3.3Oordeel rechtbank
De rechtbank gaat hierna in op de verschillende verweren van de verdediging over het onderzoek van de officier van justitie, welke verweren inhouden dat sprake zou zijn van meerdere vormverzuimen, en verbindt daaraan één afsluitende conclusie.
a.
Vormverzuim bij de totstandkoming van de verklaringen van [slachtoffer] op 21 december 2022
De verdediging voert in de eerste plaats aan dat de verbalisanten het eerste verhoor van [slachtoffer] van 21 december 2022 niet hebben vastgelegd door middel van audiovisuele registratie (AVR).
De rechtbank oordeelt dat dit geen vormverzuim oplevert. Gelet op het feit waarvan de verdachte wordt verdacht, waren de verbalisanten in dit geval niet verplicht het verhoor door middel van auditieve dan wel audiovisuele registratie vast te leggen. De rechtbank wijst daartoe op de artikelen 2 en 3 uit de Instructie auditieve en audiovisuele registratie van personen, waaruit volgt dat de onderhavige beschuldiging niet valt onder de categorieën waarvoor AVR verplicht is.
Voor zover de verdediging aanvoert dat AVR nodig was om de betrouwbaarheid van de verklaring te kunnen toetsen, zal de rechtbank hierop ingaan bij de vraag naar het bewijs (onderdeel 4 van dit vonnis). Daarbij zal de rechtbank ook ingaan op de vraag of er aanwijzingen zijn dat [slachtoffer] is beïnvloed tijdens dit eerste verhoor.
De verdediging voert verder aan dat [slachtoffer] bij zijn eerste verhoor niet is gewezen op het verschoningsrecht. Met verwijzing naar een arrest van de Hoge Raadheeft de verdediging zelf al geconstateerd dat daarvoor ook geen wettelijke verplichting bestaat. Het feit dat [slachtoffer] op een later moment is teruggekomen op deze verklaring, is geen reden om deze handelwijze toch als vormverzuim aan te merken. Er zijn ook geen andere omstandigheden die maken dat het niet wijzen op het verschoningsrecht in dit specifieke geval wel als vormverzuim aangemerkt moet worden.
Lichamelijk onderzoek zonder toestemming van [slachtoffer] en zijn ouders
De verdediging voert aan dat het lichamelijk onderzoek van [slachtoffer] heeft plaatsgevonden zonder de benodigde toestemming. Volgens de verdediging is bijvoorbeeld niet gebleken dat aan [slachtoffer] de optie is geboden om te weigeren. Ook is de belangenafweging niet gemaakt of toestemming van de ouders nodig was. De verdediging heeft daarbij gewezen op artikel 2.4 over forensisch medisch onderzoek uit de Aanwijzing huiselijk geweld en kindermishandeling.
De rechtbank stelt voorop dat deze bepaling als doel heeft om de lichamelijke integriteit van het slachtoffer te beschermen, in dit geval die van [slachtoffer] . De bepaling ziet niet op de verdedigingsrechten van de verdachte. Reeds daarom kan aan een eventuele schending van die bepaling de verdachte dus geen rechten ontlenen.
Daarbij komt dat [slachtoffer] uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven voor het lichamelijk onderzoek dat heeft plaatsgevonden. Dat staat in het proces-verbaal forensisch onderzoek persoon (pag. 35 van het einddossier met documentcode 230207.1158.57888). In dit proces-verbaal staat dat de forensisch onderzoeker samen met een forensisch arts het onderzoek heeft uitgevoerd op grond van artikel 3 van de Politiewet met toestemming van het slachtoffer. Tevens staat in dit proces-verbaal dat de forensisch onderzoeker de letsels in samenspraak met het slachtoffer heeft gefotografeerd. Uit het bovenstaande en het feit dat de onderzoeker heeft genoteerd dat het slachtoffer zich niet helemaal wilde ontkleden, blijkt dat met hem is besproken wat hij wel en niet goed vond en dat zorgvuldig met zijn wensen is omgegaan.
Dat er in dit geval geen toestemming is gevraagd aan de ouders als gezagsdragers van het minderjarige slachtoffer, is een afweging die de officier van justitie in redelijkheid heeft mogen maken gelet op de aard van de beschuldiging, te weten de mishandeling door de vader van zijn minderjarige zoon.
Vormverzuim bij de totstandkoming van de verklaring van [slachtoffer] op 23 december 2022
De verdediging voert aan dat het inleidende gesprek met [slachtoffer] dat voorafgaand aan zijn verhoor op 23 december 2022 heeft plaatsgevonden, ten onrechte niet in het proces-verbaal is opgenomen. Er is daarmee gehandeld in strijd met de verbaliseerplicht.
