In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de Dienst Toeslagen omdat zij van mening is dat er niet tijdig is beslist op haar bezwaar van 10 juli 2024 tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is overschreden. Eiseres heeft verweerder in gebreke gesteld op 9 december 2024, waarna zij op 25 februari 2025 beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten omdat geen van de partijen gebruik heeft gemaakt van het recht om gehoord te worden.
De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. Verweerder moet alsnog een besluit nemen, en dit moet in principe binnen twee weken na de uitspraak gebeuren. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat bij beroepen tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar een nadere beslistermijn van zestig weken na het verstrijken van de wettelijke beslistermijn realistisch is. In dit geval is de uiterlijke datum voor verweerder om een besluit op bezwaar bekend te maken vastgesteld op 29 januari 2026.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat er een dwangsom van € 100,- per dag moet worden betaald voor elke dag dat verweerder de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 453,50, en het door haar betaalde griffierecht van € 53,- moet ook worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich en is openbaar uitgesproken op 21 mei 2025.