In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de Dienst Toeslagen omdat zij van mening is dat er niet tijdig is beslist op haar bezwaar van 27 februari 2024 tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is overschreden, aangezien de eiseres op 5 september 2024 verweerder in gebreke heeft gesteld. Eiseres heeft vervolgens op 7 maart 2025 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is en dat verweerder alsnog een besluit moet nemen. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder dit moet doen binnen twee weken na verzending van de uitspraak, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die een andere termijn rechtvaardigen. De rechtbank heeft zich aangesloten bij de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die heeft geoordeeld dat in dergelijke gevallen een nadere beslistermijn van zestig weken na het verstrijken van de wettelijke beslistermijn realistisch is. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres toegewezen en verweerder veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.