4.3.1Bewijsmiddelen
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , voor zover inhoudende:
Plaats delict: [plaats]
Pleegdatum/tijd: tussen 1 januari 2009 en 14 augustus 2017.
Mijn man is in 2009 overleden. Daarna is [verdachte] mijn financiën gaan regelen. Ik weet dat [verdachte] gemachtigd is voor mijn betaal en spaarrekeningen.
Op 1-1-2011 had ik op mijn SNS spaarrekening met rekeningnummer [rekeningnummer 1] een bedrag staan van 75.000,00 euro. Daarnaast had ik op mijn SNS rekening met rekeningnummer [rekeningnummer 2] een bedrag staan van 46.389,47 euro en op SNS rekeningnummer [rekeningnummer 3] een bedrag staan van 32.833,00 euro. Onder aan de streep had ik een vermogen van 154.222,47 euro.
Op de datum 1-1-2014 had ik nog een vermogen van 1.098,99 euro. Mijn gehele spaarrekening is dus van het jaar 1-1-2011 tot het jaar 1-1-2014 afgeroomd van een bedrag van 154.222,47 euro naar een bedrag van 1098,99 euro. Wat er met dit geld gebeurd is kan ik niet vertellen.
[verdachte] voert nog steeds bij de belastingdienst aan dat ik vermogend ben en geeft een spaarsaldo op van ruim 70.000 euro.
Ook ging ik samen met [verdachte] en zijn vrouw op vakantie. Ik ben in het jaar 2015 en 2016 met [verdachte] en zijn vrouw op vakantie geweest. Echter kreeg ik in de gaten dat ik in de vakantie alles moest betalen voor [verdachte] en zijn vrouw.
Zoals ik al eerder zei had ik een vermogen van ruim 154.000 euro. Van dit geld heb ik in het jaar 2013 een betaling gedaan van 44.873,15 euro voor de aankoop van mijn woning. De rest van mijn vermogen is verdwenen.
Ik heb [verdachte] nooit toestemming gegeven mijn spaargeld weg te nemen of prive uitgaven te doen van mijn priverekeningen.
De verklaring van verdachte op de terechtzitting van 20 augustus 2024, voor zover inhoudende:
U, voorzitter vraagt mij of het klopt dat ik een machtiging had om financiële zaken voor mevrouw(de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] )
te regelen. Ja, dat klopt.
Een proces-verbaal van analyse SNS rekeningen aangeefster, inclusief bijlagen van de bankafschriften op pagina 99-122, voor zover inhoudende:
Ik ontving de gevraagde bankgegevens van de periode 1-1-2009 tot en met 31-8-2017 met betrekking tot de bankrekeningnummers op naam van aangeefster [slachtoffer] ;
[rekeningnummer 4] , betaalrekening
[rekeningnummer 2] , SNS plussparen
[rekeningnummer 3] , SNS basissparen
[rekeningnummer 5] , SNS keuzesparen
[rekeningnummer 1] , Klimrente 5 jaar.
In de periode van februari 2010 tot en met september 2016 werden er bedragen overgeschreven van de spaarrekeningen van aangeefster naar de betaalrekening van aangeefster en vervolgens overgeschreven naar twee verschillende rekeningen, een ABN AMRO rekening en een rekening bij de ING bank.
Het rekeningnummer van de ABN AMRO is [rekeningnummer 6] .
Het rekeningnummer van de ING bank is [rekeningnummer 7] .
Deze twee rekeningnummers staan op naam van verdachte [verdachte] .
De bankafschriften waarop te zien is dat de grote bedragen worden overgeboekt naar verdachte zijn bij dit proces verbaal gevoegd als bijlage.
Aan rekening van klant gekoppelde klanten.
IBAN Nummer Product Naam Rol rekening Naam
[rekeningnummer 2] SNS INTERNETSPAREN Gemachtigde(n) [verdachte] .
[rekeningnummer 4] SNS PLUS BETALEN Gemachtigde(n) [verdachte] .
