ECLI:NL:RBMNE:2025:2479

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
C/16/590303 / FL RK 25-279
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats en zorgregeling van kinderen in een echtscheidingszaak

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 15 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van zijn kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], te wijzigen. De vader verzocht ook om een wijziging van de zorgregeling en om een informatie- en consultatieregeling met een dwangsom voor de moeder. De rechtbank heeft het verzoek van de vader afgewezen. De ouders, die eerder getrouwd waren, hebben samen twee kinderen en zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de opvoeding. De rechtbank oordeelde dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder moet blijven, zoals eerder vastgelegd in het ouderschapsplan. De vader heeft onvoldoende aangetoond dat de omstandigheden zodanig zijn veranderd dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats gerechtvaardigd is. De rechtbank benadrukte dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat de huidige situatie in lijn is met de afspraken die eerder zijn gemaakt. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er geen objectieve zorgen zijn over de veiligheid en gezondheid van de kinderen bij de moeder. De verzoeken van de vader om de zorgregeling te wijzigen en om een informatie- en consultatieregeling met dwangsom werden eveneens afgewezen, omdat deze verzoeken samenhangen met het verzoek over de hoofdverblijfplaats. De rechtbank adviseert de ouders om hulp te zoeken bij hun communicatie, gezien de conflicten die er zijn.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Lelystad
zaaknummer: C/16/590303 / FL RK 25-279
Gezag en omgang
Beschikking van 15 mei 2025
in de zaak van:
[vader],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. R.A. van den Heuvel,
tegen
[moeder],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. L.D.H. Lesmeister.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van de vader (met bijlagen 1 tot en met 9), binnengekomen op 13 maart 2025;
  • de aanvullende stukken van de vader (bijlage 10 tot en met 13), binnengekomen op 10 april 2025;
  • het verweerschrift van de moeder (met bijlagen 1 tot en met 10), binnengekomen op 14 april 2015.
1.2.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 17 april 2025. Daarbij waren aanwezig: de vader met zijn advocaat en de moeder met haar advocaat. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) waren [A] en [B] aanwezig.
1.3.
De rechtbank heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , de kinderen van de ouders, niet gevraagd wat zij van de verzoeken vinden. De rechtbank vraagt dat alleen aan kinderen van acht jaar of ouder. Kinderen onder de acht jaar vindt de rechtbank daar nog te jong voor.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De ouders zijn met elkaar getrouwd geweest.
2.2.
Zij hebben samen twee kinderen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2021 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2023 in [geboorteplaats] .
2.3.
De ouders hebben samen het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Dat betekent dat zij de belangrijke beslissingen over de kinderen samen moeten nemen.
2.4.
De ouders hebben samen een ouderschapsplan gemaakt, dat door de rechtbank is vastgesteld in de echtscheidingsbeschikking van 28 oktober 2024. In het ouderschapsplan staat onder meer het volgende over de volgende zorgregeling:
“[…]
  • De kinderen hebben zolang de vader in [woonplaats] woont om de week omgang met vader van vrijdag 17.00 uur tot en met zondag om 17.00 uur.
  • Als de vader verhuisd is naar [plaats] zal de omgang opbouwend worden uitgebreid naar de ene week van vrijdag uit school tot zondag 17.00 uur en de week daarop van woensdag uit school tot vrijdag 20.00 uur. […]”
2.5.
In het ouderschapsplan is ook afgesproken dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij hun moeder hebben.
2.6.
De vader wil dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen wordt gewijzigd; hij wil dat zij bij hem gaan wonen. Daarnaast verzoekt de vader de zorgregeling te wijzigen: de kinderen zijn dan iedere week van zondag 17.00 uur tot donderdag 17.00 uur bij hem, waarbij de moeder de kinderen op zondag brengt, en de vader hen donderdagochtend naar school brengt. Eens per maand zijn de kinderen een weekend bij de vader, afhankelijk van zijn werkrooster. Tijdens de feestdagen loopt de zorgregeling op deze manier door. De vakantieregeling blijft zoals afgesproken in het ouderschapsplan. Naast deze verzoeken over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling verzoekt de vader ook een informatie- en consultatieregeling: hij wil steeds worden geraadpleegd en geïnformeerd voor er beslissingen rondom de kinderen worden gemaakt en wil dat aan de moeder een dwangsom van € 250,- wordt opgelegd voor iedere keer dat zij zich hier niet aan houdt.
