ECLI:NL:RBMNE:2025:2463

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
UTR 24/7715, 24/7729 en 24/7760
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van last onder dwangsom voor begeleid wonen op bedrijventerrein in Almere

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 mei 2025 uitspraak gedaan in een handhavingskwestie met betrekking tot twee percelen in Almere, waar eiser 1, een zorginstelling, kamers verhuurt aan jongeren met een verstandelijke beperking. De rechtbank beoordeelt of het college van burgemeester en wethouders van Almere terecht een last onder dwangsom heeft opgelegd aan eiser 1 en de eigenaren van het onroerend goed, eisers 2, vanwege het gebruik van de panden voor begeleid wonen, wat volgens het bestemmingsplan niet is toegestaan. De rechtbank concludeert dat het college bevoegd was om handhavend op te treden, omdat het gebruik van de panden in strijd is met het bestemmingsplan. Eiser 1 had aangevoerd dat zijn activiteiten onder de definitie van een verpleeghuis vallen, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is. De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een overtreding en dat handhavend optreden niet onevenredig is. De beroepen van eisers worden ongegrond verklaard, wat betekent dat de opgelegde lasten onder dwangsom in stand blijven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 24/7715, 24/7729 en 24/7660

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser 1], vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger] , eiser 1, instelling of [eiser 1] ,
[eiser 2]en
[eiser 3], eisers 2,
allen uit [plaats] , gezamenlijk aan te duiden als eisers
(gemachtigde: mr. J.B.M. Swart),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere

(gemachtigde: mr. A. van Rossum).
Als derde-partijen nemen aan de zaken deel:
[derde belanghebbende 2],
[derde belanghebbende 3],
[derde belanghebbende 1],
[derde belanghebbende 4],
[derde belanghebbende 5]en
[derde belanghebbende 6],
allen uit [plaats] (derde-partijen)
(gemachtigde: mr. C.J. Koenen).

Inleiding

1. Het gaat in deze zaken om twee percelen in [plaats] : [adres 1] (UTR 24/7715) en [adres 2] (UTR 24/7729 en UTR 24/7660). Eiser 1 is huurder van panden op beide percelen. Eisers 2 zijn de eigenaren van het onroerend goed op de [adres 2] .

[adres 1] (UTR 24/7715) (perceel 88)

1.1.
De heer [vertegenwoordiger] is eigenaar van eenmanszaak [eiser 1] . [eiser 1] biedt zorg aan (jong)volwassenen. [eiser 1] huurt het pand op perceel [adres 1] . Sinds januari 2021 is het pand, in het kader van begeleid wonen, ingericht om kamers aan jongeren met een verstandelijke beperking te verhuren. Eiser 1 heeft het college in mei 2021 gevraagd of deze 24-uurs zorg op grond van het bestemmingsplan was toegestaan. De afdeling VTH heeft aangegeven dat 24-uurs zorg kan worden aangemerkt als verpleeghuis en dus als ‘maatschappelijke voorzieningen’ is toegestaan.
1.1.1.
Naar aanleiding van een handhavingsverzoek van derde-partijen heeft het college op 16 augustus 2022 een controle uitgevoerd. Omdat het gebruik valt onder ‘maatschappelijke voorzieningen’ heeft het college op 3 oktober 2022 het verzoek om handhaving afgewezen. Derde-partijen hebben hier bezwaar tegen gemaakt. Er heeft een hercontrole plaatsgevonden op 14 april 2023.
1.1.2.
Met het besluit van 17 oktober 2023 (het primaire besluit) heeft het college een last onder dwangsom aan eiser 1 opgelegd. De last houdt in dat eiser 1 het gebruik van het pand voor begeleid wonen vóór 1 november 2024 moet beëindigen en beëindigd moet houden. Voor iedere constatering dat eiser 1 in overtreding blijft, moet hij € 5.000,- betalen. Dit kan oplopen tot maximaal € 20.000,-. Eiser 1 heeft bezwaar tegen dit besluit gemaakt. Het college heeft de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
1.1.3.
Met het besluit van 22 oktober 2024, verzonden 28 oktober 2024 (het bestreden besluit), heeft het college het bezwaar van eiser 1 ongegrond verklaard en het besluit van 3 oktober 2022 (de afwijzing van het handhavingsverzoek) ingetrokken. Het college heeft daarbij de adviezen van de bezwaarschriftencommissie overgenomen.
1.1.4.
Eiser 1 heeft beroep ingesteld en een voorlopige voorziening gevraagd. Op de zitting in de voorlopige voorzieningenprocedure op 14 januari 2025 zijn partijen overeen gekomen dat de begunstigingstermijn wordt verlengd tot 1 mei 2025, de voorlopige voorziening is daarbij ingetrokken.

