ECLI:NL:RBMNE:2025:2502

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
11195119
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling voor het leggen van een vloer en de afwijzing van schadevergoeding

In deze zaak vordert eiseres, een B.V., een bedrag van € 2.855,75 van gedaagde voor het leggen van een vloer in diens woning. De kantonrechter heeft op 14 mei 2025 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarbij de vordering van eiseres werd toegewezen. Gedaagde had een beroep gedaan op opschorting van de betalingsverplichting, omdat zij meende dat de vloer niet goed was gelegd. De kantonrechter oordeelde echter dat gedaagde in schuldeisersverzuim verkeerde, waardoor haar beroep op opschorting niet slaagde. De vordering in reconventie van gedaagde tot vervangende of aanvullende schadevergoeding werd afgewezen. De rechter concludeerde dat de werkzaamheden door eiseres als opgeleverd moesten worden beschouwd, en dat gedaagde geen recht had op schadevergoeding omdat zij zelf in verzuim verkeerde. De kantonrechter heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen en gedaagde veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11195119 \ UC EXPL 24-4460
Vonnis van 14 mei 2025
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. P.M. Jacometti,
tegen
[gedaagde],
woonachtig in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: DAS Legal Services BV.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 juli 2024;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie van 7 augustus 2024;
- de conclusie van antwoord in reconventie van 11 september 2024;
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald;
- de mondelinge behandeling van 10 april 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat vandaag het vonnis wordt gewezen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiseres] heeft een vloer geleverd aan [gedaagde] en deze op de eerste en tweede verdieping van haar woning gelegd. [eiseres] vordert € 2.855,75 van [gedaagde] voor het leggen van de vloer. [gedaagde] is van mening dat [eiseres] de vloer niet goed heeft gelegd. Zij heeft daarom een beroep gedaan op opschorting van haar betalingsverplichting. Daarnaast vordert [gedaagde] € 27.607,58 aan schadevergoeding van [eiseres] . Dit zijn volgens haar de kosten voor vervanging van de vloer.
De vordering van [eiseres] wordt toegewezen en die van [gedaagde] wordt afgewezen. Hieronder zal dit worden toegelicht.

3.De beoordeling

De vordering van [eiseres] is opeisbaar
3.1.
De overeenkomst tussen partijen betreft een overeenkomst van aanneming van werk op grond waarvan [eiseres] parket zou leggen in het hele huis (begane grond, eerste verdieping en tweede verdieping) van [gedaagde] . [eiseres] is als aannemer op grond van deze overeenkomst verplicht het overeengekomen werk tot stand te brengen en op te leveren. [gedaagde] als opdrachtgever dient de overeengekomen prijs te betalen. Partijen hebben verklaard dat betaling van de laatste termijn diende plaatst te vinden na oplevering, althans na het leggen van de vloer.
3.2.
Gelet op de stelling van [gedaagde] dat [eiseres] niet (correct) heeft opgeleverd, moet als eerste worden beoordeeld of een oplevering van het werk heeft plaatsgevonden.
3.3.
[eiseres] heeft op 24 en 25 mei 2023 in de woning van [gedaagde] op de eerste en tweede verdieping de parketvloer gelegd. Het leggen van de vloer op de begane grond zou op een later moment plaatsvinden, omdat het stucwerk daar nog wat langer moest drogen om de vloer zonder problemen te kunnen leggen. Kort na het verrichten van deze werkzaamheden door [eiseres] heeft [gedaagde] het werk geïnspecteerd. [gedaagde] schrijft vervolgens in een e-mail van 29 mei 2023 [1] aan [eiseres] :

Afgelopen woensdag en donderdag heeft jouw bedrijf een houten vloer in mijn huis geïnstalleerd. Helaas ben ik teleurgesteld in de kwaliteit en voldoet het niet aan mijn verwachtingen. Bij inspectie merkte ik een slechte afwerking op (zie bijgevoegde foto’s en video). (…) Vanwege deze slechte uitvoering van de kwaliteit wil ik graag dat het volledig opnieuw wordt gedaan op de 1e en 2e verdieping (…).
Voor de begane grond is mijn vertrouwen door het gebrek aan klantgerichtheid en slechte kwaliteit uitvoering verstoord. Ik wil zelf in zee gaan met een professioneel bedrijf. Deze week wil ik met jou en jouw manager bespreken hoe we de financiële compensatie regelen.”