2.7.
De moeder is het niet met de verzoeken eens. Zij vindt dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij haar moet blijven en ook dat de zorgregeling moet blijven zoals die nu is. De moeder vindt het opleggen van een informatieregeling met een dwangsom niet nodig.

3.De beoordeling

De Nederlandse rechtbank is bevoegd en Nederlands recht is van toepassing
3.1.
Deze zaak heeft een internationaal aspect, omdat de moeder de Poolse nationaliteit heeft. Daarom moet de rechtbank ambtshalve (dus: uit zichzelf) toetsen of zij bevoegd is om in deze zaak een beslissing te nemen. Dat is het geval, want de kinderen hebben hun gewone verblijfplaats in Nederland en dan is de Nederlandse rechter bevoegd. [1] De rechtbank moet ook bezien welk recht op de verzoeken van toepassing is. Dat is Nederlands recht, want het gaat hier om een zaak over de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid en als de Nederlandse rechter bevoegd is om in zo’n zaak te beslissen, is Nederlands recht van toepassing. [2]
De hoofdverblijfplaats van de kinderen blijft bij de moeder
3.2.
De rechtbank zal het verzoek van de vader over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] afwijzen. Dat betekent dat zij bij hun moeder blijven wonen: de afspraak daarover in het ouderschapsplan dat is vastgesteld op 28 oktober 2024 blijft gelden. Hierna legt de rechtbank uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat de rechtbank eerst in op het toetsingskader.
3.3.
Als ouders samen het gezag hebben, moeten zij samen beslissen waar de kinderen hun hoofdverblijfplaats hebben. Als zij het daar niet over eens worden, kunnen zij de rechter vragen hierover een beslissing te nemen: dat staat in de wet. [3] De rechtbank moet in zo’n geval beoordelen welke beslissing het meest in het belang van de kinderen is. Dat belang van de kinderen geeft niet altijd de doorslag, maar is wel heel belangrijk. Bij een verzoek dat gaat over de hoofdverblijfplaats van de kinderen, is daarbij het uitgangspunt dat de juridische situatie – dus: de hoofdverblijfplaats – zoveel mogelijk in lijn moet zijn met de feitelijke situatie – dus: waar de kinderen daadwerkelijk wonen. [4]
3.4.
De rechtbank stelt voorop dat de ouders kortgeleden samen afspraken hebben gemaakt over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Die afspraken staan in het ouderschapsplan, dat op 28 oktober 2024 – en dus nog maar een half jaar geleden – is vastgesteld. Die afspraak tussen partijen is het uitgangspunt. De vader heeft onvoldoende duidelijk gemaakt dat de omstandigheden sindsdien zodanig zijn gewijzigd, dat deze afspraak nu moet worden aangepast. De dingen waarover de vader zich zorgen zegt te maken, lijken namelijk niet pas ná 28 oktober 2024 te zijn opgekomen. In ieder geval de ‘episodes’ van [minderjarige 1] en de verschillen in de opvoedstijl tussen de ouders bestonden ook al vóór die datum. Op dat moment vormden die omstandigheden voor de vader kennelijk geen belemmering om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder te bepalen. Wat er wel is gewijzigd sinds 28 oktober 2024, is de woonplaats van de vader. Hij zou tijdelijk bij zijn moeder in [plaats] gaan wonen en vervolgens in [plaats] , in de (voormalige) echtelijke woning. De vader heeft ervoor gekozen om in plaats daarvan bij zijn nieuwe partner in [plaats] te gaan wonen. Daarmee is de vader eenzijdig afgeweken van de afspraken die in het ouderschapsplan zijn gemaakt. Dit maakt dat hij nu verder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vandaan woont dan toen het idee was, maar dat vormt geen reden om hun hoofdverblijfplaats te veranderen. De vader heeft er immers zelf voor gekozen om niet terug naar [plaats] te verhuizen.
3.5.