[adres 2] (UTR 24/7729 en 24/7660) (perceel [adres 2] )

1.2.
Eisers 2 zijn de eigenaren van het onroerend goed op perceel [adres 2] . Op het achtererf staat een bijgebouw met daarin twee zelfstandige (illegale) studio’s. Naar aanleiding van een handhavingsverzoek door derde-partijen is aan eisers 2 op 3 oktober 2022 een last onder dwangsom opgelegd. Eisers 2 hebben hier bezwaar tegen gemaakt. Eisers 2 hebben een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het verbouwen van het pand tot woonstudio’s ten behoeve van woonzorg. De last onder dwangsom van 3 oktober 2022 is met het besluit van het college van 21 december 2022 ingetrokken. Op 4 december 2023 heeft het college de aanvraag om een omgevingsvergunning afgewezen, omdat het beoogde gebruik in strijd is met het bestemmingsplan. De bezwaarprocedure van eisers 2 tegen deze afwijzing is nog niet afgehandeld.
1.2.1.
Sinds 21 december 2022 huurt eiser 1 het bijgebouw op perceel [adres 2] van eisers 2. In dit bijgebouw verblijven cliënten van [eiser 1] met een lichtere vorm van 24-uurs residentiële zorg en begeleiding. Toezicht op de cliënten vindt plaats vanuit het pand op perceel [adres 1] . Op 28 februari 2024 hebben toezichthouders van het college een controle uitgevoerd.
1.2.2.
Met de besluiten van 6 mei 2024 (de primaire en bestreden besluiten) heeft het college aan zowel eiser 1 als eisers 2 een last onder dwangsom opgelegd. De last houdt in dat eisers het gebruik van het pand voor begeleid wonen vóór 1 november 2024 moeten beëindigen en beëindigd moeten houden. Voor iedere constatering dat eisers in overtreding blijven, moeten ze € 5.000,- betalen. Dit kan oplopen tot maximaal € 20.000,-. Eisers hebben bezwaar tegen deze besluiten gemaakt. De begunstigingstermijn is verlengd tot 1 mei 2025. Uit het verkort proces-verbaal van de zitting bij de voorzieningenrechter van 6 november 2024 (dit betrof een voorlopige voorziening ingediend door derde-partijen tegen het uitblijven van een beslissing op het handhavingsverzoek, UTR 24/979)volgt dat het besluit van 6 mei 2024 te lezen is als een besluit op de bezwaren van derde-partijen tegen de intrekking van de last onder dwangsom op 21 december 2022. De bezwaren van eisers zijn door het college als beroep doorgestuurd naar de rechtbank.
1.3.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 3 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college, vergezeld door [A] en [B] , namens derde-partijen [derde belanghebbende 1] en de gemachtigde van derde-partijen.
1.5.
De rechtbank heeft de behandeling van de beroepen gevoegd. [1]

Ingetrokken beroepsgrond

2. Op de zitting hebben eisers hun beroepsgrond dat het college de bezwaren van eisers ten onrechte heeft doorgestuurd naar de rechtbank ingetrokken. Omdat eisers bovengenoemde beroepsgrond op de zitting hebben ingetrokken, beoordeelt de rechtbank deze grond niet.

