ECLI:NL:RBMNE:2025:2548

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
11614124 en 116141125 UT VERZ 25-2606
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag en benoeming van bewindvoerder en mentor in het kader van beschermingsbewind en mentorschap

In deze zaak heeft de kantonrechter te Utrecht op 26 mei 2025 een beschikking gegeven op een verzoek tot ontslag van de bewindvoerder en mentor, en de benoeming van een opvolgend bewindvoerder en mentor. Het verzoek is ingediend door de dochters van mevrouw [rechthebbende], die onder bewind en mentorschap is gesteld vanwege haar geestelijke toestand. De oudste dochter is overleden, waardoor de jongste dochter als enige bewindvoerder en mentor is overgebleven. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een vertrouwensbreuk is tussen de dochters, wat aanleiding geeft om af te wijken van de wettelijke voorkeursregeling voor de benoeming van een bewindvoerder. De kantonrechter heeft besloten om een professionele bewindvoerder en mentor te benoemen, gezien de omstandigheden en het gebrek aan samenwerking tussen de betrokken partijen. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een termijn gesteld voor het instellen van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
zaaknummer : 11614124 UT VERZ 25-2605 en 11614125 UT VERZ 25-2606 MV
dossiernummer : BM 40761 en MB 13728
datum : 26 mei 2025
beschikking op een verzoek tot ontslag van de bewindvoerder en mentor en benoeming van een opvolgend bewindvoerder en mentor
op verzoek van:
1. de heer
[verzoeker],
wonende op een bij de kantonrechter bekend adres,
en
2. mevrouw
[verzoekster],
wonende te [adres 1] , ( [postcode] ) [plaats] ,
hierna gezamenlijk te noemen: [verzoekers] ,
met betrekking tot:
mevrouw
[rechthebbende],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1937,
wonende te [adres 2] , ( [postcode] ) [plaats] ,
hierna te noemen: [rechthebbende] .
bewindvoerder:
mevrouw
[bewindvoerder],
wonende te [adres 3] ( [postcode] ) [plaats] (Duitsland,
hierna te noemen: [bewindvoerder] .

1.procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
  • het verzoek van [verzoekers] van 21 maart 2025;
  • de brief van [verzoeker] van 21 maart 2025;
  • de e-mail van [bewindvoerder] van 24 maart 2025;
  • de e-mail van [bewindvoerder] van 30 maart 2025;
  • de brief van de rechtbank van 17 april 2025 aan de bewindvoerder,
  • de e-mail van [bewindvoerder] van 20 april 2025;
  • de e-mail van [bewindvoerder] van 23 april 2025;
  • de brief van [verzoekers] van 23 april 2025
  • de e-mail van [verzoeker] van 7 mei 2025;
  • de brief van [A] (ongedateerd);
  • de bereidverklaring van de voorgestelde opvolgende bewindvoerder, ontvangen op 25 april 2025.
1.2.
Het verzoek is mondeling behandeld op 16 april 2025, hierbij zijn gehoord:
via een videoverbinding:
  • mevrouw [rechthebbende] , rechthebbende;
  • mevrouw [bewindvoerder] , voornoemd;
  • de heer [A] ;
aanwezig:
  • de heer [verzoeker] , voornoemd;
  • mevrouw [B] , partner van [verzoeker] ;
  • mevrouw [verzoekster] , voornoemd.
1.3.
Op 21 mei 2025 heeft mr. R.W.J. van Veen, kantonrechter, in aanwezigheid van de griffier rechthebbende gehoord te [plaats] aan de [adres 2] ( [locatie] ). De griffier heeft aantekeningen gemaakt.

