ECLI:NL:RBMNE:2025:2674

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
11470568 \ MC EXPL 24-8508
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van eiser in vorderingen wegens gebrek aan partij bij koopovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser en gedaagde. Eiser, die in persoon procedeerde, vorderde een bedrag van € 4.383,58 van gedaagde, die franchisenemer was van een onderneming. Eiser stelde dat hij de franchiseonderneming aan gedaagde had verkocht en dat gedaagde hem nog geld verschuldigd was voor de overgenomen voorraden. Gedaagde betwistte echter de vordering en voerde aan dat eiser geen partij was bij de koopovereenkomst, die was ondertekend door de broer van eiser. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 april 2025 was gedaagde aanwezig, maar eiser was afwezig.

De kantonrechter oordeelde dat eiser niet-ontvankelijk was in zijn vorderingen, omdat hij niet als contractpartij in de koopovereenkomst was genoemd. De overeenkomst vermeldde enkel de heer [A] als verkoper en gedaagde als koper, waardoor eiser geen recht had om zich op de overeenkomst te beroepen. De kantonrechter wees de vordering van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten, die op € 100,- werden vastgesteld. Tevens werd eiser veroordeeld tot betaling van wettelijke rente over de proceskosten indien deze niet tijdig werden voldaan. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
Zaaknummer: 11470568 \ MC EXPL 24-8508
Vonnis van 28 mei 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij, hierna te noemen: [eiser] ,
procederend in persoon,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 november 2024 met 5 producties;
- de mondelinge conclusie van antwoord tijdens de rolzitting op 8 januari 2025;
- de akte met producties van [gedaagde] ;
- het aanvullend antwoord met 3 producties van [gedaagde] ;
- de mondelinge behandeling van 24 april 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Tijdens de zitting op 24 april 2025 was [gedaagde] aanwezig. [eiser] is niet naar de zitting gekomen.
1.3.
De kantonrechter heeft aan het einde van de zitting bepaald dat hij vandaag schriftelijk uitspraak zal doen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[gedaagde] is sinds december 2023 franchisenemer van [naam] in [plaatsnaam] - [.] . Volgens [eiser] heeft hij de franchiseonderneming aan [gedaagde] verkocht en moet [gedaagde] hem nog € 4.383,58 met rente en kosten betalen voor de overgenomen voorraden (waaronder keukenapparatuur). [gedaagde] is het daar niet mee eens. Hij voert onder andere aan dat [eiser] geen contractpartij is en dat de factuur moet worden verrekend met schade die hij heeft geleden doordat de keukenapparatuur gerepareerd of vervangen moest worden. [gedaagde] krijgt van de kantonrechter gelijk. [eiser] is nietontvankelijk in zijn vorderingen. Hierna wordt uitgelegd waarom dat zo is.

3.De beoordeling

[eiser] is niet-ontvankelijk
3.1.
[eiser] heeft de schriftelijke koopovereenkomst ingediend. In de overeenkomst staat:
“DE ONDERGETEKENDEN:

1.De heer [A] woonachtig (…), hierna te noemen “verkoper”

en

2.De heer [gedaagde] woonachtig (…), hierna te noemen “koper””.

De koopovereenkomst is door de heer [A] (de broer van [eiser] ) ondertekend. [gedaagde] heeft de onderneming dus gekocht van de heer [A] . [eiser] wordt nergens in de overeenkomst genoemd. Hij is geen contractpartij. Dus hij kan zich niet op de overeenkomst beroepen. Dat betekent dat [eiser] niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen. [gedaagde] hoeft niets aan [eiser] te betalen. De overige standpunten van partijen kunnen verder onbesproken blijven.
Proceskosten
3.2.
[eiser] heeft ongelijk gekregen en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [gedaagde] zich in deze procedure niet heeft laten bijstaan door een gemachtigde, komt hij op grond van artikel 238 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in aanmerking voor een bedrag voor reis- en verblijfkosten en noodzakelijke verletkosten. De kantonrechter begroot die kosten, gebaseerd op de aanwezigheid bij de rolzitting en bij de mondelinge behandeling, op € 100,-.
3.3.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen;
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 100,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet op tijd aan de proceskostenveroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] ook de kosten van betekening betalen;
4.3.
veroordeelt [eiser] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
4.4.
verklaart de veroordelingen onder 3.2 en 3.3 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.E. Garvelink en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2025.