ECLI:NL:RBMNE:2025:260

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
C/16/585203 / KG ZA 24-616
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over onrechtmatige uitlatingen en contactverbod tussen een jeugdhulporganisatie en een voormalig medewerker

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 17 januari 2025, heeft eiseres, een vennootschap onder firma V.O.F. die ambulante jeugdhulpverlening biedt, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, een voormalig gedragswetenschapper die voor eiseres heeft gewerkt. Eiseres vordert een verbod voor gedaagde om contact te hebben met (voormalige) cliënten en om uitlatingen te doen over eiseres, haar personeel en bedrijfsvoering. Eiseres stelt dat gedaagde na beëindiging van de samenwerking onrechtmatige uitlatingen heeft gedaan, waardoor de reputatie van eiseres is geschaad en wantrouwen is ontstaan bij ouders van cliënten. Gedaagde heeft de beschuldigingen ontkend en stelt dat eiseres niet heeft voldaan aan de waarheids- en volledigheidsplicht. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen spoedeisend belang is voor de gevraagde verboden, omdat er geen dreiging van herhaling van onrechtmatig handelen door gedaagde is aangetoond. De vordering in conventie is afgewezen.

In reconventie heeft gedaagde een vordering ingesteld tot betaling van een factuur voor werkzaamheden die zij voor eiseres heeft verricht. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de factuur moet worden betaald, omdat de betwisting van eiseres niet voldoende onderbouwd was. De vordering in reconventie is toegewezen, en eiseres is veroordeeld tot betaling van de factuur en de buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten zijn ook aan gedaagde toegewezen, waardoor eiseres in totaal €2.269,50 aan gedaagde moet betalen.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/585203 / KG ZA 24-616
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding op 17 januari 2025
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[eiseres] V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat mr. M.J.M. Groen te Almere,
tegen
[gedaagde] HODN [handelsnaam],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat mr. R.A. Bos te Hoofddorp.
Het kort geding wordt gehouden in het gebouw van de rechtbank in Utrecht.
Tegenwoordig zijn mr. N.A.J. Purcell, voorzieningenrechter, en mr. L. Leber, griffier.
Aanwezig zijn:
  • de heer [vennoot sub 1] , vennoot van [eiseres] ;
  • de heer [vennoot sub 2] , vennoot van [eiseres] ;
  • mr. Groen;
  • [gedaagde] ;
  • mr. Bos.

