8.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft op 25 juni 2024 zijn moeder mishandeld en zijn vader bedreigd. Verdachte heeft zijn moeder fysiek pijn gedaan, maar ook zijn beide ouders emotioneel schade toegebracht omdat het extra pijnlijk is dat dit geweld en deze bedreiging hen door hun zoon werd aangedaan. Hoewel bij verdachte sprake is van psychische stoornissen en deze feiten te maken hebben met hoe hij door die stoornissen op zijn ouders reageert, terwijl zijn ouders onmachtig zijn om rustig te krijgen, is de agressieve manier waarop verdachte heeft gereageerd naar zijn ouders op geen enkele wijze te rechtvaardigen.
Persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 17 september 2024 waaruit blijkt dat verdachte op 16 januari 2024 is veroordeeld voor een geweldsdelict;
- een klinisch multidisciplinair onderzoek Pro Justitia (observatieafdeling [locatie] ) van 19 december 2024, opgesteld door drs. [A] , GZ-psycholoog en drs. [B] , psychiater;
- een reclasseringsadvies van GGZ Reclassering Inforsa Utrecht van 10 januari 2025, opgesteld door J. Bayle, reclasseringswerker.
In de rapportage van [locatie] hebben de deskundigen geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis en van een aandachtsdeficiëntie- en
hyperactiviteitsstoornis. Daarnaast is er sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis, een stoornis in het gebruik van alcohol en een depressieve stoornis met angstige
spanning. Verdachte functioneert op verstandelijk beperkt niveau. De verschillende stoornissen van verdachte hebben geleid tot een gebrekkige persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale kenmerken.
Bij verdachte zijn meerdere psychische functies verstoord. Als eerste geldt dat verdachte ernstige beperkingen heeft in de onderlinge communicatie: verdachte kan met een gebrekkig
mentaliserend en gebrekkig empathisch vermogen niet invoelen wat een ander voelt en heeft
weinig sociale vaardigheden.
Verdachte stemt niet af in contact waardoor er gemakkelijk miscommunicatie en onbegrip
opkomen en dus spanning ontstaat. Hij kan complexe situaties niet overzien en begrijpen, hij heeft geen zicht op het gedrag van anderen, op het eigen gedrag en op de gevolgen daarvan. Verdachte is beïnvloedbaar, overschat zichzelf en zijn normbesef is vervaagd. Daarnaast heeft hij geen adequate copingmechanismen: Verdachte kan niet met stress omgaan, heeft geen oplossingsvaardigheden en is volledig afhankelijk van externe structuur. Daar waar duidelijkheid en structuur in de omgeving ontbreken, zoals het geval is in de gezinssituatie, ontstaat er bij verdachte gemakkelijk agitatie, die ook vrij gemakkelijk leidt tot agressie als structuur en duidelijkheid uitblijven.
De verstoorde psychische functies passend bij de verschillende stoornissen en de bedreigde
persoonlijkheidsontwikkeling maken dat verdachte in verminderde mate in staat is tot alternatieve gedragskeuzes te komen. Er wordt dan ook geadviseerd om het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt deze conclusies en dit advies van de deskundigen over en zal de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte toerekenen.
Voor wat betreft het recidiverisico en een strafrechtelijke afdoening is door de deskundigen het volgende opgemerkt.
Klinisch gezien wordt het risico op recidive en daarmee de kans op herhaling van een
soortgelijk feit, als hoog ingeschat. De problematiek van verdachte bestaat op dit moment uit een combinatie van en beperkingen in belangrijke functies, zoals (1) het vermogen overzicht te hebben en houden op de omgeving, op complexe situaties en het eigen gedrag, (2)
probleemoplossende vaardigheden, (3) problemen met het denken zoals het rumineren (het
herhalend verontrustend denken en piekeren over problemen), (4) sociale problemen en
mentaliserende en empathische functies en (5) problemen met de executieve functies zoals
de remmende functies. Daarnaast zijn (6) de gewetensfuncties lacunair. Daar komt nog
bovenop dat verdachte verschillende middelen gebruikt en hier een sterke hunkering naar heeft, omdat deze middelen de spanningen waar verdachte aan onderhevig is dempen. Tegelijkertijd jagen de middelen de ernst van de problematiek weer aan.
Deze factoren beïnvloeden elkaar in negatieve zin. Verdachte zoekt door spanningen bij zijn
ouders toevlucht tot een negatieve peergroup, voor de spanningen die hij daar oploopt zoekt
hij weer zijn toevlucht bij zijn ouders. In geen van de contexten bestaan adequate
vaardigheden om verdachte de externe structuur te bieden om hem te reguleren.
