ECLI:NL:RBMNE:2025:251

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
16/230448-19 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak tegen veroordeelde voor valsheid in geschrift en witwassen

Op 31 januari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Lelystad uitspraak gedaan in de ontnemingszaak tegen een veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder valsheid in geschrift en gewoontewitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, in samenwerking met haar partner, is geschat op € 406.220,24. Dit bedrag is gebaseerd op een eerdere vordering van de officier van justitie, die het bedrag aanvankelijk had vastgesteld op € 482.848,40, maar dit later bijstelde naar € 459.893,07 na aftrek van kosten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en geconcludeerd dat de veroordeelde en haar partner gezamenlijk van de opbrengst hebben geprofiteerd, wat heeft geleid tot de hoofdelijke betalingsverplichting aan de staat.

De rechtbank heeft de ontnemingsvordering gegrond verklaard op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de mogelijkheid biedt om een geldbedrag te vorderen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de periode van 1 januari 2017 tot en met 12 november 2019 illegale geneesmiddelen heeft verhandeld, wat heeft geleid tot de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft ook de kosten in verband met deze activiteiten in overweging genomen, maar heeft geconcludeerd dat het totale bedrag van € 406.220,24 moet worden betaald aan de staat.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken. De rechtbank heeft ook de mogelijkheid van gijzeling voor de veroordeelde vastgesteld, mocht zij niet aan de betalingsverplichting voldoen. Dit vonnis is een belangrijke stap in de aanpak van financieel gewin uit criminele activiteiten en benadrukt de rol van de rechtbank in het waarborgen van rechtvaardigheid.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/230448-19 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer op de vordering van de officier van justitie tot ontneming
in de zaak tegen
[veroordeelde],
geboren op [1984] te [geboorteplaats] (India),
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 17 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. B. Nitrauw.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van onder meer het volgende:
  • de schriftelijke vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr), met daarin opgenomen een schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ten bedrage van € 482.848,40. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie dit bedrag naar beneden bijgesteld (zie hierna);
  • de stukken behorende tot het dossier in de strafzaak met parketnummer 16/230448-19 en het vonnis van deze rechtbank van 31 januari 2025 in de onderliggende strafzaak met parketnummer 16/230448-19;
  • de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting.

2.VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie van 19 augustus 2024 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en het aan veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 482.848,40. Ter terechtzitting van 17 januari 2025 heeft de officier van justitie zijn vordering aldus gewijzigd dat hij het maximumbedrag stelt op € 459,893,07.
De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat veroordeelde en haar partner (medeveroordeelde) op de Nederlandse bankrekening een bedrag van € 482.848,40 hebben ontvangen vanaf buitenlandse bankrekeningen. Na aftrek van de kosten van € 76.628,16 resteert een bedrag van €406.220,24. Ten gunste van veroordeelden kiest de officier van justitie voor de voor veroordeelden meest gunstige berekening uit de rapportage. Daarbij opgeteld komt het vervolgprofijt in de waardestijging van de woning bestaande uit € 53.672,83, die volledig met uit misdrijf afkomstig geld werd betaald, dan wel waarvan de hypotheek werd afgelost. Het wederrechtelijk verkregen voordeel kan daarmee worden vastgesteld op een bedrag van € 459.893,07. De officier van justitie heeft gevorderd dat een hoofdelijke betalingsverplichting wordt opgelegd aan veroordeelde en haar partner medeveroordeelde [medeveroordeelde] , omdat blijkens het dossier veroordeelde volop heeft geprofiteerd van de inkomsten van de handel in illegale geneesmiddelen door haar partner, hetgeen zich ook uit in het aan haar tenlastegelegde witwassen in vereniging.