(Opmerking rechtbank:
uit bovengenoemd proces-verbaal en de bijbehorende bijlage van alle bankafschriften volgt dat (onder andere) de volgende overboekingen en betalingen zijn verricht van de rekening van aangeefster op de ABNAMRO en ING rekeningen van verdachte, zoals hieronder in een tabel is weergegeven. De tabel is in een Excel-bestand opgemaakt door de officier van justitie, overgelegd,
op de zitting besproken en hieronder door de rechtbank aangepast op basis van de in het dossier opgenomen bankrekeningafschriften van de rekeningen van aangeefster (pagina 99-122).
Pagina
Bedrag
Titel / omschrijving
Rekening verdachte
Jaartal
p. 104a
25.000,00
voorschot
ABNAMRO
2012
p. 104a
10.000,00
voorschot
ABNAMRO
2012
p. 104a
2.000,00
storting voorschot
ABNAMRO
2012
p. 105a
3.100,00
tijdelijk voorschot
ABNAMRO
2012
p. 106
1.000,00
storting voorschot
ABNAMRO
2013
p. 106
3.000,00
overboeking
ABNAMRO
2013
p. 106
200,00
storting
ABNAMRO
2013
p. 107
1.000,00
verrekening voorschot
ING
2013
p. 107
2.000,00
voorschot aanbetaling [.]
ABNAMRO
2013
p. 107a
2.000,00
voorschot nota's appartement
ING
2013
p. 107a
2.000,00
voorschot betaling appartement
ING
2013
p. 107a
600,00
storting
ING
2013
p. 108
300,00
voorschot betaling diversen
ING
2013
p. 113
730,48
huur december [adres]
2015
p. 113
-650,00
terugboeking
ING
2016
Totaal
52.280,48
4.3.2Bewijsoverwegingen
Het gebruik van de verklaringen van aangeefster voor het bewijs (eerlijk proces)
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat de verklaring van aangeefster zou moeten worden uitgesloten van het bewijs.
Als de verdediging niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen moet de rechtbank volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, als zij de door de getuige afgelegde verklaring voor het bewijs wil gebruiken, beoordelen of het proces als geheel eerlijk is verlopen. Van belang hierbij zijn (i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, (ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit (is de verklaring
sole or decisive?), en (iii) het bestaan van compenserende factoren die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. Deze beoordelingsfactoren moeten daarbij in onderling verband worden beschouwd.
Toetsende aan het hierboven weergegeven beoordelingskader stelt de rechtbank het volgende vast.
De verdediging heeft op 8 april 2020 verzocht om aangeefster als getuige te horen. Dit verzoek is toegewezen maar aangeefster is niet gehoord door de rechter-commissaris, omdat zij niet meer in staat was om een getuigenverklaring af te leggen, gezien haar vergevorderde cognitieve stoornis (dementie). De rechtbank is van oordeel dat hiermee een gegronde reden bestond voor het ontbreken van de mogelijkheid voor de verdediging om het ondervragingsrecht uit te oefenen.
Het dossier bevat weliswaar aanvullende belangrijke bewijsmiddelen, waaronder de bankgegevens, maar de rechtbank acht de verklaring van aangeefster wel doorslaggevend voor het kunnen vaststellen van de wederrechtelijkheid van de toe-eigening. Verdachte heeft die wederrechtelijkheid namelijk betwist. De vervolgvraag is of de verdediging voldoende gecompenseerd is voor het ontbreken van de mogelijkheid om aangeefster als getuige te horen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. De verdediging is in de gelegenheid gesteld om andere getuigen, te weten de schilder en tegelzetter die werkzaamheden in het appartement van aangeefster hebben verricht, te horen bij de rechter-commissaris. Hiermee heeft verdachte zich effectief kunnen verdedigen ten aanzien van een deel van de geldstroom. Daar komt bij dat verdachte meerdere malen (op zitting) de gelegenheid heeft gehad om zich te verweren tegen de verklaring die door aangeefster is afgelegd en zijn standpunten nader te onderbouwen. Zo heeft verdachte gesteld dat een aanzienlijk deel van het overgemaakte geld op zijn bankrekening(en) ten behoeve van een zakelijk (vastgoed)project van hem was. Het had naar het oordeel van de rechtbank op de weg van verdachte gelegen om dat verder te onderbouwen. Hetzelfde geldt voor de door verdachte beweerde uitgaven met de eigen creditcard. Verdachte heeft dat echter niet gedaan. Ook heeft verdachte er zelf voor gekozen om pas in een laat stadium van het proces te reageren op de verdenkingen en zich eerst (lange tijd) op zijn zwijgrecht te beroepen. Mede als gevolg van deze procespositie van verdachte kon zijn verklaring op dat moment niet meer worden voorgehouden aan aangeefster en is verdachte op dat punt beperkt geraakt in het tegenonderzoek.