De rechtbank is het met de verdediging eens dat hetgeen werd besproken tijdens dit inleidende gesprek geverbaliseerd had moeten worden en dat het achterwege laten hiervan een vormverzuim oplevert. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat dit vormverzuim is hersteld door in een later stadium van het inleidende gesprek alsnog een aanvullend proces-verbaal op te maken. Uit dit aanvullend proces-verbaal blijkt dat de inhoud van het inleidende gesprek niet substantieel afwijkt van de inhoud van het verhoor dat aansluitend heeft plaatsgevonden. Er is in het proces-verbaal van het verhoor geen andere waarheid gepresenteerd dan in het aanvullend proces-verbaal van het inleidende gesprek. Door het proces-verbaal van het inleidende gesprek pas op een later moment op te maken, is ook geen (extra) ontlastende informatie achtergehouden. Het is daarom niet de verwachting dat de officier van justitie tot een andere afweging was gekomen bij zijn vervolgingsbeslissing, als het aanvullend proces-verbaal meteen was opgemaakt. Gelet op het bovenstaande is de verdachte door het vormverzuim niet in zijn verdediging is geschaad.
Doorzoeking woning en inbeslagneming onrechtmatig
De verdediging voert aan dat de machtiging tot binnentreden alleen is afgegeven voor de aanhouding van de verdachte, maar dat deze ten onrechte ook is gebruikt voor het maken van foto’s en voor inbeslagname.
De rechtbank constateert (op basis van de aangekruiste vakjes, de ingevulde tekst en de doorgehaalde tekst op de machtiging) dat de machtiging tot binnentreden is afgegeven voor het volgende:
“voor de aanhouding van de verdachte en voor de inbeslagneming vangegevensdragers”.Uit deze tekst en uit het doorstrepen van het woord ‘gegevensdragers’, leidt de rechtbank af dat de machtiging is afgegeven voor de aanhouding van de verdachte én voor de inbeslagneming van goederen in brede zin (derhalve niet beperkt tot gegevensdragers). De conclusie van de verdediging dat met het wegstrepen van het woord gegevensdragers de machtiging niet is afgegeven voor inbeslagname, duidt op een verkeerde lezing van de machtiging, nu immers expliciet niet het woord inbeslagneming is weggestreept.
Naast het aanhouden van de verdachte mochten de verbalisanten dus op grond van de machtiging tot binnentreden zoekend rondkijken, daarbij foto’s maken en in beslag nemen wat in het zicht lag. Activiteiten die verder gaan dan 'zoekend rondkijken' moeten worden aangemerkt als 'doorzoeking'. Daarvoor is geen machtiging afgegeven. In het dossier zijn ook geen aanwijzingen te vinden dat dit is gebeurd. De processen-verbaal over het binnentreden van de woning zijn op ambtseed opgemaakt. Bovendien zijn de goederen die in beslag zijn genomen op de foto’s van de woning te zien (voordat ze in beslag zijn genomen). Voor de inbeslagneming van deze goederen is, anders dan de verdediging heeft betoogd, de woning dus niet ‘binnenste buiten gekeerd’. Van een vormverzuim is op dit punt dan ook niet gebleken.
Opnemen telecommunicatie [A] onrechtmatig
De verdediging voert aan dat de rechter-commissaris het bevel opnemen communicatie ten onrechte heeft afgegeven. Het tappen van de telefoon van [A] (zijnde de echtgenote van verdachte en de moeder van [slachtoffer] ; hierna te noemen [A] ), was volgens de verdediging dus onrechtmatig.
Zoals de verdediging zelf benoemt, moet de rechtbank de beslissing van de rechter-commissaris om het bevel af te geven marginaal toetsen. Op basis van die marginale toetsing oordeelt de rechtbank dat de rechter-commissaris het bevel in redelijkheid heeft kunnen afgeven. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De verdediging voert onder meer aan dat de rechter-commissaris niet op de hoogte was van het doel van de tap, nu dit niet staat vermeld in de vordering, de machtiging en/of het bevel opnemen telecommunicatie. In het proces-verbaal aanvraag voor het bevel opnemen telecommunicatie staat dit doel echter uitdrukkelijk vermeld. De rechtbank gaat ervan uit dat de rechter-commissaris op de hoogte was van dit proces-verbaal van aanvraag. Dit proces-verbaal vormt de basis van de vordering van de officier van justitie aan de rechter-commissaris om het bevel af te geven. In het bevel overweegt de rechter-commissaris bovendien dat zij kennis heeft genomen van de feiten en omstandigheden die in het proces-verbaal zijn vastgelegd en dat deze feiten en omstandigheden overeenkomen met dat wat de officier van justitie mondeling heeft toegelicht.