Beoordeling door de rechtbank

3. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum een bestuurlijke sanctie is opgelegd dan wel het handhavingsverzoek is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. [2]
3.1.
De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of het college terecht de lasten onder dwangsom heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat de beroepen beroep ongegrond zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft eiser 1 procesbelang?
4. Procesbelang is het belang dat een partij heeft bij de uitkomst van de procedure. Om procesbelang te kunnen aannemen moet wat de indiener van het beroep nastreeft ook daadwerkelijk kunnen worden bereikt en dat resultaat moet voor de indiener feitelijke betekenis hebben.
4.1.
Eiser 1 heeft aangevoerd dat hij nog steeds procesbelang heeft, ook al krijgt hij per 1 mei 2025 de sleutels van een ander pand voor zijn bedrijf en worden zijn cliënten binnen afzienbare tijd in dit nieuwe pand ondergebracht. Het college heeft op de zitting toegelicht dat hij zijn medewerking wil verlenen aan het binnen redelijke grenzen verlengen van de begunstigingstermijn. Daarmee wordt vóór verbeuring van de dwangsom aan de last voldaan. De huurcontracten voor beide percelen lopen nog door, waardoor eiser 1 ook een financieel belang heeft. Tot slot wil eiser 1 een oordeel over de rechtmatigheid van de lasten onder dwangsom. Er is volgens hem geen sprake van een overtreding en hij wil zijn onderneming op deze percelen verder kunnen ontwikkelen.
4.2.
De rechtbank volgt eiser 1 hierin. Een ander oordeel zou tot het onwenselijke gevolg leiden dat de rechtmatigheid van een besluit waarbij aan iemand een last onder dwangsom is opgelegd, niet meer kan worden beoordeeld als eenmaal is voldaan aan de last. [3] De rechtbank zal het beroep daarom inhoudelijk beoordelen.
Toetsingskader
5. Percelen [adres 2] en [adres 1] hebben op grond van het bestemmingsplan ‘Muziekwijk 2017’ (het bestemmingsplan) voor zover van toepassing, de enkelbestemming ‘Gemengd - 1’ en de functieaanduiding ‘bedrijfswoning’. De voor de enkelbestemming aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor a. bedrijven en f. maatschappelijke voorzieningen, waarbij alleen de functies tot en met categorie B van de Staat van Bedrijfsactiviteiten – Functiemenging (SvB) zijn toegestaan. [4] Ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ is per bouwperceel een bedrijfswoning toegestaan. [5] Daarnaast is op beide percelen het bestemmingsplan ‘Chw Bestemmingsplan Algemene regels woningsplitsing en kamerbewoning’ (het Chw bestemmingsplan) van toepassing. Een verandering van het bestaande gebruik van een bestaande woning mag op grond van het Chw bestemmingsplan niet leiden tot kamerbewoning of woningsplitsing. [6]
5.1.
Het college heeft eiser 1, als huurder en eisers 2, als eigenaar, de lasten onder dwangsom opgelegd vanwege het in strijd met het bestemmingsplan [7] gebruiken van panden op de percelen voor begeleid wonen.
5.2.
Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [8] geldt in geval van een overtreding de beginselplicht tot handhaving. Alleen in geval van bijzondere omstandigheden mag het college van handhaving af zien. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien. [9]
Is sprake van een overtreding?
6. Eisers voeren aan dat de activiteiten die de instelling ontplooit zijn aan te duiden als een verpleeghuis en dus zijn toegestaan op grond van de SvB van het bestemmingsplan. Het college en derde-partijen zijn van mening dat de activiteiten van de instelling vallen onder begeleid wonen en niet zijn aan te merken als een verpleeghuis.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat een ‘verpleeghuis’ op grond van de SvB is toegestaan. Zoals op de zitting door partijen is bevestigd is de kern van het geschil het antwoord op de vraag of de instelling van eiser 1 op beide percelen is aan te duiden als een verpleeghuis of niet.
Wat is een verpleeghuis?
