overeenkomst van opdracht is geen concurrentiebeding opgenomen, maar wel een geheimhoudings- en relatiebeding met een boetebeding.
3.4.
Op 29 november 2024 heeft [eiseres] de overeenkomst van opdracht opgezegd tegen
1 januari 2025. Op 30 november 2024 heeft [gedaagde] de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1 januari 2025.
3.5.
[gedaagde] is op 10 maart 2025 in dienst getreden bij [bedrijf] ( [bedrijf] ) als [functie] .
3.6.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] na uitdiensttreding contact heeft opgenomen met relaties van [eiseres] en daarmee het relatiebeding heeft overtreden. Door in dienst te treden bij [bedrijf] heeft [gedaagde] bovendien het concurrentiebeding geschonden. [eiseres] stelt verder dat zij recent heeft geconstateerd dat [gedaagde] een schrikbarende hoeveelheid vertrouwelijke documenten heeft gedownload. Volgens [eiseres] kan het niet anders dan dat [gedaagde] dit heeft gedaan om deze vertrouwelijke gegevens te gebruiken bij [bedrijf] . [gedaagde] handelt hiermee onrechtmatig en in strijd met zijn geheimhoudingsbeding, aldus [eiseres] .
[eiseres] heeft [gedaagde] gesommeerd om zijn werkzaamheden bij [bedrijf] te staken, maar [gedaagde] heeft hier afwijzend op gereageerd. [eiseres] vordert daarom in deze procedure, na vermeerdering van eis:
[gedaagde] te verbieden om zijn werkzaamheden bij [bedrijf] voort te zetten, op straffe van een dwangsom;
betaling van € 25.000 aan (een voorschot op) overeengekomen boete wegens overtreding van het concurrentiebeding;
betaling van € 25.000 aan (een voorschot op) overeengekomen boete wegens overtreding van het geheimhoudingsbeding;
betaling van € 25.000 aan een voorschot op schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen.
3.7.
[gedaagde] voert verweer tegen de vordering van [eiseres] . [gedaagde] betwist de rechtsgeldigheid van het concurrentie- en relatiebeding. [gedaagde] stelt bovendien dat hij in verhouding tot het te beschermen belang van [eiseres] door de bedingen onbillijk wordt benadeeld. Hij vordert daarom in reconventie schorsing van het concurrentie-, relatie- en boetebeding en te bepalen dat het hem is toegestaan werkzaamheden voor [bedrijf] te verrichten. Voor het geval de bedingen niet worden geschorst, vordert [gedaagde] een vergoeding.

4.De beoordeling

4.1.
In dit kort geding moet worden beoordeeld of de vorderingen van partijen in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat het gerechtvaardigd is om op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Daarbij geldt dat, gelet op de aard van het kort geding, in deze procedure geen plaats is voor (uitgebreide) bewijslevering. Daarnaast moet er sprake zijn van een spoedeisend belang bij de vorderingen.
4.2.
De vorderingen in conventie en in reconventie hebben betrekking op de geldigheid en nakoming van de in de arbeidsovereenkomst opgenomen beperkende bedingen. Het spoedeisend belang van de vorderingen van beide partijen is daarmee gegeven.
4.3.
Gelet op de samenhang van de vorderingen in conventie en in reconventie zal de voorzieningenrechter deze per beding gezamenlijk behandelen.
Concurrentiebeding
4.4.
Uitgangspunt is dat een concurrentiebeding alleen kan worden overeengekomen in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd (artikel 7:653 lid 1 onder a BW). Op deze hoofdregel bestaat een uitzondering. Een concurrentiebeding kan ook in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd worden opgenomen als uit de bij dat beding opgenomen schriftelijke motivering van de werkgever blijkt dat het beding noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen (artikel 7:653 lid 2 BW). Uit de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie volgt dat er hoge eisen aan de motivering worden gesteld. Zo moet in het beding zijn aangegeven om welke bedrijfs- of dienstbelangen het gaat en waarom die bescherming vereisen. Niet kan worden volstaan met een algemene opsomming van belangen. De motivering moet maatwerk zijn, toegesneden op het concrete geval en op de specifieke functie en werkzaamheden van de werknemer.
4.5.