In de geciteerde e-mail verklaart [gedaagde] dat [eiseres] de vloer op de 1e en 2e verdieping ‘heeft geïnstalleerd’. De werkzaamheden voor het leggen van de vloer op de begane grond zijn daarna met instemming van [eiseres] uit de opdracht gehaald en partijen hebben elkaar vervolgens alleen nog gesproken over het al dan niet bestaan en oplossen van gebreken in het werk. Hoewel [gedaagde] op enig moment ter zitting wel stelt dat geen (deugdelijke) oplevering heeft plaatsgevonden, zijn beide partijen er blijkens hun vorderingen en verweren kennelijk wel van uitgegaan dat dit niet aan opeisbaarheid van de vordering van [eiseres] in de weg stond. [eiseres] vordert immers betaling van de laatste termijn (na aftrek van kosten voor het leggen van de begane grond), wat volgens hun afspraken pas kan na afronding van de werkzaamheden. [gedaagde] doet een beroep op opschorting tot herstel van de door haar gestelde gebreken heeft plaatsgevonden. Van opschorting kan pas sprake zijn als er een verbintenis is die moet worden nagekomen, zoals in dit geval een opeisbare betalingsverplichting. En van herstel van gebreken kan pas sprake zijn na oplevering.
3.4.
De kantonrechter is gelet op dit alles van oordeel dat het werk van [eiseres] als opgeleverd moet worden beschouwd. Dit betekent dat [eiseres] een opeisbare vordering op [gedaagde] heeft.
Er zijn gebreken in het werk
3.5.
[gedaagde] stelt dat zij [eiseres] niet hoeft te betalen, omdat de vloer niet goed is gelegd. In haar conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie voert [gedaagde] aan dat de vloer ten onrechte zwevend is gelegd. Welke gebreken volgens haar (nog meer) aan het legwerk kleefden, is in deze conclusie niet nader uiteengezet. Dit had zij eigenlijk wel moeten doen. Tijdens de zitting heeft [gedaagde] toegelicht welke gebreken volgens haar aan het werk kleven. De kantonrechter vindt dit niet in strijd met de goede procesorde, mede omdat [eiseres] in haar dagvaarding zelf uitgebreid heeft aangegeven dat [gedaagde] deze punten als gebrek had gemeld en [eiseres] tijdens de zitting geen bezwaar heeft gemaakt tegen het geven van een nadere toelichting door [gedaagde] . De door [gedaagde] gestelde gebreken zullen hieronder worden besproken.
Het zwevend leggen is geen gebrek
3.6.
[eiseres] en [gedaagde] verschillen van mening over wat overeengekomen is met betrekking tot het leggen van de vloer. Volgens [gedaagde] hadden zij afgesproken dat de vloer verlijmd zou worden gelegd door het hele huis. [eiseres] is van mening dat (nader) is afgesproken dat alleen de vloer op de begane grond verlijmd zou worden gelegd en de rest zwevend. De kantonrechter geeft [eiseres] op dit punt gelijk. Dit betekent dat het zwevend leggen niet kan worden gezien als een gebrek/tekortkoming in de nakoming aan de zijde van [eiseres] .
3.7.
Na het eerste contact tussen [eiseres] en [gedaagde] hadden partijen afgesproken dat de vloer op alle verdiepingen verlijmd zou worden gelegd. Nadat [eiseres] bij [gedaagde] thuis was geweest voor de inmeetafspraak, bleek dat verlijmd leggen op de verdiepingen (voor haar) niet mogelijk was. De ondergrond op de eerste en tweede verdieping bestaat namelijk, anders dan [gedaagde] had doorgegeven, niet uit cementdekvloer maar (deels) uit verend hout/underlayment. [eiseres] heeft dit per mail op 12 april 2023 aan [gedaagde] medegedeeld en aangeboden om de vloer op de verdiepingen zwevend te leggen. [2] [gedaagde] is hiermee op 13 april 2023 akkoord gegaan. Haar reactie per mail was namelijk:
‘Leg de vloer maar zwevend dan aangezien er geen vloerverwarming onder zit is dat geen probleem’. [3]
3.8.
