Op 31 januari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Lelystad uitspraak gedaan in de ontnemingszaak tegen een veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder valsheid in geschrift en gewoontewitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, in samenwerking met haar partner, is geschat op € 406.220,24. Dit bedrag is gebaseerd op een eerdere vordering van de officier van justitie, die het bedrag aanvankelijk had vastgesteld op € 482.848,40, maar dit later bijstelde naar € 459.893,07 na aftrek van kosten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en geconcludeerd dat de veroordeelde en haar partner gezamenlijk van de opbrengst hebben geprofiteerd, wat heeft geleid tot de hoofdelijke betalingsverplichting aan de staat.
De rechtbank heeft de ontnemingsvordering gegrond verklaard op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de mogelijkheid biedt om een geldbedrag te vorderen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de periode van 1 januari 2017 tot en met 12 november 2019 illegale geneesmiddelen heeft verhandeld, wat heeft geleid tot de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft ook de kosten in verband met deze activiteiten in overweging genomen, maar heeft geconcludeerd dat het totale bedrag van € 406.220,24 moet worden betaald aan de staat.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken. De rechtbank heeft ook de mogelijkheid van gijzeling voor de veroordeelde vastgesteld, mocht zij niet aan de betalingsverplichting voldoen. Dit vonnis is een belangrijke stap in de aanpak van financieel gewin uit criminele activiteiten en benadrukt de rol van de rechtbank in het waarborgen van rechtvaardigheid.