ECLI:NL:RBMNE:2025:246

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
16/230448-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor valsheid in geschrift, oplichting en witwassen met betrekking tot hypothecaire lening

Op 31 januari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die is veroordeeld voor valsheid in geschrift, oplichting en witwassen. De verdachte heeft in de periode van 1 december 2017 tot en met 15 maart 2018 valse werkgeversverklaringen en salarisstroken opgemaakt om een hypothecaire lening van € 850.000,- te verkrijgen van de ABN-AMRO bank. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met haar partner illegale inkomsten heeft gewitwassen, waarbij in totaal € 482.848,40 op hun bankrekening is gestort. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk, en verklaarde de woning van de verdachte verbeurd. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het misbruik van vertrouwen van de hypotheekverstrekker. De verdachte heeft geen blijk gegeven van inzicht in haar handelen en is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een straf die recht doet aan de gepleegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/230448-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 31 januari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1984] te [geboorteplaats] (India),
wonende aan [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 januari 2025 (inhoudelijke behandeling). Op de terechtzitting van 27 september 2024 (regiezitting) is namens verdachte een gemachtigd raadsman verschenen (artikel 279 lid 2 Wetboek van Strafvordering). De behandeling blijft als gevolg daarvan als procedure op tegenspraak gelden, ook nu verdachte op de zitting van 17 januari 2025 niet is verschenen en haar raadsman zich heeft onttrokken.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. B. Nitrauw.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
1.
in de periode van 1 december 2017 tot en met 15 maart 2018 te Almere tezamen en in vereniging met een ander geschriften valselijk heeft opgemaakt waaruit valselijk blijkt dat zij een dienstverband en salaris had;
2.
in de periode van 1 december 2017 tot en met 15 maart 2018 te Almere tezamen en in vereniging met een ander vervalste geschriften heeft gebruikt om een hypothecaire geldlening van de ABN-AMRO bank te verkrijgen;
3.
in de periode van 1 december 2017 tot en met 15 maart 2018 te Almere tezamen en in vereniging met een ander de ABN-AMRO bank heeft opgelicht en daarmee heeft bewogen tot het verkrijgen van een hypothecaire lening;
4.
in de periode van 1 januari 2017 tot en met 12 november 2019 te Almere tezamen en in vereniging met haar echtgenoot een geldbedrag van in totaal €482.848,40 heeft witgewassen en daarvan een gewoonte heeft gemaakt.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen, moet zij eerst de in de wet gestelde voorvragen beantwoorden, namelijk: of de dagvaarding geldig is, de rechtbank bevoegd is tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte en of er redenen zijn voor schorsing van de vervolging. De eerste drie vragen beantwoordt de rechtbank bevestigend. Daarnaast zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging. De rechtbank kan dan ook verder gaan met de inhoudelijke beoordeling.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen, met dien verstande dat verdachte dient te worden vrijgesproken voor het medeplegen, omdat het dossier onvoldoende bewijs bevat om de betrokkenheid van een medepleger vast te stellen.
De officier van justitie acht daarnaast het onder feit 4 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
4.2.1.
Bewijsmiddelen feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis zal worden gehecht.
4.2.2.
Partiële vrijspraak feit 1, feit 2 en feit 3
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1, feit 2 en feit 3 in nauwe en bewuste samenwerking met een ander heeft begaan. De rechtbank zal daarom verdachte voor dat deel van de tenlastelegging vrijspreken.
4.2.3.
Bewijsoverwegingen feit 4
Beoordelingskader witwassen
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, onder a en b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Als door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Als de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Als zo'n verklaring is uitgebleven, mag de rechtbank die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Vermoeden van witwassen
De rechtbank stelt op grond van het procesdossier vast dat verdachte en haar partner (medeverdachte) in de tenlastegelegde periode geen of slechts zeer beperkte legale inkomsten hadden. Uit financieel onderzoek blijkt echter dat zij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 12 november 2019 een geldbedrag van in totaal € 482.848,40 gestort hebben gekregen op hun Nederlandse bankrekening. De medeverdachte heeft zich schuldig gemaakt aan illegale handel in geneesmiddelen en hiermee aanzienlijke bedragen verdiend. Dit rechtvaardigt het vermoeden van witwassen. Van verdachte mag daarom worden verlangd dat zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft. Verdachte verklaart hierover dat dit geldbedrag afkomstig zou zijn uit het salaris voor haar werk bij het bedrijf [bedrijf] in [plaats] . Het geld is telkens gestort onder omschrijvingen als ‘ [omschrijving] ’ en ‘ [omschrijving] ’. Uit onderzoek van het Openbaar Ministerie blijkt echter dat het bedrijf niet bestaat en dat verdachte stukken over een dienstverband met [bedrijf] heeft vervalst. De Ierse bankrekeningen waarvan de geldbedragen zijn gestort blijken bovendien op naam van verdachten te staan. Verder stelt verdachte dat een deel van het geldbedrag afkomstig zou zijn uit een erfenis, maar er zijn geen aanvullende stukken aangeleverd om dit te onderbouwen.
De verklaring van verdachte en medeverdachte over de herkomst van het geld wordt dus door de onderzoeksbevindingen weerlegd en is ontoereikend om het vermoeden van witwassen te weerleggen.
Conclusie
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat er geen andere mogelijkheid is dan dat het geldbedrag van in totaal € 482.848,40 onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachten dit wisten. Door het geld via buitenlandse bankrekeningen op hun Nederlandse bankrekening te storten is een ogenschijnlijk legale herkomst gecreëerd voor geld uit een onbekende bron. Verdachten hebben hiermee het geld niet alleen voorhanden gehad, maar door gebruik te maken van deze constructie ook de werkelijke aard, herkomst, vervreemding of verplaatsing van het geld verborgen dan wel verhuld. Zij hebben dit geld ook vervolgens besteed aan vermogensbestanddelen. Gezien de frequentie van de overboekingen en de lange pleegperiode concludeert de rechtbank dat beide verdachten van dit handelen een gewoonte hebben gemaakt. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder feit 4 tenlastegelegde.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
in de periode van 1 december 2017 tot en met 15 maart 2018 te Almere, met het oogmerk om als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, geschriften valselijk heeft opgemaakt en vervalst, te weten:- een Employer’s Statement van [bedrijf] d.d. 29 december 2017 (pagina 259) en- een model werkgeversverklaring van [bedrijf] d.d. 29 december 2017 (pagina 261) en- een Payslip van [bedrijf] van december 2017 (pagina 262),