In artikel 13.2 heeft [eiseres] de noodzakelijkheid van het concurrentiebeding als volgt gemotiveerd:
“In de uitoefening van zijn functie, zal de werknemer kennis opdoen van een samenhangend geheel van financiële, organisatorische en (marketing)technische informatie die de werkgever onderscheidt van haar concurrenten en in belangrijke mate haar marktpositie bepaalt. Werkgever heeft er een groot belang bij dat voornoemde kennis niet gebruikt wordt door haar concurrenten dan wel door personen (waaronder de werknemer) die activiteiten uitvoeren die gelijk aan of concurrerend zijn met die van de werkgever (of de aan haar gelieerde ondernemingen). Het betreft bedrijfsgevoelige informatie over data, opdrachtgevers, marktaandeel, gebruikte technologieën, business planning en margebeleid. (…) Het overeengekomen geheimhoudingsbeding is niet voldoende om deze belangen te borgen.”
4.6.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat de noodzakelijkheid van het beding onvoldoende blijkt uit de in artikel 13.2 van de arbeidsovereenkomst opgenomen motivering. Het beding is te ruim geformuleerd en maakt niet duidelijk waarom juist [eiseres] bescherming nodig heeft. De genoemde kennis over “
data, opdrachtgevers, marktaandeel, gebruikte technologieën, business planning en margebeleid” is niet concreet en zou ook voor andere bedrijven kunnen gelden. De motivering is ook niet gericht op [gedaagde] en zijn functie en werkzaamheden als [functie] . De functie van [gedaagde] wordt in het geheel niet genoemd. De in het beding weergegeven afweging en motivering van belangen is daarmee onvoldoende specifiek. Dit geldt temeer nu in het beding geheel voorbijgegaan wordt aan de bijzondere constructie die partijen zijn aangegaan, waarbij [gedaagde] de werkzaamheden deels uit hoofde van een arbeidsovereenkomst en deels uit hoofde van een opdracht van opdracht heeft verricht. In de overeenkomst van opdracht is voor dezelfde werkzaamheden geen concurrentiebeding overeengekomen.
4.7.
Nu de motivering van de noodzakelijkheid van het concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst ontoereikend is, acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat de bodemrechter het overeengekomen beding zal vernietigen. De voorzieningenrechter zal de vordering van [gedaagde] tot schorsing van het concurrentiebeding daarom toewijzen vanaf
1 januari 2025 totdat hierover in een bodemprocedure onherroepelijk is beslist. Dit heeft tot gevolg dat het [gedaagde] vrijstaat om zijn werkzaamheden voor [bedrijf] voort te zetten totdat in een bodemprocedure anders is beslist. [gedaagde] heeft geen belang bij een afzonderlijke beslissing op dit punt. Die vordering zal daarom worden afgewezen. De vorderingen van [eiseres] die betrekking hebben op het concurrentiebeding worden eveneens afgewezen.
Relatiebeding
4.8.
[gedaagde] vordert ook schorsing van het relatiebeding. Het is vaste jurisprudentie dat het relatiebeding ook onder de reikwijdte van artikel 7:653 BW valt. Ook voor het relatiebeding moet dus worden voldaan aan de motiveringsplicht zoals hiervoor opgenomen onder 4.4.
4.9.
In artikel 14.3 heeft [eiseres] de noodzakelijkheid van het relatiebeding als volgt gemotiveerd:
“De werkgever ondersteunt haar relaties en/of klanten bij complexe vraagstukken in Privacy. De werknemer neemt kennis van een samenhangend geheel van financiële, organisatorische en (marketing)technische informatie die voor relaties en/of klanten van grote waarde is. De werkgever heeft er een groot belang bij dat voornoemde kennis niet gebruikt wordt door haar klanten en/of relaties. Wanneer het de werknemer vrij zou staan met relaties en/of klanten in contact te treden of voor deze partijen werkzaam te zijn als bedoeld in artikel 14.1, doet dat in grote mate afbreuk aan de marktpositie van de werkgever. (…).
4.10.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat (ook) de motivering van de noodzakelijkheid van het relatiebeding te ruim, niet concreet en niet specifiek genoeg is. Net als in het concurrentiebeding, wordt in het relatiebeding volstaan met een algemene opsomming van belangen, die niet is toegesneden op het concrete geval en de specifieke werkzaamheden van [gedaagde] .
4.11.