8. Het begrip ‘verpleeghuis’ wordt in het bestemmingsplan niet nader gedefinieerd.. Een verpleeghuis is volgens Van Dale: ‘inrichting voor langdurige verpleging van m.n. ouderen’. Daarvan is hier geen sprake. Naar het oordeel van de rechtbank is de aard van de verzorging die wordt geboden beslissend voor de vraag of de instelling kan worden aangeduid als een verpleeghuis. Een aanknopingspunt voor de vraag of sprake is van een ‘verpleeghuis’ kan worden gevonden bij de Wet langdurige zorg (Wlz). Deze wet regelt de aanspraak op begeleiding, zorg en verpleging, maar geeft evenmin een omschrijving van het begrip verpleeghuis. Op grond van die wet geeft het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) in individuele gevallen aan in hoeverre iemand recht heeft op begeleiding, zorg en verpleging. Dit gebeurt met behulp van zogenaamde zorgprofielen. Vervolgens kan een betrokkene worden geplaatst in een daartoe geschikte zorginstelling. In de door eiser 1 overgelegde huurovereenkomsten is opgenomen dat huurders moeten beschikken over een CIZ indicatie VG3, VG5 of VG6. Voor de beoordeling of de zorginstelling kan worden aangeduid als een verpleeghuis, kan dus het best worden aangesloten bij de zorgprofielen van de degenen die in de instelling zijn opgenomen.
8.1.
Bij [eiser 1] zijn jongeren opgenomen met zorgprofiel 3, 5 of 6 in de sector verstandelijk gehandicapt. Dit is door het college niet bestreden. In de omschrijving van deze zorgprofielen [10] is voor zover hier van belang het volgende opgenomen:
Profiel 3: Wonen met begeleiding en verzorging:
“De ondersteuning is gericht op het stimuleren bij het uitvoeren van taken en op regievoering over het eigen leven. […]
Ten aanzien van
ADLhebben cliënten regelmatig behoefte aan toezicht en stimulatie. Bij de kleine verzorgingstaken, de persoonlijke zorg voor tanden, haren, nagels en huid en bij het wassen kan soms behoefte zijn aan enige hulp. […]
Bij deze cliënten is doorgaans geen sprake van
verpleging. […]”
Profiel 5: Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging:
“De cliënten functioneren sociaal niet zelfstandig en zijn continu begeleidingsbehoeftig vanwege een verstandelijke handicap […]. De begeleiding heeft een structuurverlenend karakter, met een duidelijke dagindeling, vaste leefregels en strikte afspraken. […]
Ten aanzien van
ADLhebben de cliënten hulp en regelmatig overname nodig. De begeleiding richt zich op het in stand houden van de mogelijkheden van de cliënt. Bij het eten en drinken is hulp en stimulatie vaak voldoende. […]
Bij deze cliënten kan sprake zijn van specifiek
verpleegkundig handelenin verband met diverse aandoeningen. […]”
Profiel 6: Wonen met intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering:
“De cliënten functioneren sociaal (zeer) beperkt zelfstandig en zijn intensief begeleidingsbehoeftig vanwege een verstandelijke handicap […]. De begeleiding is vaak individueel en structuurbiedend, gericht op het reguleren van de gedragsproblematiek en op veiligheid. […] Er is sprake van een voorspelbare invulling van de dag en van vaste leefregels. […]
De cliënt kan
ADLveelal zelf uitvoeren, maar iemand anders moet wel toezien of stimuleren of soms helpen. […]
Bij deze cliënten is doorgaans geen sprake van
verpleging. […]”
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank kan hieruit worden afgeleid dat [eiser 1] voornamelijk begeleiding en zorg biedt. Bij twee van de drie zorgprofielen is geen sprake van verpleging, bij de derde is sprake van verpleegkundig handelen. De handelingen die eiser 1 bij zijn cliënten uitvoert zijn naar het oordeel van de rechtbank te duiden als ‘verpleegkundig handelen’. Dit betreft onder andere: ‘het toedienen en uitreiken van medicatie en bijhouden van medicatielijsten, bewaren van medicatie in speciale kluizen, pillen/doseerdozen vullen, het insmeren van cliënten met zalven voor de behandeling van huidziekten, toedienen van insuline en andere medicijnen, psychiatrische behandeling/verpleging en het meegaan met cliënten naar specialisten en huisartsen door persoonlijk begeleiders.’ Dat er verpleging plaats kan vinden wil niet zeggen dat daarom sprake is van een verpleeghuis.
