ECLI:NL:RBMNE:2025:267

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
16/113785-18
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door gevolmachtigde van kwetsbare oudere

Op 4 februari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich als gevolmachtigde gedurende meerdere jaren schuldig heeft gemaakt aan verduistering van geldbedragen van een kwetsbare oudere vrouw. De verdachte, geboren in 1948, had de financiële zaken van de aangeefster geregeld na het overlijden van haar man. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 12 februari 2012 tot en met 1 december 2015 in totaal € 51.280,48 heeft verduisterd, terwijl hij toegang had tot de bankrekeningen van de aangeefster op basis van een volmacht. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, ondanks haar vergevorderde dementie, en heeft geoordeeld dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn vertrouwenspositie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van 180 uren, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn van het proces. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van € 51.280,48 aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/113785-18
Vonnis van de meervoudige kamer van 4 februari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1948 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] in [plaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 29 november 2022, 4 april 2023, 4 augustus 2023, 12 december 2023, 19 maart 2024, 20 augustus 2024, 15 oktober 2024 en 21 januari 2025. De zaak is inhoudelijk behandeld op 20 augustus 2024 en 21 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. F.E. Leeman en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.J.R. Roethof, advocaat in Arnhem, naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van wat [A] , medewerker van Slachtofferhulp Nederland, namens [slachtoffer] naar voren heeft gebracht over de ingediende vordering van de benadeelde partij.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de terechtzitting van 20 augustus 2024 gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
in de periode van 12 februari 2012 tot en met 14 augustus 2017 in [plaats] als gevolmachtigde meerdere geldbedragen van in totaal € 60.606,75, toebehorende aan [slachtoffer] , heeft verduisterd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dat betekent dat er geen formele belemmeringen zijn om de zaak inhoudelijk te behandelen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
Voor zover van belang worden de standpunten van de officier van justitie besproken bij het oordeel van de rechtbank.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde.
Primair heeft de raadsvrouw daartoe aangevoerd dat de verklaring van aangeefster moet worden uitgesloten van het bewijs. De verdediging heeft geen gebruik kunnen maken van het ondervragingsrecht terwijl er twijfels zijn over de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster. Zij moet als wilsonbekwaam worden gezien. Verder is aangeefster in haar aangifte niet bevraagd over essentiële onderdelen. Dit moet leiden tot vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is voor de conclusie dat verdachte tegen de wil van aangeefster gelden heeft ontvangen. Ook daarom moet vrijspraak volgen.
Voor zover van belang worden de standpunten van de raadsvrouw besproken bij het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op basis van de redengevende feiten en omstandigheden die in de hieronder genoemde bewijsmiddelen zijn opgenomen, vindt de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 12 februari 2012 tot en met 1 december 2015 schuldig heeft gemaakt aan verduistering van meerdere geldbedragen, ter hoogte van in totaal € 51.280,48, welke toebehoorden aan [slachtoffer] (hierna: aangeefster).
De rechtbank zal na opsomming van de bewijsmiddelen uitleggen hoe zij tot deze conclusie is gekomen en ingaan op de verweren van de verdediging, voor zover deze niet al worden weerlegd door de bewijsmiddelen.
4.3.1
Bewijsmiddelen [1]
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , voor zover inhoudende:
Plaats delict: [plaats]
Pleegdatum/tijd: tussen 1 januari 2009 en 14 augustus 2017.
Mijn man is in 2009 overleden. Daarna is [verdachte] mijn financiën gaan regelen. Ik weet dat [verdachte] gemachtigd is voor mijn betaal en spaarrekeningen. [2]
Op 1-1-2011 had ik op mijn SNS spaarrekening met rekeningnummer [rekeningnummer 1] een bedrag staan van 75.000,00 euro. Daarnaast had ik op mijn SNS rekening met rekeningnummer [rekeningnummer 2] een bedrag staan van 46.389,47 euro en op SNS rekeningnummer [rekeningnummer 3] een bedrag staan van 32.833,00 euro. Onder aan de streep had ik een vermogen van 154.222,47 euro.
Op de datum 1-1-2014 had ik nog een vermogen van 1.098,99 euro. Mijn gehele spaarrekening is dus van het jaar 1-1-2011 tot het jaar 1-1-2014 afgeroomd van een bedrag van 154.222,47 euro naar een bedrag van 1098,99 euro. Wat er met dit geld gebeurd is kan ik niet vertellen.