Tijdens de zitting heeft [gedaagde] hierover nog gezegd dat zij alleen akkoord ging met het zwevend leggen, als daarmee dezelfde kwaliteit zou worden behaald als met verlijmd leggen. Daarmee bedoelt [gedaagde] kennelijk dat de vloer net zo ‘strak’ (zonder naden, afwerklijsten en vering in de vloer) werd gelegd. Deze nadere voorwaarde, die [gedaagde] zegt te hebben gesteld, volgt echter nergens uit en is ten aanzien van de afwerklijsten niet te rijmen met de aanvankelijk gemaakte afspraken (zie ook hierna 3.9-3.10). Bovendien is haar, voordat de vloer werd gelegd, een gewijzigde bestelfactuur (factuurdatum 6 juni 2023) [4] toegezonden in verband met het zwevend leggen en heeft zij pas voor het eerst bij brief van 9 januari 2024 [5] (ruim een half jaar na de ingebrekestelling van 22 juni 2023 [6] waarin dit niet als gebrek werd aangemerkt) gezegd dat deze onjuist was.
Het gebruik van afwerklijsten is geen gebrek
3.9.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat is afgesproken dat de vloer ‘strak’ zou worden gelegd. Het gebruik van afwerklijsten (door haar ook wel aangeduid als ‘afdeklatjes’) past niet bij de door haar gewenste strakke uitstraling, aldus [gedaagde] . Volgens [eiseres] is het gebruik van afwerklijsten echter expliciet met [gedaagde] besproken en afgesproken. De kantonrechter geeft [eiseres] ook op dit punt gelijk. Dit betekent dat het gebruik van afwerklijsten niet worden gezien als een gebrek/tekortkoming in de nakoming aan de zijde van [eiseres] .
3.10.
De afwerklijsten staan zowel op de oorspronkelijke bestelfactuur van 27 mei 2022 [7] als op bovengenoemde bestelfactuur. [gedaagde] heeft tot het leggen nooit bezwaar gemaakt tegen het gebruik van deze afwerklijsten. Pas nadat de afwerklijsten waren geplaatst heeft [gedaagde] hierover geklaagd bij [eiseres] . [gedaagde] verklaart op zitting dat ze niet wist waar zij akkoord mee was gegaan, het woord ‘afwerklijsten’ haar niets zegt en dat zij geen expert is. Dit verweer slaagt niet. [eiseres] heeft hiertegen gemotiveerd aangevoerd dat zij de bestelling regel voor regel heeft doorgenomen met [gedaagde] , en dus ook het gebruik van de afwerklijsten heeft besproken. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om van tevoren bij [eiseres] aan te geven dat zij een vloer geheel zonder afwerklijsten wilde hebben, al was het maar omdat het gebruik van afwerklijsten bij het leggen van een vloer niet ongebruikelijk is. Voor zover [gedaagde] stelt dat zij dit had gedaan, is dit in het licht van de overgelegde facturen onvoldoende door haar onderbouwd.
Niet recht afgezaagde planken zijn geen gebrek
3.11.
[gedaagde] heeft toegelicht dat zij vindt dat [eiseres] de vloer niet netjes heeft opgeleverd, omdat sommige planken niet helemaal recht zijn afgezaagd. [eiseres] heeft verklaard dat de planken weliswaar niet recht zijn afgezaagd, maar dit geen gebrek oplevert. Immers, op deze planken zouden nog afwerklijsten moesten komen. Deze konden niet geplaatst worden omdat [gedaagde] had gezegd dat ze dit niet (meer) wilde. De kantonrechter geeft [eiseres] gelijk. Zoals hiervoor is overwogen (3.9 t/m 3.10) is komen vast te staan dat partijen het gebruik van afwerklijsten overeen zijn gekomen. Na het plaatsen van de afwerklijsten – waartoe [gedaagde] [eiseres] niet meer in de gelegenheid heeft gesteld – zou het niet gelijk afgezaagd zijn van de planken niet zichtbaar zijn geweest. Van ‘niet netjes’ opleveren zou dan geen sprake zijn. Gesteld nog gebleken is dat het recht afzagen van later met afwerklijsten af te dekken zaagsnedes is overeengekomen, zodat het niet recht afzagen niet worden aangemerkt als een gebrek.
Niet onder de deurkozijnen leggen van vloer is geen gebrek
3.12.