3.BEOORDELING VAN DE VORDERING

3.1
De grondslag van de vordering
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank, voor zover van belang, veroordeeld voor de volgende strafbare feiten:
onder 1
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
onder 2
opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
onder 3
oplichting;
onder 4
medeplegen van gewoontewitwassen.
Voornoemde feiten zijn gepleegd in de periode van 1 januari 2017 tot en met 12 november 2019.
De grondslag voor de ontnemingsvordering is een veroordeling voor een strafbaar feit. Voor de ontnemingsvordering betekent dit, dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden gelet op voordeel afkomstig uit de strafbare feiten die de veroordeelde heeft begaan en strafbare feiten waarvan aannemelijk is dat veroordeelde deze heeft begaan (artikel 36e, lid 2 Wetboek van Strafrecht (Sr.)).
Veroordeelde is veroordeeld voor een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie. De rechtbank komt tot de conclusie dat het aannemelijk is dat dit misdrijf of andere strafbare feiten “op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen”. Volgens artikel 36e, lid 3 Sr. kan in dat geval aan veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van dit wederrechtelijk verkregen voordeel.
3.2
Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Voor de berekening van de opbrengsten en kosten neemt de rechtbank – voor zover niet anders wordt vermeld – tot uitgangspunt wat is opgenomen in het ontnemingsrapport. [1]
3.2.1
Berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Periode
In het ontnemingsrapport gaat de politie uit van een onderzoeksperiode van 1 januari 2017 tot en met 12 november 2019.
Opbrengsten
In deze onderzoeksperiode werd op de ABN AMRO rekening van veroordeelden in totaal vanaf de eigen Ierse rekeningen een bedrag van € 482.848,40 bijgeschreven. [2] De rechtbank stelt vast dat dit gehele bedrag afkomstig is uit enig misdrijf. Dit geld is door beide veroordeelden aangewend om te voorzien in hun levensonderhoud en voor diverse andere betalingen en uitgaven.
Kosten
De rechtbank heeft vastgesteld dat veroordeelde [medeveroordeelde] heeft gehandeld in illegale geneesmiddelen. Om hierin te kunnen handelen zijn ook kosten gemaakt. Er is geen administratie van deze kosten aangetroffen. Verbalisanten hebben een berekening gemaakt van de kosten aan de hand van transactiegegevens van de betaalrekening [rekeningnummer] en de PayPal rekening van veroordeelden. Deze kosten bevatten onder andere betalingen aan transportbedrijven en alle betalingen aan webshops. In de gehele onderzoeksperiode komt dat neer op € 55.077,03 aan kosten vanaf de ABN AMRO betaalrekening en een bedrag van € 21.551,13 aan kosten vanaf de PayPal rekening van veroordeelden, bestaande uit betalingen aan Vistaprint, retailers van Monobenzone en aanverwante depigmentatieproducten waaronder Skinlight, ECS Nutrition en SkinCareCosmetics, online-webshop [webshop] , platformwebsites en overige winkels. De totale kosten bedragen € 76.628,16 (€ 55.077,03 + € 21.551,13). [3]
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 406.220,24 (€ 482.848,40 - € 76.628,16).
3.3
Betalingsverplichting
Verbeurdverklaring
De officier van justitie heeft het vervolgprofijt, voortvloeiend uit de waardestijging van de woning ter hoogte van € 53.672,83, op het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering gebracht wegens de gevorderde verbeurdverklaring van de woning. De rechtbank stelt echter vast dat door verbeurdverklaring van de woning in de strafzaak van veroordeelde er geen sprake is van vervolgprofijt uit de woning. De rechtbank zal dit bedrag daarom niet in aanmerking nemen bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Conclusie
De rechtbank stelt het bedrag dat door veroordeelde dient te worden betaald aan de staat vast op € 406.220,24.
HoofdelijkDe rechtbank is van oordeel dat veroordeelde samen met haar partner (medeveroordeelde) van de opbrengst heeft geprofiteerd. De rechtbank zal daarom het wederrechtelijk verkregen voordeel als gemeenschappelijk voordeel voor het geheel - mede - aan de veroordeelde toerekenen.

4.TOEGEPAST WETSARTIKEL

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.BESLISSING

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde (samen met de medeveroordeelde [medeveroordeelde] ) wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 406.220,24;
- legt de veroordeelde de hoofdelijke verplichting (met de medeveroordeelde) op tot betaling van
€ 406.220,24aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- verstaat dat de verplichting tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel komt te vervallen indien en voor zover de medeveroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat;
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Piet, voorzitter, mrs. R.P.P. Hoekstra en S.R. Hagen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. van Dieren, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 januari 2025.
Mr. L. van Dieren is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel – ontnemingsdossier”, opgenomen in het aan de strafzaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nummer 22018225026 (pagina’s 1 tot en met 266).
2.Pagina 17.
3.Pagina 17.