[verdachte] voert nog steeds bij de belastingdienst aan dat ik vermogend ben en geeft een spaarsaldo op van ruim 70.000 euro. [3]
Ook ging ik samen met [verdachte] en zijn vrouw op vakantie. Ik ben in het jaar 2015 en 2016 met [verdachte] en zijn vrouw op vakantie geweest. Echter kreeg ik in de gaten dat ik in de vakantie alles moest betalen voor [verdachte] en zijn vrouw.
Zoals ik al eerder zei had ik een vermogen van ruim 154.000 euro. Van dit geld heb ik in het jaar 2013 een betaling gedaan van 44.873,15 euro voor de aankoop van mijn woning. De rest van mijn vermogen is verdwenen.
Ik heb [verdachte] nooit toestemming gegeven mijn spaargeld weg te nemen of prive uitgaven te doen van mijn priverekeningen. [4]
De verklaring van verdachte op de terechtzitting van 20 augustus 2024, voor zover inhoudende:
U, voorzitter vraagt mij of het klopt dat ik een machtiging had om financiële zaken voor mevrouw(de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] )
te regelen. Ja, dat klopt. [5]
Een proces-verbaal van analyse SNS rekeningen aangeefster, inclusief bijlagen van de bankafschriften op pagina 99-122, voor zover inhoudende:
Ik ontving de gevraagde bankgegevens van de periode 1-1-2009 tot en met 31-8-2017 met betrekking tot de bankrekeningnummers op naam van aangeefster [slachtoffer] ;
[rekeningnummer 4] , betaalrekening
[rekeningnummer 2] , SNS plussparen
[rekeningnummer 3] , SNS basissparen
[rekeningnummer 5] , SNS keuzesparen
[rekeningnummer 1] , Klimrente 5 jaar.
In de periode van februari 2010 tot en met september 2016 werden er bedragen overgeschreven van de spaarrekeningen van aangeefster naar de betaalrekening van aangeefster en vervolgens overgeschreven naar twee verschillende rekeningen, een ABN AMRO rekening en een rekening bij de ING bank.
Het rekeningnummer van de ABN AMRO is [rekeningnummer 6] .
Het rekeningnummer van de ING bank is [rekeningnummer 7] .
Deze twee rekeningnummers staan op naam van verdachte [verdachte] . [6]
De bankafschriften waarop te zien is dat de grote bedragen worden overgeboekt naar verdachte zijn bij dit proces verbaal gevoegd als bijlage. [7]
Aan rekening van klant gekoppelde klanten.
IBAN Nummer Product Naam Rol rekening Naam
[rekeningnummer 2] SNS INTERNETSPAREN Gemachtigde(n) [verdachte] .
[rekeningnummer 4] SNS PLUS BETALEN Gemachtigde(n) [verdachte] . [8]
(Opmerking rechtbank:
uit bovengenoemd proces-verbaal en de bijbehorende bijlage van alle bankafschriften volgt dat (onder andere) de volgende overboekingen en betalingen zijn verricht van de rekening van aangeefster op de ABNAMRO en ING rekeningen van verdachte, zoals hieronder in een tabel is weergegeven. De tabel is in een Excel-bestand opgemaakt door de officier van justitie, overgelegd,
op de zitting besproken en hieronder door de rechtbank aangepast op basis van de in het dossier opgenomen bankrekeningafschriften van de rekeningen van aangeefster (pagina 99-122).
Pagina
Bedrag
Titel / omschrijving
Rekening verdachte
Jaartal
p. 104a
25.000,00
voorschot
ABNAMRO
2012
p. 104a
10.000,00
voorschot
ABNAMRO
2012
p. 104a
2.000,00
storting voorschot
ABNAMRO
2012
p. 105a
3.100,00
tijdelijk voorschot
ABNAMRO
2012
p. 106
1.000,00
storting voorschot
ABNAMRO
2013
p. 106
3.000,00
overboeking
ABNAMRO
2013
p. 106
200,00
storting
ABNAMRO
2013
p. 107
1.000,00
verrekening voorschot
ING
2013
p. 107
2.000,00
voorschot aanbetaling [.]