8.3.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de activiteiten van eiser 1 niet vallen onder verpleging maar onder begeleid wonen. Wonen, behalve in de bedrijfswoning, is op grond van het bestemmingsplan niet toegestaan. Begeleid wonen dus ook niet. Er is dus sprake van een overtreding.
8.4.
Nu vaststaat dat er sprake is van een overtreding is het college bevoegd daartegen handhavend op te treden. Alleen in geval van bijzondere omstandigheden mag het college van handhaving af zien. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien. [11]
Geen zicht op legalisatie
9. Het college heeft aangegeven niet bereid te zijn om bewoning in de panden te legaliseren door het alsnog verlenen van een omgevingsvergunning. Er bestaat dus geen concreet zicht op legalisering. [12] Daarnaast is in Almere de Visie Werklocaties van kracht. Uitgangspunt van deze visie is om geen economische locaties op te heffen voor andere functies. Het college staat daarom geen nieuwe transformatieplannen toe om de huidige functie om te zetten naar begeleid wonen. Begeleid wonen is een vorm van wonen; dit vindt het college niet passend op een bedrijven terrein. De rechtbank kan dit standpunt volgen.
Strijd met het vertrouwensbeginsel?
10. Eiser 1 voert aan dat hij erop mocht vertrouwen dat hij zijn onderneming mocht uitoefenen op beide percelen. Het college heeft hem op meerdere momenten meegedeeld dat de zorgactiviteiten zijn toegestaan. Dit maakt volgens eiser 1 dat hij erop mocht vertrouwen dat er niet gehandhaafd zou worden. Op de zitting lichten eisers 2 toe dat het college in 2022 ook aan hen heeft aangegeven dat woonzorg op hun perceel is toegestaan, wel moesten ze daarvoor een vergunning aanvragen.
11. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [13] moeten voor een succesvol beroep op het vertrouwensbeginsel drie stappen doorlopen worden. De eerste stap is of een uitlating of gedraging gekwalificeerd kan worden als een toezegging. Er is sprake van een toezegging als aannemelijk wordt gemaakt dat er sprake is van een uitlating en/of gedraging van een ambtenaar die redelijkerwijs de indruk wekt van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop in zijn geval een bevoegdheid wel of niet zal worden uitgeoefend.
12. Eiser 1 is in januari 2021 gestart met de zorgactiviteiten. Dit is meer dan een half jaar vóór de toezegging van 20 juli 2021 waar eiser 1 zich op beroept. Op de zitting heeft eiser 1 nog toegelicht dat het college de toezegging in december 2020 ook telefonisch heeft gedaan. Eiser 1 heeft dit niet met stukken onderbouwd. Zo is onduidelijk wanneer, met wie en waarover eiser 1 telefonisch contact heeft gehad. Op de zitting heeft het college toegelicht dat hij onderzoek in zijn systemen heeft gedaan, daarbij heeft hij geen informatie over een telefoongesprek met eiser 1 in de genoemde periode aangetroffen. Het alleen stellen dat er telefonisch een toezegging is gedaan is onvoldoende. De rechtbank neemt daarbij ook in overweging dat eiser 1 pas schriftelijk contact opneemt met het college, nadat hij signalen kreeg dat de zorgactiviteiten niet zouden zijn toegestaan.
12.1.
Voor wat betreft de e-mailwisseling in mei – juni 2021 overweegt de rechtbank dat eiser 1 in eerste instantie heeft aangegeven dat hij begeleid wonen aanbiedt. Het college heeft eiser 1 om nadere informatie gevraagd en daarbij aangegeven dat een zorgfunctie volgens het bestemmingsplan mogelijk kan zijn. Voor begeleid wonen hangt dat wel af van de mate van zorg of het is aan te merken als een maatschappelijke voorziening of als wonen. Het college heeft voor een beter advies aanvullende informatie nodig over de activiteiten, waarbij hij onder andere vraagt of er sprake is van 24-uurszorg of enkel begeleiding. Eiser 1 heeft daarop aangegeven dat de activiteiten vallen onder 24-uurszorg. Alhoewel het college heeft bevestigd dat 24-uurszorg kan worden aangemerkt als een verpleeghuis, maakt dat nog geen toezegging. Er kan pas sprake zijn van een concrete toezegging als de feiten duidelijk zijn en daar een afgewogen oordeel aan ten grondslag ligt. Daarvan is hier geen sprake.