De rechtbank vindt het bovendien niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] om hun hoofdverblijfplaats te wijzigen. De rechtbank ziet geen grote zorgen over de gezondheid en veiligheid van de kinderen bij hun moeder en vindt de verwijten die de vader daarover maakt, niet terecht:
 [minderjarige 1] heeft een aantal keer last gehad van ‘episodes’. De vader zegt dat de moeder dit onvoldoende serieus heeft genomen, maar de moeder heeft contact gehad met de huisarts, en [minderjarige 1] is daarna ook doorverwezen naar de kinderarts. Die heeft geconcludeerd dat er lichamelijk niets aan de hand is. Mogelijk, zo heeft de huisarts tegen de moeder gezegd, zijn de ‘episodes’ een uiting van spanning bij [minderjarige 1] . De rechtbank ziet niet in wat de moeder hier anders had moeten doen. Beide ouders hebben de klachten van [minderjarige 1] - terecht - serieus genomen en gezorgd dat hij door een arts gezien is. Dit is dus geen goede grond voor wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen, nog los van het feit dat [minderjarige 1] deze episodes niet bij de moeder kreeg, maar bij de vader;
 Het ‘afplatten’ van [minderjarige 2] ’s hoofdje wijst volgens de vader op een ‘lichte vorm van verwaarlozing’. In het dossier van het consultatiebureau is echter te zien dat het consultatiebureau geen bijzonderheden meldt over het hoofd of over een voorkeurshouding, en dat de schedel van [minderjarige 2] groeit volgens de standaardcurve. De vader heeft niet onderbouwd dat er een probleem is waar de moeder een verwijt over kan worden gemaakt. Bovendien heeft de moeder gezegd dat zij akkoord is met een second opinion over het hoofdje, als de vader haar vertelt naar welke arts [minderjarige 2] gaat en zij daarbij mag zijn;
 De ouders hebben een andere opvoedstijl. De vader vindt de opvoedstijl van de moeder ‘zacht’ – naar de rechtbank begrijpt: te zacht. Dat de ouders op hun eigen manier opvoeden, is op zichzelf geen probleem. Het is de communicatie daarover die een probleem vormt, en dat is een probleem van beide ouders, niet alleen van de moeder. De ouders moeten samen afspraken maken over belangrijke zaken in de opvoeding, en moeten elkaar daarnaast de ruimte en het vertrouwen geven om het opvoeden tot op zekere hoogte op hun eigen manier te doen. Daar lijkt het hier aan te ontbreken. De vader beschuldigt de moeder van van alles – bijvoorbeeld: herhaaldelijk waterijsjes aan de kinderen geven als ontbijt – maar onderbouwt dit niet. De moeder heeft verteld dat zij [minderjarige 1] een keer om 10.00 uur een ijsje heeft gegeven, maar dat dit haar geen slechte moeder maakt. De rechtbank ziet in de niet-onderbouwde voorbeelden van de vader geen aanleiding om de hoofdverblijfplaats van de kinderen te wijzigen;
 De vader wijst op de Veilig Thuis-melding die is gemaakt. De vader ziet hierin kennelijk de bevestiging dat zijn zorgen over de situatie bij de moeder terecht zijn, zo begrijpt de rechtbank. Uit de stukken van Veilig Thuis blijkt echter dat Veilig Thuis concludeert dat er sprake is van ‘
opvoedingsstijlen en ideeën die lijnrecht tegenover elkaar staan’.Veilig Thuis constateert dat er sprake is van groot wantrouwen tussen de ouders. Uit de stukken van Veilig Thuis kan niet worden opgemaakt dat er objectieve zorgen zijn over de situatie bij de moeder;
 De grote zorgen die de vader zegt te hebben over de veiligheid en gezondheid van de kinderen passen ook niet bij het verzoek dat de vader doet over de zorgregeling. Bij de zorgregeling die de vader verzoekt, zijn de kinderen bijna elke week drie dagen bij hun moeder, en ook de helft van de vakanties. Dit roept vragen op: als de situatie zo ernstig is als de vader schetst, is niet goed verklaarbaar waarom hij het wel een goed idee vindt dat de kinderen alsnog zoveel bij de moeder verblijven. De vader heeft dit niet uitgelegd.
3.6.
Alle argumenten van de vader afwegend ziet de rechtbank een patroon waarbij de vader forse beschuldigingen uit richting de moeder, zonder dat daar goede, objectief verifieerbare redenen voor lijken te zijn. De vader maakt zich veel zorgen en het lukt hem kennelijk niet om dat op een goede manier met de moeder te bespreken. Dat is zorgelijk: [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn nog jong en de ouders zullen nog lange tijd samen beslissingen voor hen moeten nemen. De conflicten tussen de ouders lijken bovendien al een lange geschiedenis te hebben: tijdens de zwangerschap van [minderjarige 2] zijn de ouders ook uit elkaar geweest en is Veilig Thuis betrokken geweest vanwege heftige ruzies.