ABNAMRO
2013
p. 107a
2.000,00
voorschot nota's appartement
ING
2013
p. 107a
2.000,00
voorschot betaling appartement
ING
2013
p. 107a
600,00
storting
ING
2013
p. 108
300,00
voorschot betaling diversen
ING
2013
p. 113
730,48
huur december [adres]
2015
p. 113
-650,00
terugboeking
ING
2016
Totaal
52.280,48
4.3.2
Bewijsoverwegingen
Het gebruik van de verklaringen van aangeefster voor het bewijs (eerlijk proces)
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat de verklaring van aangeefster zou moeten worden uitgesloten van het bewijs.
Als de verdediging niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen moet de rechtbank volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, als zij de door de getuige afgelegde verklaring voor het bewijs wil gebruiken, beoordelen of het proces als geheel eerlijk is verlopen. Van belang hierbij zijn (i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, (ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit (is de verklaring
sole or decisive?), en (iii) het bestaan van compenserende factoren die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. Deze beoordelingsfactoren moeten daarbij in onderling verband worden beschouwd.
Toetsende aan het hierboven weergegeven beoordelingskader stelt de rechtbank het volgende vast.
De verdediging heeft op 8 april 2020 verzocht om aangeefster als getuige te horen. Dit verzoek is toegewezen maar aangeefster is niet gehoord door de rechter-commissaris, omdat zij niet meer in staat was om een getuigenverklaring af te leggen, gezien haar vergevorderde cognitieve stoornis (dementie). De rechtbank is van oordeel dat hiermee een gegronde reden bestond voor het ontbreken van de mogelijkheid voor de verdediging om het ondervragingsrecht uit te oefenen.
Het dossier bevat weliswaar aanvullende belangrijke bewijsmiddelen, waaronder de bankgegevens, maar de rechtbank acht de verklaring van aangeefster wel doorslaggevend voor het kunnen vaststellen van de wederrechtelijkheid van de toe-eigening. Verdachte heeft die wederrechtelijkheid namelijk betwist. De vervolgvraag is of de verdediging voldoende gecompenseerd is voor het ontbreken van de mogelijkheid om aangeefster als getuige te horen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. De verdediging is in de gelegenheid gesteld om andere getuigen, te weten de schilder en tegelzetter die werkzaamheden in het appartement van aangeefster hebben verricht, te horen bij de rechter-commissaris. Hiermee heeft verdachte zich effectief kunnen verdedigen ten aanzien van een deel van de geldstroom. Daar komt bij dat verdachte meerdere malen (op zitting) de gelegenheid heeft gehad om zich te verweren tegen de verklaring die door aangeefster is afgelegd en zijn standpunten nader te onderbouwen. Zo heeft verdachte gesteld dat een aanzienlijk deel van het overgemaakte geld op zijn bankrekening(en) ten behoeve van een zakelijk (vastgoed)project van hem was. Het had naar het oordeel van de rechtbank op de weg van verdachte gelegen om dat verder te onderbouwen. Hetzelfde geldt voor de door verdachte beweerde uitgaven met de eigen creditcard. Verdachte heeft dat echter niet gedaan. Ook heeft verdachte er zelf voor gekozen om pas in een laat stadium van het proces te reageren op de verdenkingen en zich eerst (lange tijd) op zijn zwijgrecht te beroepen. Mede als gevolg van deze procespositie van verdachte kon zijn verklaring op dat moment niet meer worden voorgehouden aan aangeefster en is verdachte op dat punt beperkt geraakt in het tegenonderzoek.
De rechtbank is onder deze omstandigheden van oordeel dat, ondanks dat de verdediging aangeefster niet als getuige heeft kunnen ondervragen, de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gewaarborgde recht op een eerlijk proces. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de verklaring van aangeefster uit te sluiten van het bewijs.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster
Anders dan de verdediging heeft bepleit, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar is en voor het bewijs kan worden gebruikt. Dat de notaris de wilsbekwaamheid van aangeefster nader heeft onderzocht toen zij in 2017 haar testament wilde aanpassen na haar aangifte, zoals aangevoerd door de raadsvrouw, doet hier niet aan af. De arts die verdachte daarna heeft onderzocht, heeft immers verklaard dat verdachte voldoende wilsbekwaam was, waarna haar testament alsnog is aangepast.