2.De beoordeling

2.1.
Bij beschikking van de kantonrechter te Utrecht van 17 februari 2025 is het vermogen van [rechthebbende] onder bewind gesteld en is ten behoeve van haar een mentorschap ingesteld. De grondslag hiervoor is de geestelijke toestand van [rechthebbende] . [verzoekers] heeft gevraagd om [bewindvoerder] te ontslaan als bewindvoerder en mentor.
2.2.
De kantonrechter zal het gevraagde ontslag verlenen. De kantonrechter zal een professionele bewindvoerder en mentor benoemen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Wat is er gebeurd?
2.3.
[rechthebbende] heeft twee dochters. Haar oudste dochter, mevrouw [D] , heeft twee kinderen: [verzoekers] Begin 2024 heeft de oudste dochter een afspraak gemaakt bij een notaris voor het opstellen van een levenstestament. Een concept van dit levenstestament zit bij de processtukken. In dit conceptlevenstestament worden de oudste dochter en haar zoon als gevolmachtigden aangewezen. [bewindvoerder] (de jongste dochter van [rechthebbende] ) was het hier niet mee eens. Zij heeft op 25 april 2024 aan de oudste dochter bericht dat zij de afspraak bij de notaris had afgezegd.
2.4.
Vervolgens hebben de dochters gezamenlijk een verzoek gedaan voor een bewind en mentorschap voor [rechthebbende] . De grond hiervoor was de beginnende Alzheimer van [rechthebbende] . Op 7 maart 2025 is de oudste dochter overleden. Vanaf dat moment is de jongste dochter als enige bewindvoerder en mentor. Tot op heden werd in het bewind geen boedelbeschrijving ingediend. [bewindvoerder] heeft de rechtbank bericht dat zij niet beschikt over de benodigde administratie van [rechthebbende] .
2.5.
Doordat de oudste dochter van [rechthebbende] is overleden, is de vraag gerezen of [bewindvoerder] als enige bewindvoerder en mentor kan zijn.
Wie moet bewindvoerder van [rechthebbende] worden?
2.6.
Het uitganspunt is dat de rechter bij de benoeming van een bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van [rechthebbende] volgt. Alleen als er gegronde redenen zijn die zich hiertegen verzetten, kan van dit uitgangspunt worden afgeweken. De rechter die het bewind instelt vergewist zich van de bereidheid en vormt zich een oordeel over de geschiktheid van de te benoemen persoon (artikel 1:435 lid 1 BW). Hetzelfde geldt voor mentorschap (artikel 1:452 lid 1 BW).
2.7.
Op dit moment is het niet meer mogelijk de voorkeur van [rechthebbende] te achterhalen. Uit het bezoek van de kantonrechter aan [rechthebbende] blijkt dat haar geheugen haar ernstig in de steek laat. Eerst geeft zij aan dat zij een tweede bewindvoerder wenst, naast [bewindvoerder] , maar vervolgens lijkt zij de vragen van de kantonrechter toch niet te begrijpen. Zij haalt in het gesprek ook de namen van haar dochters door elkaar. [rechthebbende] weet ook niet meer dat zij nog een eigen woning heeft. In het conceptlevenstestament is weliswaar opgenomen dat haar oudste dochter samen met haar zoon wordt gevolmachtigd. Maar, niet kan worden vastgesteld of dit concept de voorkeur van [rechthebbende] weergeeft. De rechter weet immers niet of [rechthebbende] op dat moment nog wel voldoende in staat was haar wil te bepalen.
2.8.
Als, zoals in dit geval, een uitdrukkelijke voorkeur ontbreekt, wordt in de wet voor wat betreft de te benoemen persoon een voorkeur uitgesproken voor de echtgenoot, geregistreerd partner of andere levensgezel van de rechthebbende, dan wel, bij het ontbreken daarvan, een van de ouders, kinderen, broers of zusters van de rechthebbende (art. 1:435 lid 4; art. 1:452 lid 4 BW). Deze wettelijke voorkeur is gebaseerd op de gedachte dat een vertrouwde persoon uit de nabije omgeving van [rechthebbende] in het algemeen de meest aangewezen persoon is om haar belangen te behartigen. Van deze wettelijke voorkeursregeling kan de rechter echter afwijken, als hij daarvoor aanleiding ziet.
2.9.
Bij de instelling van het bewind en mentorschap was de rechter niet op de hoogte van de ruzie tussen de twee dochters van [rechthebbende] en de inhoud van het conceptlevenstestament. Uit de nu bij de rechter bekende informatie, blijkt dat tussen de twee dochters ruzie heeft bestaan. Deze ruzie ging onder meer over de afwikkeling van de nalatenschap van de echtgenote van [rechthebbende] en over de zorg voor [rechthebbende] . Het is niet uitgesloten dat de rechter bij de instelling – als die wel op de hoogte was geweest van deze ruzie – direct was overgegaan tot het benoemen van een professionele en daardoor meer objectieve bewindvoerder. Vertrouwen is een belangrijk aspect bij de uitvoering van een bewind en mentorschap. Op basis van de nu bekende informatie, is duidelijk dat de dochters over en weer geen vertrouwen in elkaar hadden, als het gaat om de zorg voor hun moeder en de behartiging van haar vermogensrechtelijke belangen.
2.10.
Het is aannemelijk dat, zoals [verzoekers] hebben aangevoerd, [bewindvoerder] feitelijk geen bemoeienissen heeft gehad met het bewind. Zij heeft geen administratie van [rechthebbende] onder zich. De rechtbank heeft [bewindvoerder] op 17 april 2025 gevraagd om over te gaan tot het indienen van een boedelbeschrijving, maar dit is niet gebeurd. [bewindvoerder] heeft daarnaast, terwijl de procedure over haar ontslag liep, de woning van [rechthebbende] te koop gezet. Tot slot is van belang dat [bewindvoerder] in Duitsland woont en dus op de nodige afstand van [rechthebbende] . Deze omstandigheden maken [bewindvoerder] minder geschikt om als enige bewindvoerder en mentor van [rechthebbende] te zijn.
2.11.
Al het voorgaande overziende, bestaat aanleiding om af te wijken van de wettelijke voorkeursregeling. [verzoekers] en [bewindvoerder] hebben aangegeven niet met elkaar te kunnen samenwerken. De benoeming van een vriend van [rechthebbende] , past niet binnen de wettelijke voorkeursregeling en is daarom geen optie. Dit betekent dat de enige mogelijkheid die overblijft, is om een professionele bewindvoerder en mentor te benoemen. Daartoe zal de rechtbank dus overgaan.

3.De beslissing

De kantonrechter:
- ontslaat met ingang van 1 juni 2025 als bewindvoerder en mentor
[bewindvoerder], voornoemd;
- benoemt met ingang van 1 juni 2025 tot bewindvoerder en mentor
Dazelaar Bewindvoering B.V., Postbus 373, 3760 AJ Soest,
- bepaalt dat de bewindvoerder en mentor voor zijn/haar (aanvangs)werkzaamheden en voor de met het bewind en mentorschap gemoeide kosten de in de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren vastgestelde forfaitaire tarieven, ten laste van het vermogen van betrokkene mag brengen.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.J. Neijt, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2025.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden:
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze beschikking (digitaal) is verstrekt of verzonden binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat deze beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.