3.7.
Zoals tijdens de zitting ook is besproken en ook door de Raad is gezegd, is het daarom aan te raden dat de ouders hulp bij hun communicatie gaan zoeken. De ouders proberen al wel met elkaar te overleggen, maar dat lukt nu niet. De nieuwe partner van de vader speelt daarbij soms wel een bemiddelende rol, maar het lijkt verstandiger hier een onafhankelijke derde voor te gaan benaderen. De rechtbank wijst de ouders erop dat zij in het ouderschapsplan ook samen hebben afgesproken dat zij, als er conflicten ontstaan over het uitoefenen van het gezag, een vertrouwenspersoon of professionele derde in zullen schakelen. Het is noodzakelijk dat zij hier werk van gaan maken: dat doen zij niet voor elkaar, maar voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De kinderen kunnen er, nu of later, veel last van krijgen als de ouders hun communicatie niet verbeteren. Het gedrag van [minderjarige 1] dat de ouders benoemen wijst erop dat hij het nu al moeilijk heeft met de situatie. De rechtbank vindt het daarom belangrijk om het ter zitting besproken advies van de Raad om hulp te gaan zoeken bij de communicatie, hier te herhalen. Dit past ook bij de wettelijke verplichting van de ouders om het gezag op een goede manier samen uit te oefenen, in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
De zorgregeling wordt niet gewijzigd
3.8.
Het verzoek van de vader over de wijziging van de zorgregeling wordt afgewezen. Dit verzoek hangt namelijk samen met het verzoek over de hoofdverblijfplaats, en omdat die niet wijzigt, hoeft de zorgregeling ook niet te worden aangepast.
Er komt geen informatie- en consultatieregeling
3.9.
Het verzoek van de vader om een informatie- en consultatieregeling, versterkt met een dwangsom, wordt afgewezen.
3.10.
De ouders moeten elkaar over en weer informeren, en belangrijke beslissingen over de kinderen moeten zij samen nemen, omdat zij samen het gezag hebben. In artikel 5 van het ouderschapsplan is deze wederzijdse verplichting nog eens uitdrukkelijk opgenomen, en is ook afgesproken dat de ouders ieder kwartaal samen – zonder de kinderen – met elkaar zullen overleggen om informatie uit te wisselen en samen beslissingen te nemen. De rechtbank vat dit op als een minimumverplichting: het goed uitoefenen van gezag houdt in dat vaker overleg plaatsvindt als dat nodig is.
3.11.
Het is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat de moeder zich nu niet aan deze verplichting houdt. De rechtbank constateert wel dat het overleg tussen de ouders zeer moeizaam verloopt, maar dit is niet alleen aan de moeder te wijten. Zoals al is opgemerkt, hebben de ouders allebei de verantwoordelijkheid om op een goede manier over hun kinderen te communiceren. Als dat niet lukt, is het dringende advies om daar passende hulp bij te zoeken. De rechtbank vindt het niet passen bij deze gezamenlijke verantwoordelijkheid om nu aan de moeder een informatie- en consultatieregeling op te leggen, laat staan dat het opleggen van dwangsommen aan de orde is. Het ligt, gelet op de verstoorde verhouding tussen de ouders, voor de hand dat zulke dwangsommen, en de onvermijdelijke discussie over het wel of niet verbeurd zijn ervan, het conflict alleen maar zouden vergroten. De vader heeft onvoldoende duidelijk gemaakt waarom het toch nodig en nuttig zou zijn om deze maatregel te treffen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst de verzoeken van de vader af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. J.M. Atema, mr. M.M. Janssen – Witteveen en mr. M. Weistra, (kinder)rechters, in samenwerking met mr. F.M. de Hart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2025.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 7 van de Brussel II-ter verordening (Verordening (EU) 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (herschikking)
2.Artikel 15 van het HKBV 1996 (Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen)
3.Artikel 1:253a lid 2 sub b van het Burgerlijk Wetboek.
4.Dat sluit aan mij artikel 1:12 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 1.1, onder o, van de Wet basisregistratie personen, waarin (samengevat) staat dat de woonplaats de plaats is waar het meest wordt overnacht.