De verklaring van aangeefster is in grote lijnen consistent. Dat aangeefster niet alle details meer wist, maakt niet dat haar verklaring als geheel niet betrouwbaar is. Door het lange tijdsverloop is het voorstelbaar dat de herinnering van aangeefster niet op alle punten meer volledig is. Aan de betrouwbaarheid draagt bovendien bij dat de verklaring van aangeefster niet op zichzelf staat maar steun vindt in andere bewijsmiddelen in het dossier. De rechtbank wijst daarbij onder andere op de bankmutaties, waaruit blijkt dat in de ten laste gelegde periode daadwerkelijk grote geldbedragen van de bankrekening van aangeefster zijn overgeboekt naar de bankrekening van verdachte. Ook het feit dat verdachte leek te verhullen dat de spaarrekening nagenoeg leeg was, door telkens een hoger spaarsaldo door te geven aan de boekhouder dan er werkelijk op de rekening stond, ondersteunt de verklaring van aangeefster dat verdachte zonder toestemming geld van haar rekening heeft gehaald.
Het bovenstaande brengt mee dat het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen en dat de rechtbank de aangifte betrouwbaar acht. De rechtbank ziet in wat hiervoor is overwogen, waaronder het tijdsverloop, wel aanleiding om behoedzaam om te gaan met de verklaring van aangeefster.
Nadere bewijsoverweging met betrekking tot de verduistering
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte door aangeefster gemachtigd was om haar financiële zaken te regelen. Door deze volmacht had verdachte toegang tot de bankrekeningen van aangeefster, beheerde hij deze rekeningen en had hij het geld van aangeefster op die manier rechtmatig, dus anders dan door misdrijf, onder zich. Het door de raadsvrouw gevoerde verweer dat het zou gaan om de nooit in werking getreden algehele notariële volmacht wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen.
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat in de ten laste gelegde periode op verschillende momenten vanaf de bankrekening van aangeefster betalingen zijn verricht, dan wel bedragen zijn overgeboekt voor een totaalbedrag van
€ 60.606,75 (het ten laste gelegde bedrag). Het overgrote deel van deze overboekingen zijn gedaan naar de rekening van verdachte. De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte alle door hem verrichte financiële handelingen met aangeefster heeft besproken en dat zij daarmee instemde. Verdachte heeft verklaard dat hij een geldleningsovereenkomst met aangeefster had afgesloten, dat het overige geld was bedoeld voor het appartement dat aangeefster had gekocht en de inrichting daarvan, dan wel dat de desbetreffende overboeking of betaling, zoals het verrekenen van reisjes of het tanken met de pas van aangeefster, mondeling met aangeefster afgesproken was.
Dat aangeefster een dergelijk geldbedrag heeft uitgeleend of dat de overboekingen ten goede kwamen van aangeefster of dat zij toestemming had gegeven, is niet onderbouwd, volgt op geen enkele manier uit de omschrijvingen bij de overboekingen en valt bovendien niet te rijmen met het gegeven dat aangeefster bij ontdekking dat er grote bedragen van haar rekening waren afgeschreven direct aangifte heeft gedaan, de volmacht van verdachte heeft laten intrekken en haar testament heeft gewijzigd. Ook de hiervoor al genoemde gang van zaken rond de belastingaangiften is een belangrijke indicatie dat verdachte zonder toestemming handelde. Hij heeft meerdere achtereenvolgende jaren de boekhouder van aangeefster voorzien van overzichten van het spaarsaldo (voorzien van een SNS logo) terwijl die niet bleken te kloppen, kennelijk met het doel om te verhullen dat het spaarsaldo in werkelijkheid veel lager was.
Bij het voornoemde oordeel overweegt de rechtbank ook nog het volgende.
Verdachte heeft als gemachtigde van verschillende bankrekeningen van aangeefster zonder deugdelijke administratie te voeren gedurende langere tijd en verspreid over vele transacties gelden van een kwetsbare oude vrouw naar hemzelf laten gaan, zonder dat hiervoor, zoals ook hierna zal blijken, een duidelijke contractuele of andere basis aanwezig was. Op basis hiervan kan naar het oordeel van de rechtbank zonder meer worden vastgesteld dat verdachte zich wederrechtelijk gelden van aangeefster heeft toegeëigend. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte is de rechtbank bovendien van oordeel dat verdachte met zijn handelen minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aan hem verleende machtigingen onvoldoende basis boden voor een flink deel van de door hem verrichte overboekingen.