1.De procedure

1.1.
De voorzieningenrechter beschikt over de volgende stukken:
  • de dagvaarding en 12 producties van [eiseres] ,
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie van [gedaagde] met 5
producties;
  • De door [eiseres] op 14 januari 2025 ingediende producties 13 tot en met 18;
  • De door [gedaagde] op 15 januari 2025 ingediende producties 6 en 7.
1.2.
Partijen hebben op de zitting hun standpunten toegelicht en op vragen van de voorzieningenrechter en op elkaar gereageerd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter in aanwezigheid van partijen mondeling uitspraak gedaan met toepassing van artikel 29a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Die mondelinge uitspraak en de motivering daarvan zijn hieronder opgenomen in paragraaf 3. Paragraaf 2 is toegevoegd voor de duidelijkheid.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiseres] is een instelling voor ambulante jeugdhulpverlening, begeleid wonen en behandeld wonen, en heeft minderjarige cliënten. [gedaagde] werkte in de maanden juli 2024 tot en met oktober 2024 voor [eiseres] als gedragswetenschapper.
2.2.
Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] na beëindiging van de samenwerking:
  • ouders van cliënten van [eiseres] via e-mails en whatsapp benaderd met suggestieve berichten en onjuiste informatie over [eiseres] , en in het bijzonder heeft [gedaagde] ouders/verzorgers aangemoedigd om klachten in te dienen bij de inspectie Volksgezondheid. [gedaagde] heeft onjuiste informatie gedeeld over de organisatie, zoals vermeende misstanden, gebrek aan diploma’s bij het personeel en onregelmatigheden in de bedrijfsvoering. Dit heeft geleid tot ernstig wantrouwen bij ouders/verzorgers en directe schade aan de reputatie van [eiseres] ;
  • minderjarige cliënten van [eiseres] actief benaderd en hen aangespoord klachten in te dienen tegen [eiseres] . Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] hen aangespoord om vertrouwelijke gesprekken met begeleiders op te nemen met het oog op het indienen van een klacht;
  • personeelsleden van [eiseres] bij diens cliënten geprobeerd te ondermijnen, door hen zwart te maken en/of zich badinerend over hen uit te laten. En [gedaagde] heeft bij cliënten de indruk gewekt, althans bijgedragen aan de indruk dat de directie en/of het management van [eiseres] zich schuldig zou hebben gemaakt aan grensoverschrijdend gedrag richting de cliënten.
2.3.
Hiermee heeft [gedaagde] onrechtmatig gehandeld en er is sprake van een (postcontractuele) schending van de professionele standaard die van haar als beroepsbeoefenaar (gedragswetenschapper) in de zorg mag worden verwacht, aldus [eiseres] . [eiseres] vordert [gedaagde] te verbieden om, op welke wijze dan ook, direct of indirect, contact te houden met (voormalig) cliënten, en andere betrokken van [eiseres] , en om zich in welke vorm dan ook, direct of indirect, uit te laten over [eiseres] , haar personeel, bedrijfsvoering, cliënten en overige betrokkenen, voor zover deze uitlatingen betrekking hebben op zorggerelateerde aangelegenheden, onder verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.4.
Ten aanzien van de vordering in conventie stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat [eiseres] niet heeft voldaan aan de waarheids- en volledigheidsplicht van artikel 21 Rv, dat het geschil zich niet leent voor een kort geding, dat er geen sprake is van een spoedeisend belang en dat de uitingen van [gedaagde] niet kwalificeren als onrechtmatig. Als tegenvordering vordert [gedaagde] betaling van een factuur van € 3.559,58 (hierna: de Factuur) voor werkzaamheden die zij in oktober 2024 voor [eiseres] heeft verricht, vermeerderd met wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 december 2024 tot de dag van volledige betaling en betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 489,96, met veroordeling van [eiseres] in conventie en reconventie in de proceskosten en nakosten vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van het te wijzen vonnis.