Voor het terugdringen van het recidivegevaar is het ten eerste van belang dat de depressie
medicamenteus wordt behandeld. De verwachting is dat de stemming van verdachte hierdoor op een gunstige manier wordt beïnvloed en de agitatie wat zal afnemen. Hiervoor is een gereguleerde setting noodzakelijk, gezien de beperkte motivatie van verdachte voor een dergelijke behandeling. Vervolgens is het van belang dat verdachte, binnen een pedagogisch klimaat, inzicht krijgt in zijn mogelijkheden en beperkingen.
Gelet op de contextafhankelijkheid van verdachte wordt geadviseerd om hem te plaatsen binnen een zoveel mogelijk prosociale context. Als deze stappen genomen zijn, kan opnieuw (proces) diagnostiek plaatsvinden om het beeld zonder verstoring door acute stress, depressie en een stoornis in het gebruik van middelen vast te stellen. Aan de hand van dit beeld kan verdere behandeling plaatsvinden en een resocialisatietraject vormgegeven worden.
Gezien de ernstige problematiek en het hoge recidivegevaar wordt geadviseerd tot
specialistische behandeling met professionele en sterk structurerende begeleiding. Binnen de
PIJ-maatregel wordt een voldoende gereguleerde setting geboden voor verdachte om verder tot ontwikkeling te komen en te oefenen met reflecteren op zijn gedrag en gedragsalternatieven. De combinatie van verschillende stoornissen, de achterlopende ontwikkeling, het gebrekkige probleeminzicht van verdachte en zijn ouders en daarmee samenhangende gebrekkige motivatie voor behandeling en begeleiding in combinatie met de ernst van de verslaving aan middelen, maken dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel als enige afdoende kader wordt gezien. De kans wordt klein geacht dat verdachte en zijn netwerk in staat zullen zijn zich aan de voorwaarden van een voorwaardelijke maatregel te houden.
Toepassing jeugdstrafrecht
Verdachte was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten 19 jaar oud en dus meerderjarig.
Voor een meerderjarige verdachte tot 23 jaar kan het jeugdstrafrecht worden toegepast, als
de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd daartoe
aanleiding geven.
In het klinisch multidisciplinair onderzoek Pro Justitia is over verdachte opgemerkt dat door
de neurobiologische ontwikkelingsstoornissen sprake is van een achterlopende ontwikkeling bij verdachte en dat zijn persoonlijkheid op negentienjarige leeftijd nog niet is uitgerijpt. Ook is de verwachting dat verdachte zal profiteren van een pedagogisch klimaat en scholing, zoals dit geboden wordt binnen het minderjarigenstrafrecht.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het jeugdstrafrecht toegepast moet worden.
Oplegging van de PIJ-maatregel
De rechtbank zal aan verdachte een
onvoorwaardelijkePIJ-maatregel opleggen. Om een PIJ-maatregel op te kunnen leggen, moet zijn voldaan aan de verschillende voorwaarden die in artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht zijn genoemd. Ten eerste moet een verdachte een gebrekkige ontwikkeling of stoornis hebben. Ten tweede moet het feit waarvoor de maatregel wordt opgelegd een misdrijf zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld of een misdrijf dat is genoemd in artikel 77s Wetboek van Strafrecht. Ten derde moet de PIJ-maatregel noodzakelijk zijn voor de veiligheid van andere personen of goederen. Ten vierde moet de PIJ-maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van een verdachte zijn. De rechtbank kan de PIJ-maatregel alleen opleggen als een advies is gegeven door minstens twee gedragsdeskundigen, waarvan er één psychiater is (artikel 77s, lid 2 Wetboek van Strafrecht).
De rechtbank stelt vast dat aan deze wettelijke vereisten voor oplegging van een PIJ-maatregel is voldaan en legt dit als volgt uit.
De rapportages (zoals bedoeld in artikel 77s, lid 2 Wetboek van Strafrecht) zijn hiervoor besproken. Door de gedragsdeskundigen is gerapporteerd dat verdachte lijdt aan diverse stoornissen en een gebrekkige persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale trekken. Dit was ook al het geval toen verdachte de feiten pleegde. Er was bij verdachte ten tijde van het plegen van de strafbare feiten dus sprake van meerdere ziekelijke stoornissen en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Daarmee is aan het eerste wettelijke vereiste voldaan.