13. Eisers 2 hebben aangevoerd dat het college in 2022 heeft toegezegd dat woonzorg in het pand op perceel 78 is toegestaan. Eisers 2 hebben dit niet met stukken onderbouwd.
13. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het college de lasten onder dwangsom niet in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft opgelegd.
Is handhavend optreden onevenredig?
15. Eisers voeren aan dat handhavend optreden onevenredig is. Het college heeft ten onrechte het algemeen belang bij handhavend optreden zwaarder laten wegen dan het belang van eisers om de activiteiten in de panden op de percelen uit te mogen voeren. Eisers wijzen er in dat verband op dat eiser 1 geen overlast veroorzaakt. Ook voeren eisers financiële omstandigheden aan. Om deze redenen vinden eisers dat handhavend optreden in dit geval onevenredig is.
16. Zoals hiervoor overwogen is het uitgangspunt dat tegen een overtreding handhavend wordt opgetreden. Handhavend optreden heeft uiteraard nadelige gevolgen voor de overtreder. Dit betekent echter niet dat handhavend optreden alleen al daarom onevenredig is.
17. Het college stelt zich op het standpunt dat bij de besluitvorming een afweging is gemaakt tussen het algemeen belang dat met handhaving is gediend en de belangen van eisers. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet onredelijk dat het college in dit geval het belang van handhaving van het bestemmingsplan zwaarder heeft laten wegen dan het financieel belang van eisers. Daarbij heeft het college in het verweerschrift gemotiveerd aangegeven dat eiser 1 er destijds zelf voor heeft gekozen om te starten met zijn activiteiten zonder dat hij zeker wist of het beoogde gebruik was toegestaan. Eisers 2 hebben het bijgebouw op perceel [adres 2] verhuurd aan eiser 1 voordat zij beschikten over duidelijkheid over de aangevraagde omgevingsvergunning. Het college heeft daarbij rekening gehouden met de belangen van eisers door de begunstigingstermijn op een heel jaar te stellen. Dit kan de rechtbank volgen.
17. Het standpunt van eisers dat niemand van het gebruik overlast ervaart, betekent evenmin dat het college van handhavend optreden had moeten afzien. Nog daargelaten de juistheid van die stelling, mocht het college, zoals hiervoor al is overwogen, een zwaarder wegend belang toekennen aan handhaving van het bestemmingsplan.
17. De rechtbank is van oordeel dat het college gelet op het voorgaande in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat handhavend optreden in dit geval niet onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Er is dan ook niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college af had moeten zien van handhaving.

Conclusie en gevolgen

20. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Veenendaal, rechter, in aanwezigheid van mr. B.M.M. Tijink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De rechtbank heeft dit gedaan op grond van artikel 8:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.23 van de Invoeringswet Omgevingswet.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3393.
4.Artikel 4.1 van de planregels van het bestemmingsplan.
5.Artikel 4.1 aanhef en onder p. van de planregels van het bestemmingsplan.
6.Artikel 4.1 van de planregels van het Chw bestemmingsplan.
7.Artikel 2.1, lid 1 onder c. van de Wabo in samenhang met afdeling 5.3.1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 18 mei 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ4962.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 10 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2306.
10.Zie bijlage A bij artikel 2.1 van de Regeling langdurige zorg.
11.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 10 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2306.
12.Zie bijvoorbeeld uitspraken van de Afdeling van 3 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1746 en 25 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3892.
13.Sinds de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694.