Beoordeling door de rechtbank
7. [naam 1] en het [naam 2] zijn gelegen op percelen waarop het bestemmingsplan ‘ [.] , Houten’ (het bestemmingsplan) van toepassing is. Op grond van dit bestemmingsplan rust op de percelen de bestemming ‘Wonen-Vrijstaand’ met de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 2’. De voor ‘Wonen-Vrijstaand’ aangewezen gronden zijn bestemd voor zelfstandig wonen in de vorm van een gezinshuis waarbij opvang wordt geboden voor maximaal 10 jeugdigen. Deze gronden zijn tevens bestemd voor beroepen en bedrijven aan huis en voor kantoorruimte ten behoeve van een gezinshuis ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor’. Het [naam 2] heeft in het bestemmingsplan de bouwaanduiding ‘bijgebouw’ en de functie aanduiding ‘kantoor’.
8. De aanvraag past niet binnen het bestemmingsplan, omdat in planregel 7.1 van het bestemmingsplan het aantal op te vangen jeugdigen is gemaximeerd op een aantal van 10 en omdat bewoning van het [naam 2] niet is toegestaan. Het college kan in dit geval in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning verlenen op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 van de Wabo, met toepassing van artikel 4 onder 9 van het Besluit omgevingsrecht (Bor), de zogenaamde kruimelgevallenregeling. Er is geen aanvraag gedaan om te bouwen, er is alleen gevraagd om de gebouwen in afwijking van het bestemmingsplan te gebruiken.
9. Uit artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo volgt dat een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan alleen kan worden verleend als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het college bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
Wat is het standpunt van het college?
10. Voor de motivering van het bestreden besluit heeft het college verwezen naar het advies van de bezwaarschriftencommissie gemeente Houten. In dit advies staat dat door verlening van de omgevingsvergunning de kleinschaligheid van de opvang van jeugdigen zou worden verlaten. Dit terwijl daarvoor juist middels een zorgvuldig participatietraject draagvlak is gecreëerd bij de omwonenden. Bij opvang van meer dan 10 jeugdigen is geen sprake meer van een gezinshuis. Het voldoet dan niet meer aan de definitie van ‘gezinshuis’ in het bestemmingsplan, er is dan immers geen sprake meer van één woning. Het bijgebouw wordt dan een tweede hoofdgebouw. Het afwijken van het bestemmingsplan zou tot intensiever gebruik van het perceel leiden, hetgeen impact heeft op de directe omgeving. Een aanvaardbaar woon- en leefklimaat komt dan onder druk te staan. Er is dan geen sprake van een goede ruimtelijke ordening, zo luidt het advies.
11. Verder wordt in het advies gewezen op een mogelijke toekomstige onwenselijke versnippering van het cultuurhistorisch ensemble, als in de toekomst een situatie zou ontstaan waarbij het [naam 2] verkocht wordt en zelfstandig bewoond wordt. Bij separate verkoop en opsplitsing zou de landschappelijke en stedenbouwkundige waarde van het erf aangetast kunnen worden.
Hoe beoordeelt de rechtbank de gronden van eisers?
12. Eisers voeren aan dat de weigering ten onrechte wordt gemotiveerd door de stelling dat er, naast afwijken voor strijdig gebruik, ook een afwijking van het bestemmingsplan zou ontstaan ten aanzien van de regel dat er één hoofdgebouw mag zijn. Het [naam 2] wordt, door de bewoning door drie jeugdigen die er verblijven op grond van de Jeugdwet, geen tweede hoofdgebouw. Er kan op grond van de te verlenen vergunning geen willekeurige derde zelfstandig wonen in het bijgebouw.
13. De rechtbank volgt eisers in hun standpunt. De aangevraagde afwijking van het bestemmingsplan betreft verblijf in het bijgebouw door jongeren waarvoor beschikkingen worden afgegeven op grond van de Jeugdwet. Het (verkopen en) zelfstandig bewonen van het [naam 2] door een willekeurige derde, zoals door het college wordt gevreesd, is niet toegestaan als deze vergunning zou worden verleend. Een hoofdgebouw is volgens artikel 127 van de planregels een pand dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is. Met het vergunnen van deze aanvraag blijft [naam 1] naar het oordeel van de rechtbank het hoofdgebouw, nu daarin het gezinshuis gevestigd blijft en van daaruit de begeleiding van de jongeren in het [naam 2] plaatsvindt.
14. Dat het lastig zou zijn te controleren of het [naam 2] wordt bewoond in overeenstemming met de verleende vergunning, zoals ter zitting door het college is aangevoerd, volgt de rechtbank niet. Beschikkingen worden immers afgegeven op naam van de jongeren. Dit is een kwestie van handhaving en geen grond voor weigering van de aanvraag. De in het verweerschrift en ter zitting door het college geuite vrees dat het [naam 2] op termijn afgesplitst zou worden en separaat verkocht zou kunnen worden als zelfstandige woning is nu niet aan de orde en maakt geen deel uit van de beoordeling. Daarvoor zou, als dat in de toekomst aan de orde zou zijn, een nieuwe vergunningaanvraag gedaan moeten worden. Dan zou een dergelijke aanvraag alsnog volledig beoordeeld kunnen worden.