Leningsovereenkomst
Verdachte heeft verklaard dat hij een leningsovereenkomst ter hoogte van € 65.000,- met aangeefster had gesloten voor een vastgoedproject. Naast dat aangeefster niets heeft verklaard over een lening, acht de rechtbank het om meerdere redenen niet aannemelijk dat er daadwerkelijk sprake is geweest van een leningsovereenkomst. Op de overeenkomst die in het dossier zit, staat dat het bedrag van € 65.000,- zal worden overgemaakt, maar de rechtbank stelt vast en verdachte heeft ook erkend dat er rond de datum waarop de lening zou zijn gesloten, geen bedrag van € 65.000,- is overgemaakt. Bovendien was vóór de betreffende datum al meer dan € 65.000,- overgemaakt naar de rekening van verdachte. Daarnaast is bij geen enkele overboeking vermeld in de omschrijving dat het om een lening gaat. De rechtbank kan de verschillende overboekingen, zowel qua hoogte van het bedrag als de datum waarop de overboeking is gedaan, dan ook niet koppelen aan het bedrag van € 65.000,- dat volgens verdachte geleend zou zijn. Verder heeft verdachte ook nagelaten om op enige manier zijn verklaring te onderbouwen, door bijvoorbeeld aan te tonen wat er met het geleende bedrag in het kader van het vastgoedproject is gebeurd. Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank het niet aannemelijk dat er daadwerkelijk sprake was van een leningsovereenkomst. Het aantreffen van een door verdachte en aangeefster getekende overeenkomst op papier maakt dit niet anders, temeer omdat uit onderzoek blijkt dat er meerdere versies van de overeenkomst zijn aangetroffen, die bovendien op verschillende momenten zijn opgemaakt en op verschillende bedragen zien.
Betalingen ten behoeve van (de inrichting van) het appartement
De overige overboekingen waren volgens verdachte enerzijds aanbetalingen voor het appartement dat aangeefster gekocht had en anderzijds voor de inrichting van het appartement. De rechtbank stelt vast dat ook ten aanzien hiervan geen omschrijvingen op de bankmutaties te zien zijn die specifiek hier op zien. Bovendien valt niet in te zien waarom deze betalingen via de bankrekening van verdachte zouden moeten plaatsvinden en niet rechtstreeks naar de aannemer of notaris kon worden betaald. De rechtbank is echter wel van oordeel dat het op basis van het dossier aannemelijk is geworden dat er geld is gegaan naar (de inrichting van) het appartement. Naast dat aangeefster zelf heeft verklaard dat zij een appartement had gekocht, wordt deze verklaring ook ondersteund door de verklaringen van de tegelzetter en de schilder die verklaren daar werkzaamheden te hebben verricht. Op de bankmutaties is te zien dat de schilder via de rekening van aangeefster is betaald. Uit de verklaring van de tegelzetter volgt dat hij contant door verdachte is betaald. De rechtbank zal hier redelijkerwijs rekening mee houden door € 1000,- in mindering te brengen op het verduisterde bedrag en verdachte voor dat gedeelte vrij te spreken.
Betaling van de huur
Voor de overboeking naar de [organisatie] onder vermelding van de naam ‘huur december [adres] ’, zijnde het adres van de woning van verdachte, heeft verdachte geen goede verklaring kunnen geven. Deze handeling past naar het oordeel van de rechtbank niet bij een volmacht ter behartiging van de financiële belangen van aangeefster. Verdachte heeft zich dit bedrag wederrechtelijk toegeëigend en zich derhalve schuldig gemaakt aan verduistering.