De rechtbank is onder deze omstandigheden van oordeel dat, ondanks dat de verdediging aangeefster niet als getuige heeft kunnen ondervragen, de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gewaarborgde recht op een eerlijk proces. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de verklaring van aangeefster uit te sluiten van het bewijs.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster
Anders dan de verdediging heeft bepleit, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar is en voor het bewijs kan worden gebruikt. Dat de notaris de wilsbekwaamheid van aangeefster nader heeft onderzocht toen zij in 2017 haar testament wilde aanpassen na haar aangifte, zoals aangevoerd door de raadsvrouw, doet hier niet aan af. De arts die verdachte daarna heeft onderzocht, heeft immers verklaard dat verdachte voldoende wilsbekwaam was, waarna haar testament alsnog is aangepast.
De verklaring van aangeefster is in grote lijnen consistent. Dat aangeefster niet alle details meer wist, maakt niet dat haar verklaring als geheel niet betrouwbaar is. Door het lange tijdsverloop is het voorstelbaar dat de herinnering van aangeefster niet op alle punten meer volledig is. Aan de betrouwbaarheid draagt bovendien bij dat de verklaring van aangeefster niet op zichzelf staat maar steun vindt in andere bewijsmiddelen in het dossier. De rechtbank wijst daarbij onder andere op de bankmutaties, waaruit blijkt dat in de ten laste gelegde periode daadwerkelijk grote geldbedragen van de bankrekening van aangeefster zijn overgeboekt naar de bankrekening van verdachte. Ook het feit dat verdachte leek te verhullen dat de spaarrekening nagenoeg leeg was, door telkens een hoger spaarsaldo door te geven aan de boekhouder dan er werkelijk op de rekening stond, ondersteunt de verklaring van aangeefster dat verdachte zonder toestemming geld van haar rekening heeft gehaald.
Het bovenstaande brengt mee dat het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen en dat de rechtbank de aangifte betrouwbaar acht. De rechtbank ziet in wat hiervoor is overwogen, waaronder het tijdsverloop, wel aanleiding om behoedzaam om te gaan met de verklaring van aangeefster.
Nadere bewijsoverweging met betrekking tot de verduistering
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte door aangeefster gemachtigd was om haar financiële zaken te regelen. Door deze volmacht had verdachte toegang tot de bankrekeningen van aangeefster, beheerde hij deze rekeningen en had hij het geld van aangeefster op die manier rechtmatig, dus anders dan door misdrijf, onder zich. Het door de raadsvrouw gevoerde verweer dat het zou gaan om de nooit in werking getreden algehele notariële volmacht wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen.
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat in de ten laste gelegde periode op verschillende momenten vanaf de bankrekening van aangeefster betalingen zijn verricht, dan wel bedragen zijn overgeboekt voor een totaalbedrag van
€ 60.606,75 (het ten laste gelegde bedrag). Het overgrote deel van deze overboekingen zijn gedaan naar de rekening van verdachte. De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte alle door hem verrichte financiële handelingen met aangeefster heeft besproken en dat zij daarmee instemde. Verdachte heeft verklaard dat hij een geldleningsovereenkomst met aangeefster had afgesloten, dat het overige geld was bedoeld voor het appartement dat aangeefster had gekocht en de inrichting daarvan, dan wel dat de desbetreffende overboeking of betaling, zoals het verrekenen van reisjes of het tanken met de pas van aangeefster, mondeling met aangeefster afgesproken was.
