ECLI:NL:RBMNE:2025:255

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
UTR 24/7476 en UTR 24/8227
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om heroverweging van omgevingsvergunningen voor aanleg natuurlijke vijver in Laren

Op 31 januari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot de aanleg van een natuurlijke vijver op de Brink in Laren. Verzoekers, die bezwaar maakten tegen de onherroepelijke omgevingsvergunningen die op 6 en 19 december 2023 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laren waren verleend, hebben hun verzoek tot heroverweging ingediend op 9 september 2024. Het college heeft dit verzoek afgewezen en het bezwaar van verzoekers niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij volgens het college geen belanghebbenden zijn.

De voorzieningenrechter heeft op 22 januari 2025 de zaak behandeld en geconcludeerd dat verzoekers geen feitelijke gevolgen ondervinden van de afwijzing van hun verzoek om heroverweging. De afstand tussen de woningen van verzoekers en de Brink bedraagt respectievelijk 1.600 en 600 meter, en verzoekers hebben geen zicht op de vijver. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekers niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, omdat de gevolgen van de omgevingsvergunningen voor hen van geringe betekenis zijn.

De voorzieningenrechter heeft het beroep van verzoekers ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht

zaaknummers: UTR 24/7476 en UTR 24/8227 – Rectificatie pagina’s 1 en 4

uitspraak van de voorzieningenrechter van31 januari2025 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , en

[verzoekster] ,
beiden uit [woonplaats] , verzoekers
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laren, verweerder

(gemachtigde: S. Paffen).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
gemeente Laren(vergunninghouder)
(gemachtigde: S. Paffen).

Inleiding

1. Het college heeft op 6 en 19 december 2023 een tweetal omgevingsvergunningen aan vergunninghouder verleend, onder andere voor het vergroten van de vijver aan de Brink in Laren. Deze twee omgevingsvergunningen zijn inmiddels onherroepelijk geworden. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers.
1.1.
Verzoekers hebben op 9 september 2024 een verzoek tot heroverweging van de onherroepelijke omgevingsvergunningen met betrekking tot de aanleg van de natuurlijke vijver op de Brink in Laren ingediend. Het college heeft verzoekers in de brief van 23 september 2024 aangegeven dat hij niet op het verzoek ingaat.
1.2.
Verzoekers hebben vervolgens op 29 oktober 2024 bezwaar gemaakt tegen het niet nemen van een besluit op hun verzoek tot heroverweging. Omdat vergunninghouder wil gaan beginnen met de verdieping van de vijver, hebben verzoekers de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
Met het bestreden besluit van 18 december 2024 heeft het college het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard. Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.4.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigde van het college en de gemachtigde van vergunninghouder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van verzoekers daartegen. [1]
3. De voorzieningenrechter beoordeelt of het college het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van verzoekers.
4. De voorzieningenrechter verklaart het beroep van verzoekers ongegrond. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Ontvankelijkheid van het bezwaarschrift
5. Verzoekers voeren aan dat het college hun bezwaar tegen het niet nemen van een besluit op hun verzoek tot heroverweging ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. In het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van verzoekers niet-ontvankelijk verklaard omdat verzoekers volgens hem geen belanghebbenden zijn. Alleen belanghebbenden kunnen bezwaar maken tegen een besluit. [2]
6. Het uitgangspunt is dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Dat wordt slechts anders wanneer er geen sprake is van feitelijke gevolgen van enige betekenis. Gevolgen van enige betekenis ontbreken als de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt.
7. Of iemand feitelijke gevolgen ondervindt van een besluit is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij worden wel vuistregels gehanteerd. Als een betrokkene zicht heeft op de locatie waarop het besluit ziet, leidt dit tot het aannemen van belanghebbendheid, tenzij dit zicht van zeer geringe betekenis is. Ontbreekt zicht op de locatie waarop het besluit ziet, dan leiden afstanden groter dan zo’n 100 meter over het algemeen niet tot het aannemen van belanghebbendheid en wordt soms ook in geval van nog kleinere afstanden geen belanghebbendheid aangenomen. Bij het toepassen van de correctie ‘gevolgen van enige betekenis’ wordt verder gekeken naar de factoren afstand tot, planologische uitstraling van en milieugevolgen van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. [3]
8. Als geen feitelijke gevolgen worden ondervonden of de feitelijke gevolgen die worden ondervonden niet van enige betekenis zijn, wordt geen belanghebbendheid aangenomen.
9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers geen feitelijke gevolgen ondervinden van de afwijzing van hun verzoek om heroverweging van de omgevingsvergunningen. De voorzieningenrechter betrekt daarbij de volgende feiten en omstandigheden.
10. De afstand tussen de Brink en de woningen van verzoekers bedraagt respectievelijk 1.600 en 600 meter. De voorzieningenrechter acht de afstand van de woningen van verzoekers tot de Brink dusdanig groot dat niet aannemelijk is dat verzoekers vanwege de afstand feitelijke gevolgen zullen ondervinden van de aanpassingen aan de vijver. Niet weersproken is dat verzoekers vanuit hun woningen geen zicht hebben op de vijver.
11. Verzoeker [verzoeker] heeft nog aangevoerd dat hij wel als belanghebbende moet worden aangemerkt omdat hij mede-eigenaar is van een winkelpand aan de [adres] in [vestigingsplaats] . Dit winkelpand ligt namelijk op minder dan 100 meter van de Brink. Vanwege de gevolgen van de verleende omgevingsvergunningen voor de huuropbrengst en de waarde van het pand heeft hij een economisch belang, zo voert verzoeker [verzoeker] aan.
12. De voorzieningenrechter overweegt hierbij dat verzoeker [verzoeker] in het verzoek om heroverweging niet heeft genoemd dat hij eigenaar is van het winkelpand en ook vanuit die positie om de heroverweging heeft verzocht. Hij heeft dit ook niet in het bezwaarschrift opgeworpen. Bovendien is er vanuit het winkelpand geen zicht op de vijver aan de Brink. Op de zitting is dit ook niet weersproken. Daarnaast is een economisch belang niet één van de door de Afdeling genoemde criteria. Dat betekent dat ook dit aspect geen rol speelt bij de beantwoording van de vraag of verzoekers feitelijke gevolgen zullen ondervinden van de aanpassingen aan de vijver.
13. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het college verzoekers terecht niet-ontvankelijk in hun bezwaar heeft verklaard.
14. De voorzieningenrechter wijst verzoekers nog op het volgende. De omgevingsvergunningen zijn inmiddels onherroepelijk geworden. Een verzoek tot heroverweging levert geen verplichting op voor het college om tot heroverweging van de verleende omgevingsvergunningen over te gaan. Ook niet als verzoekers wel als belanghebbenden zouden zijn aangemerkt.
Had het college verzoekers moeten horen?
15. De voorzieningenrechter heeft hiervoor al geoordeeld dat het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarom hoefde het college ook geen hoorzitting te houden. Dit staat ook in de Awb. [4]

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verzoekers geen gelijk krijgen. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoekers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.M.M. Tijink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
31 januari2025.
De griffier is verhinderd De voorzieningenrechter is verhinderd
deze rectificatie te ondertekenen deze rectificatie te ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Artikel 7:1 van de Awb in combinatie met artikel 8:1 van de Awb.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 1 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:425.
4.Artikel 7:3 van de Awb.