Partiële vrijspraak verrekening reisjes en overige pinbetalingen
Verdachte, zijn echtgenote en aangeefster gingen samen wel eens met vakantie. De officier van justitie heeft gesteld dat de kosten van vakanties voor 2/3, ter waarde van in totaal
€ 5.427,59, door verdachte is verduisterd. De officier van justitie heeft onvoldoende toegelicht hoe zij tot dit bedrag is gekomen. Daarentegen ziet de rechtbank zowel op de bankrekeningafschriften van aangeefster als van verdachte dat er afschrijvingen zijn gedaan die in verband kunnen worden gebracht met verschillende (cruise) vakanties en reizen. Daarmee staat onvoldoende vast dat verdachte 2/3 van de door aangeefster gedane betalingen voor vakanties heeft verduisterd. Ten aanzien van de pinbetalingen tijdens de reis, stelt de rechtbank vast dat aangeefster daar zelf bij was en bij de politie heeft verklaard dat zij het vervelend vond dat zij telkens moest betalen. Daarmee kan niet vastgesteld worden dat verdachte zich die bedragen wederrechtelijk heeft toegeëigend en zal de rechtbank verdachte voor dat gedeelte vrijspreken.
Ook spreekt de rechtbank verdachte partieel vrij voor de verduistering van de geldbedragen, voor zover die zien op de door de officier van justitie aangevoerde posten ‘alle uitgaven met ING-rekening aangeefster (€ 2593,68), ‘ [..] 24-11-2024 (€ 120,-) en ‘ [....] ’ (€ 185,-). De betaling van de laatste twee posten, die zien op betalingen in restaurants, zijn verricht in het bijzijn van aangeefster. Het dossier bevat onvoldoende bewijs om vast te kunnen stellen dat aangeefster dit niet gewild zou hebben en verdachte zich deze bedragen wederrechtelijk heeft toegeëigend. Datzelfde geldt voor de pinbetalingen die met de pas van de ING-rekening van aangeefster zijn verricht. Verdachte heeft verklaard dat de uitgaven die onder deze post vallen, waaronder betalingen bij tankstations, in overleg met aangeefster zijn verricht en dat daar dus haar toestemming aan ten grondslag lag. Gelet op het tijdsverloop kan de rechtbank op basis van dit dossier niet vaststellen dat verdachte zich ten aanzien van deze bedragen heeft schuldig gemaakt aan verduistering. De rechtbank zal daarom in het voordeel van verdachte deze bedragen (in totaal € 2.898,68) in mindering brengen op het verduisterde bedrag.
De rechtbank heeft verder nog kennisgenomen van een kennelijk door aangeefster ondertekende schriftelijke verklaring waar de verdediging op heeft gewezen. De rechtbank hecht echter geen waarde aan deze door verdachte opgestelde schriftelijke verklaring, omdat zij de wijze van totstandkoming en dus de bewijswaarde daarvan niet kan vaststellen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op meerdere tijdstippen in de periode van 12 februari 2012 tot en met 1 december 2015 te [plaats] , in elk geval in Nederland, opzettelijk meerdere geldbedragen (in totaal 51.280,48), toebehorende aan [slachtoffer] , en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als gevolmachtigde, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
verduistering, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van twee maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar;
- een taakstraf van 180 uren, met aftrek van het voorarrest, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat in geval van een bewezenverklaring een taakstraf een passende strafmodaliteit is, mede gelet op de forse overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 van het EVRM.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals op de terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering van geldbedragen van aangeefster. In goed vertrouwen heeft aangeefster na het overlijden van haar man en op oudere leeftijd haar financiën uit handen gegeven aan verdachte, iets wat haar man zelf had voorgesteld. Zij vertrouwde verdachte, die zij als overbuurman, als oud-wethouder en vanuit haar kerk kende en van wie zij dacht dat hij verstand had van geld. Verdachte heeft zich vervolgens gedurende meerdere jaren schuldig gemaakt aan verduistering door het grootste deel van het spaargeld van aangeefster over te maken naar zijn eigen bankrekeningen. Verdachte heeft hiermee op een kwalijke wijze misbruik gemaakt van zijn bijzondere vertrouwenspositie, van zijn verantwoordelijkheid ten opzichte van aangeefster en van haar afhankelijkheid en haar kwetsbare positie als oudere die nooit zelfstandig haar financiën had beheerd. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. De rechtbank rekent het verdachte ook aan dat hij geen enkele verantwoordelijkheid heeft getoond voor zijn handelen en geen (volledige) openheid van zaken heeft gegeven.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft bij haar beslissing rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie (‘het strafblad’) van verdachte van 10 december 2024, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Het strafblad van verdachte weegt dus niet in strafverminderende of strafvermeerderende zin mee.
