ECLI:NL:RBMNE:2025:2636

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
UTR 25/528
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake compensatie kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, op 28 mei 2025, wordt het beroep van eiseres behandeld tegen de Dienst Toeslagen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag, maar stelt dat verweerder niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar van 31 juli 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is overschreden en dat eiseres op 16 januari 2025 beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is en dat verweerder alsnog een besluit moet nemen binnen een bepaalde termijn. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat een nadere beslistermijn van zestig weken na de wettelijke beslistermijn realistisch is. In dit geval moet verweerder uiterlijk op 26 januari 2026 een besluit op bezwaar bekendmaken. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 453,50 en het betaalde griffierecht van € 53,- moet door verweerder worden vergoed.

Uitspraak

ECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/528

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] ( [land] ), eiseres

(gemachtigde: mr. P.W.E. Ros),
en

Dienst Toeslagen, verweerder(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaar van 31 juli 2024 tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen zijn gevraagd of zij gehoord willen worden op een zitting. Geen van partijen heeft verklaard gebruik te willen maken van dit recht. [1] Daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3]
2. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Op
30 december 2024 is verweerder in gebreke gesteld. Eiseres heeft meer dan twee weken daarna, te weten bij brief van 16 januari 2025, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar.
3. Het beroep is gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
4. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat die termijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort moet zijn.
5. De rechtbank stelt vast dat sprake is van een bijzonder geval waarin de wettelijke beslistermijn te kort is om een besluit te nemen. Over de vraag welke beslistermijn wel realistisch is, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op 26 maart 2025 [4] uitspraak gedaan. De Afdeling heeft geoordeeld dat bij beroepen tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar een nadere beslistermijn van zestig weken na de datum waarop de wettelijke beslistermijn voor het nemen van een besluit op bezwaar is verstreken, realistisch is. In geval ten tijde van de uitspraak al zestig weken zijn verstreken na ommekomst van de beslistermijn op bezwaar, geldt een nadere beslistermijn van twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden. De rechtbank sluit zich volledig aan bij dit oordeel van de Afdeling en hoe zij hiertoe is gekomen. Voor de overwegingen verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling.
6. Voor deze zaak betekent dit het volgende. Verweerder heeft op 20 juni 2024 de definitieve beschikking genomen. Het bezwaarschrift van eiseres tegen dit besluit is door verweerder ontvangen op 31 juli 2024. De beslistermijn om op dit bezwaar te beslissen is dus aangevangen op 2 augustus 2024 [5] en verliep op 5 december 2024. De uiterlijke datum waarop verweerder een besluit op bezwaar bekend moet maken is dus 26 januari 2026.
7. In de uitspraak van 26 maart 2025 heeft de Afdeling verder overwogen dat in zaken zoals deze een dwangsom zal worden bepaald van € 100,- per dag voor iedere dag dat verweerder de hiervoor bepaalde termijn niet haalt met een maximum van € 15.000,- . Ook hier sluit de rechtbank zich bij aan.
Proceskosten en griffierecht
8. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 453,50.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk 26 januari 2026 een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 53,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 8:57, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
5.Artikel 7:10, eerste lid, van de Awb en artikel 6.10aa, van de Wet hersteloperatie toeslagen.