Voor beide bewezenverklaarde feiten geldt dat daarvoor een PIJ-maatregel kan worden opgelegd. De bewezenverklaarde mishandeling van zijn moeder, een familielid, is een misdrijf waarop een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Voor de bedreiging geldt dat het daarvoor toepasselijke wetsartikel, artikel 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht, in artikel 77s lid 1 Wetboek van Strafrecht specifiek benoemd staat als een misdrijf waarvoor een PIJ-maatregel kan worden opgelegd. De deskundigen schatten de kans dat verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen en agressief gedrag zal laten zien wanneer hij niet op de juiste wijze zal worden behandeld in als groot. Om deze reden vindt de rechtbank dat de maatregel noodzakelijk is voor de veiligheid van andere personen of goederen. Daarmee is aan het tweede en derde wettelijke vereiste voldaan.
De deskundigen hebben grote zorgen geuit over de ontwikkeling van verdachte en denken dat hij een langdurige behandeling nodig heeft binnen een beveiligde setting. Volgens de deskundigen biedt de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel hiervoor de enige mogelijkheid.
De rechtbank begrijpt dat verdachte liever geen onvoorwaardelijk PIJ-maatregel opgelegd krijgt. Verdachte heeft op zitting verteld dat hij denkt dat zijn problemen voornamelijk zijn ontstaan door het blowen en dat het dan fout gaat. Verdachte denkt niet dat de oorzaak van de problemen ligt in de door de deskundigen vastgestelde stoornissen. Verdachte geeft aan dat als hij niet meer blowt, het verder ook wel goed komt in zijn leven.
De rechtbank ziet dit anders. Uit wat de deskundigen van verdachte hebben gezien en over hem hebben opgemerkt blijkt naar het oordeel van de rechtbank juist de noodzaak dat verdachte een langdurige en intensieve behandeling nodig heeft, met een sterk structurerende begeleiding en strakkere kaders dan een ambulante behandeling kan bieden. Daar komt bij dat de deskundigen verwachten dat verdachte en zijn omgeving niet in staat achten om zich aan de voorwaarden van een voorwaardelijke PIJ-maatregel te houden.
De rechtbank realiseert zich dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel een uiterst middel is, maar vindt dit gelet op de persoon en problematiek van verdachte, het hoge recidiverisico, de ernst en aard van de feiten en het advies van de deskundigen passend en geboden. Binnen de kaders van de PIJ-maatregel kan verdachte starten met de behandeling die hij hard nodig heeft. Dit is in het belang van verdachtes eigen ontwikkeling, zijn toekomst en van de maatschappij. Daarmee is ook aan het vierde wettelijke vereiste voldaan.
Over de duur van de PIJ-maatregel
De maatregel geldt voor een termijn van drie jaren. Na twee jaren eindigt de maatregel van
rechtswege voorwaardelijk, tenzij de maatregel wordt verlengd op de wijze zoals bedoeld in
artikel 6:6:31 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank stelt vast dat de maatregel is opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen en gevaar veroorzaken voor de
onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Daarom kan de maatregel verlengd worden, telkens met ten hoogste twee jaren en tot een maximum van zeven jaren, als bedoeld in artikel 6:6:31 van het Wetboek van Strafvordering. De raadsman heeft gevraagd de maatregel, indien deze wordt opgelegd, tussentijds te toetsen. Hiervoor is echter geen wettelijke basis.
Geen oplegging van straf
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten in beginsel ook het opleggen van een straf rechtvaardigt. De rechtbank zal dat in het geval van verdachte echter niet doen. Dit komt omdat de rechtbank rekening houdt met het gegeven dat de strafbare feiten zijn gepleegd in een voor verdachte en zijn ouders moeilijke periode, waarin zowel verdachte als zijn ouders niet goed konden omgaan met de stoornissen zoals die bij verdachte zijn geconstateerd. De rechtbank ziet ook dat dit niet een op zichzelf staand incident is geweest, maar dat er al gedurende een langere periode grote problemen speelden binnen het gezin en dat zowel de ouders als verdachte onmachtig waren om deze problemen effectief het hoofd te bieden. De ouders van verdachte hebben aangegeven dat zij aangifte hebben gedaan omdat ze wilden dat hun zoon eindelijk passende hulp zou krijgen. Onder deze omstandigheden en in dit specifieke geval vindt de rechtbank het dan ook opportuun om de hulpverlening te laten prevaleren boven een strafoplegging. Daarom zal de rechtbank aan verdachte geen straf opleggen.