15. Het college heeft ook gesteld dat hij vreest voor versnippering van het cultuurhistorisch ensemble. Ter zitting is nader toegelicht dat ook deze vrees ziet op een toekomstige afsplitsing van het [naam 2] , hetgeen nu niet aan de orde is. Door het afwijkend gebruik verandert er immers niets aan de bebouwing of de inrichting van het perceel. De rechtbank is van oordeel dat ook dit argument niet aan de weigering ten grondslag gelegd kan worden.
16. Eisers voeren ook aan dat ten onrechte wordt gesteld dat er sprake zou zijn van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het college onderbouwt dat enkel met de stelling dat het perceel intensiever gebruikt zou worden. Een toename van 2 jongeren in het gezinshuis, terwijl twee van de kinderen van aanvrager [eiser 2] inmiddels uit huis zijn, en bewoning van het [naam 2] door 3 jongvolwassenen levert geen onaanvaardbare hinder op voor de omwonenden. Uit de ruimtelijke onderbouwing die eisers bij de aanvraag hebben gevoegd blijkt ook dat na onderzoek kan worden vastgesteld dat het afwijkend gebruik minimale ruimtelijke effecten heeft. Het college heeft hier niets tegenover gesteld. Het college heeft niet onderbouwd dat er thans sprake is van enige geluidsoverlast en heeft ook niet onderbouwd dat daar een gegronde vrees voor is als gevolg van dit afwijkend gebruik. Dat in het bestemmingsplan een maximum van 10 jongeren is opgenomen betekent niet dat het verhogen van dit aantal automatisch tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat zou leiden. Dat aantal is overgenomen uit de aanvraag die destijds is gedaan. Er is destijds geen onderzoek gedaan naar welk aantal jongeren maximaal kan worden opgevangen op het perceel in verband met de goede ruimtelijke ordening.
17. De rechtbank volgt eisers ook hierin. Ter zitting heeft het college nader toegelicht dat er vooral vrees is voor geluidsoverlast vanuit de tuin voor de omwonenden. Eisers stellen terecht dat er geen nadere onderbouwing is voor deze vrees. De rechtbank overweegt dat het afwijkend gebruik enkel ziet op verblijf van twee extra jongeren in het gezinshuis en drie extra jongvolwassenen die al geruime tijd in het gezinshuis verblijven. Het college heeft niet onderbouwd of gemotiveerd waarom deze toename van het gebruik van het perceel tot onaanvaardbare hinder voor de omgeving zou leiden. Het college heeft ter zitting bevestigd dat er thans geen sprake is van geluidsoverlast. Ook heeft het college niet onderbouwd dat de aangevraagde toename van het aantal op te vangen jongeren zou leiden tot onaanvaard-bare verkeers- of parkeerdruk. In het [naam 2] kan nu door meerdere personen gewerkt worden in het kader van de kantoorfunctie. Als de jongvolwassenen die in het [naam 2] zouden verblijven al een voertuig zouden gebruiken is niet aannemelijk dat dit per saldo meer hinder voor de omgeving zou geven.
18. In de motivering die het college aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd wordt benadrukt dat het bestemmingsplan een maximum van 10 jongeren noemt. Eisers hebben echter terecht gesteld dat dit maximale aantal jongeren niet het resultaat is van onderzoek naar een goed woon- en leefklimaat. Dit aantal is overgenomen uit het aantal jongeren uit de aanvraag die destijds is gedaan. Ook het college heeft dat ter zitting bevestigd. Dat het bestemmingsplan destijds tot stand is gekomen na een uitgebreid participatietraject en dat in het bestemmingsplan wordt uitgegaan van kleinschalige opvang zijn geen argumenten om de huidige aanvraag te weigeren. Als het college stelt dat de aangevraagde afwijking in strijd is met de goede ruimtelijke ordening moet hij dat motiveren. Dat de aanvraag niet past binnen het bestemmingsplan is niet in geschil. Een afwijking van het bestemmingsplan is echter niet op voorhand in strijd met de goede ruimtelijke ordening.
19. Het college heeft benadrukt dat hij beleidsruimte heeft bij het beoordelen van de aanvraag en dat hij wil vasthouden aan de kleinschalige opvang, en het maximale aantal van 10 jongeren, die in het bestemmingsplan worden genoemd. De rechtbank moet beoordelen of het college bij afweging van alle belangen in redelijkheid tot weigering van de vergunning heeft kunnen komen. Naar het oordeel van de rechtbank is de weigering onvoldoende gemotiveerd. Het college heeft tegenover het belang om meer jongeren en jongvolwassenen op het perceel op te kunnen vangen niet steekhoudend belangen gesteld die daardoor in het gedrang komen. Dat de opvang van 12 jongeren en drie jongvolwassenen niet meer kleinschalig is te noemen kan de rechtbank niet volgen. Het betreft een groot perceel met veel (woon)ruimte. Het college kan bij de motivering om de aanvraag te weigeren niet volstaan met de stelling dat de aanvraag afwijkt van het bestemmingsplan en dat het college dat niet wil.