3.De beoordeling

Vordering in conventie zal worden afgewezen: geen (spoedeisend) belang aanwezig

3.1.
In deze zaak vraagt [eiseres] dat ik als voorlopige voorziening twee verboden uitspreek.
3.2.
Een voorlopige voorziening kan de voorzieningenrechter opleggen in een situatie waarvan je kunt zeggen dat die niet kan wachten op een uitspraak in een bodemprocedure. Er moet sprake zijn van een spoedeisend belang.
3.3.
De verboden die [eiseres] eist, zijn een verbod voor [gedaagde] ten aanzien van contact met (voormalig) cliënten en andere betrokkenen, en een verbod voor [gedaagde] voor het doen van uitlatingen ten aanzien van [eiseres] met betrekking tot zorggerelateerde aangelegenheden.
3.4.
Wil ik deze verboden als voorlopige voorzieningen toewijzen moeten er twee dingen aan de hand zijn:
het moet duidelijk zijn dat [gedaagde] al onrechtmatig heeft gehandeld. [eiseres] zegt immers dat dit zo is, en baseert haar verbodseis daarop en op de vrees van herhaling. Dat wil zeggen dat ik ervan uit moet gaan dat [gedaagde] in het contact dat zij had met betrokkenen en in haar uitlatingen over de schreef is gegaan, en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld.
los daarvan moet er sprake zijn van dreiging van nieuw contact door [gedaagde] met (voormalig) cliënten en andere betrokkenen of het doen van uitlatingen door [gedaagde] ten aanzien van [eiseres] met betrekking tot zorggerelateerde aangelegenheden. Het enkele feit dat iemand in het verleden iets onrechtmatigs heeft gezegd, betekent niet zonder meer dat het weer zal gebeuren, en dat een verbodsvordering zomaar kan worden toegewezen. Er moet sprake zijn van een dreiging.
3.5.
Ten aanzien van het tweede punt gaat het voor [eiseres] mis. Ik zie dat [gedaagde] in november 2024 contact heeft gehad met één cliënt van [eiseres] (hierna: de Cliënt), zijn moeder en even ook met zijn mentor, waarbij het ging om een specifiek onderwerp, kort gezegd ontevredenheid bij de Cliënt over [eiseres] . Los van dit contact, dat al even achter ons ligt en plaatsvond binnen een zeer beperkte groep van personen, is er niets gebeurd. Dit maakt dat ik een dreiging van contact door [gedaagde] met (voormalig) cliënten en andere betrokkenen, en daarmee een spoedeisend belang, niet zie.
3.6.
Mr. Groen heeft nog in zijn pleitnota onder punt 11 genoemd dat [gedaagde] in een sommatiebrief eind november 2024 is gevraagd toe te zeggen dat zij zich ten opzichte van cliënten, ouders, voogden, collega’s en andere betrokkenen bij de instelling van [eiseres] zal onthouden van uitlatingen over [eiseres] , haar personeel en bedrijfsvoering, en dat [gedaagde] dit niet heeft gedaan. Daarop baseert hij de gestelde vrees van herhaling. Het enkele feit dat [gedaagde] niet schriftelijk wilde bevestigen dat ze iets niet meer zou doen (en dat onder de tijdsdruk die met de sommatiebrief gepaard ging en haar standpunt dat zij helemaal niet onrechtmatig heeft gehandeld), is voor mij niet voldoende om aannemelijk te achten dat [gedaagde] in de toekomst überhaupt uitlatingen over [eiseres] zal doen. [gedaagde] heeft alleen in november 2024 contact gehad met één cliënt van [eiseres] , zijn moeder en zijn mentor, en dat contact werd niet door [gedaagde] geïnitieerd: dit staat niet in verhouding tot een verbod per januari 2025 voor het contact hebben met bij [eiseres] betrokken mensen of het doen van uitlatingen door [gedaagde] ten aanzien van [eiseres] met betrekking tot zorggerelateerde aangelegenheden ten opzichte van iedereen. Ik zie hiervoor geen belang op dit moment, en ik zie dus ook geen spoedeisendheid.
3.7.
Daarom zal ik de vordering in conventie afwijzen. Ik kom niet toe aan de eerste vraag, of [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld.
Vordering in reconventie zal worden toegewezen: [eiseres] moet Factuur en buitengerechtelijke incassokosten betalen
3.8.
Dan is er nog de tegenvordering, namelijk de vordering van [gedaagde] tot betaling van de Factuur plus buitengerechtelijke incassokosten. Aan de kant van [eiseres] wordt het verweer gevoerd dat er geen sprake is van een spoedeisend belang, dat de uren in de factuur niet kloppen, dat [gedaagde] het werk niet goed heeft uitgevoerd en er wordt een beroep gedaan op verrekening.
3.9.
Deze verweren slagen niet:
  • Ten aanzien van het spoedeisend belang, geldt dat incasso van een factuur op zichzelf meestal niet iets is wat enorm grote haast heeft. Maar in een kort geding geldt dat als een geldvordering meelift op de rest van de procedure en de geldvordering een bijzaak is, en als duidelijk is dat moet worden betaald, de vordering tot betaling kan worden toegewezen. Het spoedeisend belang is dan minder belangrijk.
  • Ik ben ervan overtuigd dat de Factuur betaald moet worden: de uren worden door [eiseres] betwist, maar de betwisting is zoals dat heet ‘bloot’. Je kunt een factuur waarin een x aantal uren over specifieke dagen tegen een bepaald uurtarief in rekening worden gebracht niet betwisten door te zeggen: ‘ik betwist de factuur’. Je zult concreet moeten aangeven wat er niet klopt. En deze betwisting komt nu voor het eerst op deze zitting, dat is ook bepaald niet sterk.