Dat aangeefster een dergelijk geldbedrag heeft uitgeleend of dat de overboekingen ten goede kwamen van aangeefster of dat zij toestemming had gegeven, is niet onderbouwd, volgt op geen enkele manier uit de omschrijvingen bij de overboekingen en valt bovendien niet te rijmen met het gegeven dat aangeefster bij ontdekking dat er grote bedragen van haar rekening waren afgeschreven direct aangifte heeft gedaan, de volmacht van verdachte heeft laten intrekken en haar testament heeft gewijzigd. Ook de hiervoor al genoemde gang van zaken rond de belastingaangiften is een belangrijke indicatie dat verdachte zonder toestemming handelde. Hij heeft meerdere achtereenvolgende jaren de boekhouder van aangeefster voorzien van overzichten van het spaarsaldo (voorzien van een SNS logo) terwijl die niet bleken te kloppen, kennelijk met het doel om te verhullen dat het spaarsaldo in werkelijkheid veel lager was.
Bij het voornoemde oordeel overweegt de rechtbank ook nog het volgende.
Verdachte heeft als gemachtigde van verschillende bankrekeningen van aangeefster zonder deugdelijke administratie te voeren gedurende langere tijd en verspreid over vele transacties gelden van een kwetsbare oude vrouw naar hemzelf laten gaan, zonder dat hiervoor, zoals ook hierna zal blijken, een duidelijke contractuele of andere basis aanwezig was. Op basis hiervan kan naar het oordeel van de rechtbank zonder meer worden vastgesteld dat verdachte zich wederrechtelijk gelden van aangeefster heeft toegeëigend. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte is de rechtbank bovendien van oordeel dat verdachte met zijn handelen minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aan hem verleende machtigingen onvoldoende basis boden voor een flink deel van de door hem verrichte overboekingen.
Leningsovereenkomst
Verdachte heeft verklaard dat hij een leningsovereenkomst ter hoogte van € 65.000,- met aangeefster had gesloten voor een vastgoedproject. Naast dat aangeefster niets heeft verklaard over een lening, acht de rechtbank het om meerdere redenen niet aannemelijk dat er daadwerkelijk sprake is geweest van een leningsovereenkomst. Op de overeenkomst die in het dossier zit, staat dat het bedrag van € 65.000,- zal worden overgemaakt, maar de rechtbank stelt vast en verdachte heeft ook erkend dat er rond de datum waarop de lening zou zijn gesloten, geen bedrag van € 65.000,- is overgemaakt. Bovendien was vóór de betreffende datum al meer dan € 65.000,- overgemaakt naar de rekening van verdachte. Daarnaast is bij geen enkele overboeking vermeld in de omschrijving dat het om een lening gaat. De rechtbank kan de verschillende overboekingen, zowel qua hoogte van het bedrag als de datum waarop de overboeking is gedaan, dan ook niet koppelen aan het bedrag van € 65.000,- dat volgens verdachte geleend zou zijn. Verder heeft verdachte ook nagelaten om op enige manier zijn verklaring te onderbouwen, door bijvoorbeeld aan te tonen wat er met het geleende bedrag in het kader van het vastgoedproject is gebeurd. Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank het niet aannemelijk dat er daadwerkelijk sprake was van een leningsovereenkomst. Het aantreffen van een door verdachte en aangeefster getekende overeenkomst op papier maakt dit niet anders, temeer omdat uit onderzoek blijkt dat er meerdere versies van de overeenkomst zijn aangetroffen, die bovendien op verschillende momenten zijn opgemaakt en op verschillende bedragen zien.