De verdediging betoogt met verwijzing naar pagina 6 van het einddossier dat het doel van de tap - kort gezegd - zich uitsluitend beperkt tot het afluisteren van mogelijke gesprekken tussen [A] (de vrouw van verdachte, moeder van het minderjarige slachtoffer) en de verdachte. Uit het proces-verbaal van aanvraag volgt echter dat het doel van de tap verder ging dan alleen het afluisteren van gesprekken tussen uitsluitend [A] en de verdachte. In het proces-verbaal van aanvraag staat dat het ook mogelijk is dat [A] over de telefoon
met anderengesprekken zal voeren over het bezoek van de medewerker van Veilig Thuis en de mogelijke mishandelingen door haar man, de verdachte. Voor het onderzoeksteam was het noodzakelijk om ook deze mogelijke communicatie via het telefoonnummer van [A] te krijgen. Dit doel had niet kunnen worden bereikt door een tap op de telefoon van de verdachte, zoals de verdediging heeft gesuggereerd. Het oordeel van de rechter-commissaris dat de inzet van het opsporingsmiddel voldoet aan de eisen van subsidiariteit, is dus begrijpelijk. Gelet op het bovenstaande heeft de rechter-commissaris in redelijkheid het bevel opnemen telecommunicatie afgegeven.
Met verwijzing naar de feiten en omstandigheden oordeelt de rechter-commissaris ten slotte op goede gronden dat het misdrijf waarvan de verdachte wordt beschuldigd een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. De feiten en omstandigheden waarnaar de rechter-commissaris verwijst zijn immers onder meer dat een minderjarig kind bij de politie heeft verklaard dat hij (langdurig) is mishandeld door zijn vader, de verdachte. Met recht heeft de rechter-commissaris geoordeeld dat een dergelijke (vermeende) mishandeling van een kind door een van zijn ouders een ernstige inbreuk vormt op de rechtsorde. Ook betrekt de rechter-commissaris terecht dat sprake is van een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
Uitwerking tapverslagen onjuist/onvolledig
Als laatste vormverzuim wijst de verdediging op de uitwerking van de tapverslagen. Deze uitwerking is volgens de verdediging onjuist dan wel onvolledig. De verdediging komt tot deze conclusie omdat de verdachte de geluidsopnames zelf heeft uitgeluisterd en daarvan verslagen heeft gemaakt. Daarnaast zijn volgens de verdediging in eerste instantie meerdere ontlastende gesprekken niet aan het dossier toegevoegd. De tapverslagen die op een later moment alsnog aan het dossier zijn toegevoegd, zijn volgens de verdediging opnieuw onvolledig en geven ook geen goede weergave van de werkelijke inhoud.
In geval van gebruik van de tapgesprekken voor het bewijs, verzoekt de verdediging de verslagen van de verdachte als uitgangspunt te nemen. Subsidiair verzoekt de verdediging voorwaardelijk om alle tapgesprekken nogmaals te laten vertalen door een onafhankelijke tolk.
De rechtbank oordeelt dat ook waar het de (uitwerking van) de tapgesprekken betreft geen sprake is van een vormverzuim. De tapgesprekken, die grotendeels zijn gevoerd in de Marokkaans Berberse taal zijn al vertaald door een beëdigde Marokkaans Berberse tolk en vormen een (deels) zakelijke weergave van de gesprekken die [A] over de telefoon heeft gevoerd.
De rechtbank ziet ook geen noodzaak om een nieuwe vertaling te laten maken door een onafhankelijke tolk. Zij wijst het voorwaardelijke verzoek daartoe dus af. De verslagen die de verdachte zelf van de gesprekken heeft gemaakt, geven geen substantieel ander beeld van de inhoud van die gesprekken. Er zijn weliswaar wat verschillen, maar deze gaan niet over wezenlijke punten. In ieder geval maken deze verschillen de inhoud en strekking van de tapgesprekken niet anders. Dat betekent dat de rechtbank bij de bewijsvraag zal uitgaan van de tapgesprekken die in het dossier zijn opgenomen.
Conclusie vormverzuimen
Op grond van al het voorgaande concludeert de rechtbank dat sprake is van één vormverzuim, namelijk het niet opmaken van een proces-verbaal van het inleidende gesprek met [slachtoffer] op 23 december 2022. Dit vormverzuim is echter op voldoende wijze hersteld en de verdediging is door dit (herstelde) vormverzuim niet in zijn belangen geschaad.
De slotconclusie is dat de rechtbank het beroep van de verdediging op niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie verwerpt en dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging. Evenmin zal de rechtbank enig ander gevolg verbinden aan dit (herstelde) vormverzuim.