Uitspraak
1.De procedure
- de mondelinge conclusie van antwoord tijdens de rolzitting op 8 januari 2025;
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser en gedaagde. Eiser, die in persoon procedeerde, vorderde een bedrag van € 4.383,58 van gedaagde, die franchisenemer was van een onderneming. Eiser stelde dat hij de franchiseonderneming aan gedaagde had verkocht en dat gedaagde hem nog geld verschuldigd was voor de overgenomen voorraden. Gedaagde betwistte echter de vordering en voerde aan dat eiser geen partij was bij de koopovereenkomst, die was ondertekend door de broer van eiser. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 april 2025 was gedaagde aanwezig, maar eiser was afwezig.
De kantonrechter oordeelde dat eiser niet-ontvankelijk was in zijn vorderingen, omdat hij niet als contractpartij in de koopovereenkomst was genoemd. De overeenkomst vermeldde enkel de heer [A] als verkoper en gedaagde als koper, waardoor eiser geen recht had om zich op de overeenkomst te beroepen. De kantonrechter wees de vordering van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten, die op € 100,- werden vastgesteld. Tevens werd eiser veroordeeld tot betaling van wettelijke rente over de proceskosten indien deze niet tijdig werden voldaan. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.