Strafoplegging
Bij de bepaling van de zwaarte van de straf zoekt de rechtbank aansluiting bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze oriëntatiepunten hanteren als uitgangspunt voor fraudedelicten met een benadelingsbedrag van € 10.000,- tot € 70.000,- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2 tot 5 maanden, dan wel een bijbehorende taakstraf.
Uitgaande van het bewezenverklaarde acht de rechtbank de maximale taakstraf van 240 uur in beginsel passend, gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het verduisterde bedrag in zijn geheel (nog) niet is terugbetaald.
De rechtbank ziet echter een strafmatigende factor in de forse overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling op de terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. De rechtbank stelt vast dat de termijn een aanvang heeft genomen op het moment dat verdachte in verzekering is gesteld, te weten 12 februari 2018. Op het moment dat in deze zaak vonnis wordt gewezen, 4 februari 2025, is de redelijke termijn dus met bijna vijf jaar overschreden. Hoewel ook vanuit de verdediging meerdere malen om aanhouding is verzocht, is de rechtbank van oordeel dat de overschrijding voor het overgrote deel niet aan de verdediging is te wijten. Bij de strafoplegging houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met het aanzienlijke tijdsverloop en de forse overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak.
Alles overwegende acht de rechtbank passend en geboden een taakstraf voor de duur van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van één jaar. Ondanks dat de rechtbank een kortere periode en een iets lager verduisterd bedrag bewezen verklaart, komt zij tot dezelfde strafoplegging als door de officier van justitie is geëist. De rechtbank ziet in het licht van het voorgaande geen aanleiding om een lagere straf op te leggen.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 60.658,88, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 59.408,88 materiële schade en € 1.250,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij integraal kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering verjaard is en om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard, dan wel moet worden afgewezen.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen omdat deze onvoldoende is onderbouwd, en meer subsidiair dat de vordering slechts kan worden toegewezen tot een bedrag van € 22.000,- (het restant van de geldlening).
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Verjaring
Het verweer van de verdediging dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij zou zijn verjaard wordt verworpen, omdat op grond van artikel 3:310 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de rechtsvordering tot vergoeding van schade tegen de persoon die een strafbaar feit heeft begaan niet verjaart zolang het recht tot strafvordering niet door verjaring of de dood van de aansprakelijke persoon is vervallen. De rechtbank zal dus overgaan tot de inhoudelijke beoordeling van de vordering.
Materiële schade
Het deel van de vordering dat betrekking heeft op de materiële schade komt voor vergoeding in aanmerking tot een bedrag van € 51.280,48, te weten het bedrag waarvoor het slachtoffer ten gevolge van het bewezenverklaarde feit rechtstreeks is benadeeld. De rechtbank wijst dit bedrag toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2015 tot de dag van algehele betaling.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de meer gevorderde materiële schade.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd ter hoogte van € 1.250,-. Benadeelde is het slachtoffer van een vermogensdelict. Als geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het BW slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend als de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van een aantasting in zijn persoon is doorgaans pas sprake als er geestelijk letsel kan worden vastgesteld en de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. De rechtbank ziet in het dossier, noch in wat de benadeelde heeft aangevoerd een grondslag voor de vergoeding van de immateriële schade. De rechtbank zal de vordering voor dit onderdeel dan ook afwijzen.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 51.280,48, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 1 december 2015 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 289 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 321 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
twee (2) maanden;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
één (1) jaarvast;
- als algemene voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
180 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 90 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 51.280,48;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2015 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde materiële deel niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • wijst de vordering voor wat betreft het immateriële deel af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
€ 51.280,48 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2015 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 289 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.H.M. Druijf, voorzitter, mr. K. de Meulder en mr. J.P. Verboom, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.S.M. van Duinkerken, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 februari 2025.
Bijlage: de (gewijzigde) tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 februari 2012 tot en met 14 augustus 2017 te [plaats] , in elk geval in Nederland, opzettelijk één of meerdere geldbedragen (in totaal 60.606,75 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als gevolmachtigde, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
(artikel 321 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 28 juni 2018, genummerd PL0900-2017259730, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 379. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Alle opgenomen bewijsmiddelen zijn zakelijk weergegeven.
2.Pagina 32.
3.Pagina 33.
4.Pagina 34.
5.Pagina 3 van het proces-verbaal.
6.Pagina 89.
7.Pagina 92.
8.Pagina 123.