Nu aannemelijk is dat de rechter in een bodemrechter ook het in de arbeidsovereenkomst opgenomen relatiebeding zal vernietigen, zal de voorzieningenrechter de vordering van [gedaagde] tot schorsing van dit beding toewijzen vanaf 1 januari 2025 totdat hierover in een bodemprocedure onherroepelijk is beslist. Dit laat onverlet dat [gedaagde] nog wel gehouden is aan het relatiebeding dat is opgenomen in de overeenkomst van opdracht.
Boetebeding
4.12.
[gedaagde] vordert ook schorsing van het in de arbeidsovereenkomst opgenomen boetebeding. De voorzieningenrechter begrijpt uit de onderbouwing van die vordering dat de vordering slechts ziet op schorsing van het boetebeding voor zover dat samenhangt met het concurrentie- en relatiebeding. De voorzieningenrechter zal de vordering ook in die zin toewijzen, nu hiervoor voorshands aannemelijk is geacht dat het concurrentie- en relatiebeding niet voldoen aan de wettelijke vereisten.
Geheimhoudingsbeding
4.13.
[eiseres] verwijt [gedaagde] dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van het geheimhoudingsbeding uit de arbeidsovereenkomst en dat hij onrechtmatig heeft gehandeld door zich onbevoegd bedrijfsgeheimen van [eiseres] toe te eigenen. Nader onderzoek heeft volgens [eiseres] uitgewezen dat [gedaagde] in november en december 2024 een zeer grote hoeveelheid bestanden vanaf het SharePoint van [eiseres] heeft gedownload. Het gaat volgens [eiseres] om 4261 bestanden en 137 templates met vertrouwelijke informatie. [eiseres] heeft inmiddels beslag laten leggen op gegevensdragers van [gedaagde] en heeft op de mondelinge behandeling aangekondigd dat zij een exhibitievordering zal indienen om inzicht te krijgen in welke documenten [gedaagde] onder zich heeft en met wie hij de documenten heeft gedeeld.
4.14.
[gedaagde] betwist dat hij duizenden bestanden naar zichzelf heeft gestuurd. Op de mondelinge behandeling heeft hij verklaard dat hij problemen had met synchronisatie en de bestanden niet kon opslaan in de daarvoor bestemde klantomgeving. Hij heeft geprobeerd dat op te lossen, maar hierdoor zijn mogelijk onbedoeld gegevens van [eiseres] gedownload op zijn werklaptop.
4.15.
Op grond van de stellingen van partijen acht de voorzieningenrechter voorshands niet aannemelijk dat [gedaagde] het geheimhoudingsbeding heeft overtreden, dan wel onrechtmatig heeft gehandeld door vertrouwelijke informatie en bedrijfsgeheimen te ontvreemden. De voorzieningenrechter begrijpt uit de stelling van [eiseres] dat de downloads zijn aangetroffen op de werklaptop van [gedaagde] , die [gedaagde] bij het einde van zijn arbeidsovereenkomst bij [eiseres] heeft ingeleverd. Of er bestanden van [eiseres] op de door [gedaagde] in privé gebruikte gegevensdragers staan is niet bekend. De gemachtigde van [eiseres] heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat hij nog geen proces-verbaal van inbeslagname heeft ontvangen. Vooralsnog kan dan ook niet worden aangenomen dat [gedaagde] zich daadwerkelijk vertrouwelijke informatie van [eiseres] heeft toegeëigend en/of dat hij die informatie heeft verspreid. De door [eiseres] gevorderde boete wegens overtreding van het geheimhoudingsbeding en schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen worden daarom afgewezen.
Proceskosten
4.16.
[eiseres] wordt, als de ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van deze procedure in conventie en in reconventie. De kosten in conventie worden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 928, bestaande uit € 793 aan salaris gemachtigde en € 135 aan nakosten. De kosten aan de zijde van [gedaagde] in reconventie worden, gelet op de samenhang met de vordering in conventie, begroot op nihil.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
In conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 928, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiseres] ook de kosten van betekening betalen;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
In reconventie
geeft de volgende onmiddellijke voorziening:
5.4.
schorst het in de arbeidsovereenkomst overeengekomen concurrentie- en relatiebeding, alsmede het boetebeding voor zover dat samenhangt met het concurrentie- en relatiebeding, met ingang van 1 januari 2025 totdat hierover in een bodemprocedure onherroepelijk is beslist;
5.5.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op nihil;
5.6.
verklaart dit vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. van Steenbeek, voorzieningenrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken door mr. Y.M. Vanwersch op 11 juni 2025.