Volgens [gedaagde] is afgesproken dat de vloer onder de bestaande deurkozijnen gelegd zou worden. Dit is door [gedaagde] betwist. Volgens [gedaagde] zou de aansluiting worden afgewerkt met afwerklijsten. [gedaagde] heeft de gestelde afspraak niet onderbouwd, terwijl het afwerken met afwerklijsten uit de stukken blijkt. Daarom kan het niet onder de deurkozijnen leggen van de vloer niet als gebrek worden aangemerkt.
Het veren van de vloer is geen gebrek
3.13.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat de vloer veert en dit niet mag. [eiseres] heeft toegelicht dat de beweging in de vloer veroorzaakt wordt door de ondervloer die door de aannemer is gelegd. [gedaagde] heeft niet onderbouwd waarom dit veren desalniettemin zou moeten worden aangemerkt als gebrek.
Wel een gebrek: kieren in de vloer, te strak gelegde vloerdelen en twee planken die op dezelfde hoogte naast elkaar eindigen
3.14.
[gedaagde] voert tot slot aan dat er kieren tussen de planken zitten, de vloer op sommige plekken te strak ligt en twee naast elkaar liggende planken op vrijwel dezelfde plek naast elkaar eindigen. [eiseres] heeft deze punten erkend en herstel daarvan aangeboden. Wat betreft de kieren tussen de planken is aangeboden om de vloer op spanning te brengen en de resterende kieren op te vullen met vloeibaar hout. [eiseres] heeft daarnaast aangeboden om de betreffende planken, die ervoor zorgen dat de vloer op sommige plekken te strak ligt, bij te zagen. Wat betreft de twee planken die op vrijwel dezelfde plek eindigen, heeft [eiseres] aan [gedaagde] aangeboden om dit op te lossen door nieuwe planken te plaatsen.
[gedaagde] verkeert in schuldeisersverzuim
3.15.
[gedaagde] had [eiseres] de gelegenheid moeten geven binnen een redelijke termijn de gebreken weg te nemen. [8] Er is sprake van schuldeisersverzuim aan de kant van [gedaagde] doordat zij [eiseres] heeft belet om de gebreken te herstellen. [9] Direct bij het melden van haar klachten aan [eiseres] heeft zij namelijk gezegd dat zij wilde dat de vloer volledig opnieuw zou worden gelegd. [10] Iets anders was voor haar niet bespreekbaar. Zij ging daarna ook niet akkoord met de voorgestelde herstelwerkzaamheden van [eiseres] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] bevestigd dat zij heeft gezegd dat [eiseres] niet meer terug hoefde te komen om te proberen om de vloer te herstellen, anders dan door het geheel opnieuw leggen van de vloeren. Dit kon [gedaagde] gelet op wat hiervoor is overwogen over het bestaan van gebreken, niet van [eiseres] worden gevraagd. [gedaagde] heeft ook niet (onderbouwd) gesteld dat van haar niet gevergd kon worden [eiseres] toe te laten tot herstel.
Het beroep van [gedaagde] op opschorting slaagt niet
3.16.
In de wet is bepaald dat er geen bevoegdheid tot opschorting bestaat voor zover de nakoming van de verbintenis van de wederpartij – in dit geval het herstellen van de gebreken aan de vloer – wordt verhinderd door schuldeisersverzuim. [11] Immers, de schuldenaar – in dit geval [eiseres] – kan dan niet worden aangerekend dat hij zijn verbintenis niet nakomt.
De verbintenis van [eiseres] is niet omgezet in een tot vervangende schadevergoeding
3.17.
[gedaagde] heeft bij brief van 9 januari 2024 [12] verklaard de verbintenis van [eiseres] tot het deugdelijk leggen van de vloer om te zetten in een verbintenis tot vergoeding van schade. Zo’n omzetting is op grond van de wet pas mogelijk wanneer de schuldenaar ( [eiseres] ) in verzuim is. [13] [gedaagde] verkeerde zelf echter al in verzuim op 29 mei 2023 (zie hiervoor 3.15). Zolang zij in verzuim is, kan [eiseres] op grond van de wet niet in verzuim geraken. [14] Omzetting van de verbintenis van [eiseres] in een verbintenis tot schadevergoeding was daarom niet mogelijk.
[gedaagde] heeft ook geen recht op aanvullende schadevergoeding
3.18.