Betalingen ten behoeve van (de inrichting van) het appartement
De overige overboekingen waren volgens verdachte enerzijds aanbetalingen voor het appartement dat aangeefster gekocht had en anderzijds voor de inrichting van het appartement. De rechtbank stelt vast dat ook ten aanzien hiervan geen omschrijvingen op de bankmutaties te zien zijn die specifiek hier op zien. Bovendien valt niet in te zien waarom deze betalingen via de bankrekening van verdachte zouden moeten plaatsvinden en niet rechtstreeks naar de aannemer of notaris kon worden betaald. De rechtbank is echter wel van oordeel dat het op basis van het dossier aannemelijk is geworden dat er geld is gegaan naar (de inrichting van) het appartement. Naast dat aangeefster zelf heeft verklaard dat zij een appartement had gekocht, wordt deze verklaring ook ondersteund door de verklaringen van de tegelzetter en de schilder die verklaren daar werkzaamheden te hebben verricht. Op de bankmutaties is te zien dat de schilder via de rekening van aangeefster is betaald. Uit de verklaring van de tegelzetter volgt dat hij contant door verdachte is betaald. De rechtbank zal hier redelijkerwijs rekening mee houden door € 1000,- in mindering te brengen op het verduisterde bedrag en verdachte voor dat gedeelte vrij te spreken.
Betaling van de huur
Voor de overboeking naar de [organisatie] onder vermelding van de naam ‘huur december [adres] ’, zijnde het adres van de woning van verdachte, heeft verdachte geen goede verklaring kunnen geven. Deze handeling past naar het oordeel van de rechtbank niet bij een volmacht ter behartiging van de financiële belangen van aangeefster. Verdachte heeft zich dit bedrag wederrechtelijk toegeëigend en zich derhalve schuldig gemaakt aan verduistering.
Partiële vrijspraak verrekening reisjes en overige pinbetalingen
Verdachte, zijn echtgenote en aangeefster gingen samen wel eens met vakantie. De officier van justitie heeft gesteld dat de kosten van vakanties voor 2/3, ter waarde van in totaal
€ 5.427,59, door verdachte is verduisterd. De officier van justitie heeft onvoldoende toegelicht hoe zij tot dit bedrag is gekomen. Daarentegen ziet de rechtbank zowel op de bankrekeningafschriften van aangeefster als van verdachte dat er afschrijvingen zijn gedaan die in verband kunnen worden gebracht met verschillende (cruise) vakanties en reizen. Daarmee staat onvoldoende vast dat verdachte 2/3 van de door aangeefster gedane betalingen voor vakanties heeft verduisterd. Ten aanzien van de pinbetalingen tijdens de reis, stelt de rechtbank vast dat aangeefster daar zelf bij was en bij de politie heeft verklaard dat zij het vervelend vond dat zij telkens moest betalen. Daarmee kan niet vastgesteld worden dat verdachte zich die bedragen wederrechtelijk heeft toegeëigend en zal de rechtbank verdachte voor dat gedeelte vrijspreken.
Ook spreekt de rechtbank verdachte partieel vrij voor de verduistering van de geldbedragen, voor zover die zien op de door de officier van justitie aangevoerde posten ‘alle uitgaven met ING-rekening aangeefster (€ 2593,68), ‘ [..] 24-11-2024 (€ 120,-) en ‘ [....] ’ (€ 185,-). De betaling van de laatste twee posten, die zien op betalingen in restaurants, zijn verricht in het bijzijn van aangeefster. Het dossier bevat onvoldoende bewijs om vast te kunnen stellen dat aangeefster dit niet gewild zou hebben en verdachte zich deze bedragen wederrechtelijk heeft toegeëigend. Datzelfde geldt voor de pinbetalingen die met de pas van de ING-rekening van aangeefster zijn verricht. Verdachte heeft verklaard dat de uitgaven die onder deze post vallen, waaronder betalingen bij tankstations, in overleg met aangeefster zijn verricht en dat daar dus haar toestemming aan ten grondslag lag. Gelet op het tijdsverloop kan de rechtbank op basis van dit dossier niet vaststellen dat verdachte zich ten aanzien van deze bedragen heeft schuldig gemaakt aan verduistering. De rechtbank zal daarom in het voordeel van verdachte deze bedragen (in totaal € 2.898,68) in mindering brengen op het verduisterde bedrag.
De rechtbank heeft verder nog kennisgenomen van een kennelijk door aangeefster ondertekende schriftelijke verklaring waar de verdediging op heeft gewezen. De rechtbank hecht echter geen waarde aan deze door verdachte opgestelde schriftelijke verklaring, omdat zij de wijze van totstandkoming en dus de bewijswaarde daarvan niet kan vaststellen.