  • Ten aanzien van het verweer van [eiseres] dat [gedaagde] haar werk niet heeft afgemaakt en verslagen had moeten uploaden, weet ik niet of er bedoeld is een juridisch verweer te voeren en wat voor verweer dan. Het kan bijvoorbeeld een beroep op opschorting zijn, maar gesteld wordt dat niet. Omdat dit ook voor het eerst naar voren komt in de pleitnota van [eiseres] en niet onderbouwd is, passeer ik ook dit verweer.
  • Ten slotte voert [eiseres] een verrekeningsverweer omdat zij als gevolg van het handelen van [gedaagde] schade leiden (zo’n € 13.000 per maand voor iedere niet opgevulde plaats), die ze willen kunnen verrekenen met de Factuur. Dit zou kunnen als het een harde vordering van [eiseres] was (het betreft immers veel meer geld dan de Factuur), maar het is dit moment zeker niet duidelijk dat die vordering er is. Bij verrekening moet sprake zijn van een duidelijke vordering. Als dat niet zo is, dan wordt dit verweer gepasseerd op grond van artikel 6:136 BW.
3.10.
Ik begrijp wel het gevoel van [eiseres] bij deze zaak: [eiseres] meent dat het handelen van [gedaagde] haar schade heeft berokkend, omdat de ontevredenheid van de Cliënt en zijn moeder waar [gedaagde] bij betrokken was schijnbaar heeft geleid tot, of onderdeel was van ontwikkelingen die ertoe hebben geleid dat er geen nieuwe cliënten meer worden geplaatst bij [eiseres] . De gevolgen daarvan zijn ernstig: het leidt tot een forse omzetderving. Maar het punt is dat nog helemaal niet is vastgesteld dat het contact tussen [gedaagde] en de Cliënt onrechtmatig is. En als het zo zou zijn dat [gedaagde] met bepaalde uitlatingen over de schreef is gegaan, is er nog de vraag naar het causaal verband tussen die uitlatingen en de door [eiseres] gestelde schade. De aantijging over het vermeende grensoverschrijdende gedrag bij [eiseres] komt bij de cliënten van [eiseres] vandaan, en niet bij [gedaagde] . Of de aantijging klopt weet ik niet, maar deze aantijging leeft binnen de groep van cliënten van [eiseres] en is door de Cliënt met [gedaagde] besproken. Als dit leidt tot een klacht, heeft dit op zich niets te maken met wat [gedaagde] heeft gedaan. Tussen de bemoeienis van [gedaagde] en de cliënt en zijn moeder en de schade die [eiseres] zegt te hebben geleden en nog steeds te lijden, bestaan veel stappen.
3.11.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ik de vordering in reconventie, dat wil zeggen betaling van de Factuur vermeerderd met wettelijke rente over dit bedrag vanaf
2 december 2024 tot de dag van volledige betaling en betaling van de buitengerechtelijke kosten zal toewijzen.
Proceskosten in conventie en reconventie
3.12.
[eiseres] zal in conventie als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld. De proceskosten aan de kant van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 331,00
- salaris advocaat
€ 1.107,00(tarief gemiddelde zaak)
Totaal € 1.438,00
3.13.
[eiseres] zal in reconventie als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld. De proceskosten aan de kant van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris advocaat € 553,50 (factor 0,5 × tarief gemiddelde zaak € 1.107,00)
3.14.
Voorts zal een bedrag van € 278 worden begroot voor de nakosten (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing.
3.15.
De proceskosten komen daarmee in totaal op (€ 1.438,00 + € 1.553,50 + € 278) =
€ 2.269,50.
3.16.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
4.1.
wijst de vorderingen af,
in reconventie
4.2.
veroordeelt [eiseres] om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 3.559,59, vermeerderd met de wettelijke rente over als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 2 december 2024 tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [eiseres] om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van
€ 489,96 aan buitengerechtelijke incassokosten binnen 14 dagen na de dag waarop dit vonnis wordt gewezen,
4.4.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in conventie en reconventie
4.6.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 2.269,50 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiseres] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiseres] €92,00 extra betalen, plus de kosten van de betekening,
4.7.
veroordeelt [eiseres] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de in 4.6 bedoelde proceskosten vanaf de vijftiende dag na de dag waarop dit vonnis wordt gewezen tot de dag van volledige betaling,
4.8.
verklaart de veroordelingen onder 4.6 en 4.7 uitvoerbaar bij voorraad.
Dis vonnis is gewezen door N.A.J. Purcell, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2025.
Dit proces-verbaal is ondertekend op 24 januari 2025.