Ter zitting heeft [gedaagde] toegelicht dat de door haar gevorderde schadevergoeding slechts voor een zeer beperkt deel aangemerkt kan worden als vervangende schadevergoeding en voor het overgrote deel aanvullende schadevergoeding betreft op grond van wanprestatie. [15] Ook bij deze vordering speelt echter een rol dat [gedaagde] in schuldeisersverzuim verkeerde en daarom geen verzuim is ingetreden aan de zijde van [eiseres] . Dat is wel nodig om aanspraak te kunnen maken op deze aanvullende schadevergoeding. [16]
Ambtshalve toetsing heeft geen invloed op beoordeling vordering [eiseres]
3.19.
De kantonrechter heeft ambtshalve beoordeeld of [eiseres] in de overeenkomst ten aanzien van de verschillende onderdelen van de vordering een of meerdere regelingen heeft opgenomen, die zodanig afwijken van de wettelijke regelingen daarover dat [gedaagde] daardoor aanzienlijk wordt benadeeld, maar dat blijkt niet het geval.
De vordering van [eiseres] in conventie wordt toegewezen
[gedaagde] moet nog € 2.855,75 betalen voor het leggen van de vloer
3.20.
Aangezien [eiseres] een opeisbare vordering heeft en [gedaagde] geen beroep toekomt op een wettelijke bepaling op grond waarvan de betalingsverplichting is komen vervallen of is opgeschort, wordt de vordering van [eiseres] wordt toegewezen. Dit betekent dat [gedaagde] € 2.855,75 moet betalen.
De wettelijke rente wordt toegewezen vanaf 10 maart 2024
3.21.
In de dagvaarding stelt [eiseres] de datum waarop [gedaagde] in verzuim is geraakt gelijk aan de datum van de ingebrekestelling die [gedaagde] aan [eiseres] heeft verzonden (22 juni 2023 [17] ). De kantonrechter overweegt dat de ingebrekestelling van [gedaagde] zelf niet kan worden gebruikt om de datum van haar verzuim mee vast te stellen. Daarom wordt aangesloten bij de veertiendagenbrief van 26 februari 2024 [18] die [eiseres] aan [gedaagde] heeft verzonden. In die brief geeft [eiseres] [gedaagde] veertien dagen de tijd om te betalen. Dit heeft [gedaagde] niet gedaan, waardoor zij op 10 maart 2024 in verzuim is geraakt.
De buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen
3.22.
[eiseres] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). [eiseres] heeft aan [gedaagde] een of meer aanmaningen gestuurd die voldoen aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Daarom zal een bedrag van € 410,58 worden toegewezen.
De vordering van [gedaagde] in reconventie wordt afgewezen
3.23.
[gedaagde] kan geen aanspraak maken op een vervangende en/of aanvullende schadevergoeding. Dit betekent dat de vordering van [gedaagde] in reconventie wordt afgewezen.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
3.24.
[gedaagde] is in conventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] in conventie worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
113,54
- griffierecht
496,00
- salaris gemachtigde
476,00
(2 punten × € 238,00)
- nakosten
119,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.204,54
3.25.
[gedaagde] is in reconventie ook in het ongelijk gesteld en wordt daarom veroordeeld in de proceskosten in reconventie. De proceskosten van [eiseres] in reconventie worden begroot op € 119,00 (= 1 punt x factor 0,5 vanwege de samenhang tussen de zaak in conventie en in reconventie x tarief € 238,00).
3.26.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.27.
De kantonrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als een van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter
In conventie
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 2.855,75 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 10 maart 2024, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 410,58 aan buitengerechtelijke kosten,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.204,54, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
In reconventie
4.6.
wijst de vorderingen af,
4.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 119,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
4.8.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
In conventie en in reconventie
4.9.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. Werner en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2025.
61312

Voetnoten

1.Dagvaarding productie 4.
2.Dagvaarding, productie 2.
3.Dagvaarding, productie 2.
4.Dagvaarding, productie 6.
5.Dagvaarding, productie 13.
6.Dagvaarding, productie 11.
7.Dagvaarding, productie 3.
8.Artikel 7:759 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
9.Artikel 6:58 van het Burgerlijk Wetboek.
10.Dagvaarding, productie 4.
11.Artikel 6:54 onder a van het Burgerlijk Wetboek.
12.Dagvaarding, productie 13.
13.Artikel 6:86 van het Burgerlijk Wetboek.
14.Artikel 6:61 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.
15.Artikel 6:74 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
16.Artikel 6:74 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.
17.Dagvaarding, productie 11.
18.Dagvaarding, productie 14.