immers heeft zij, verdachte, valselijk en in strijd met de waarheid (zakelijk weergegeven) op voornoemde geschriften vermeld of doen vermelden dat verdachte een dienstverband had als General manager overseas bij het bedrijf [bedrijf] en een bruto jaarsalaris had van € 245.148,60;

2.
in de periode van 1 december 2017 tot en met 15 maart 2018 te Almere, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware deze echt en onvervalst, te weten:- een Employer’s Statement van [bedrijf] d.d. 29 december 2017 (pagina 259) en- een model werkgeversverklaring van [bedrijf] d.d. 29 december 2017 (pagina 261) en- een Payslip van [bedrijf] van december 2017 (pagina 262),door deze geschriften op te (doen) sturen en te (doen) verstrekken en te (doen) overleggen en te (doen) overhandigen aan de ABN-AMRO-bank, ter verkrijging van een hypothecaire geldlening;
3.
in de periode van 1 december 2017 tot en met 15 maart 2018 te Almere, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, de ABN-AMRO-bank heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en/of het verlenen van een dienst, te weten een hypothecaire geldlening ter hoogte van in totaal 850.000 euro, door met voren omschreven oogmerk (zakelijk weergegeven) valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid ter verkrijging van de hypothecaire geldlening, valse werkgeversverklaringen op naam en ten gunste van verdachte te overleggen en te overhandigen, als ware zij in dienst van het in de werkgeversverklaringen genoemde bedrijf en als valselijk bewijs van voldoende (legale) en vaste inkomsten, terwijl verdachte niet werkzaam was bij het in de werkgeversverklaringen genoemde bedrijf en terwijl de (legale) inkomsten van verdachte op het moment van de aanvraag en de afgifte van de hypothecaire geldlening ontoereikend waren;
4.
in de periode van 1 januari 2017 tot en met 12 november 2019 te Almere telkens tezamen en in vereniging met een ander, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, door van voorwerpen de werkelijke aard, de herkomst, de vervreemding of de verplaatsing te verbergen en te verhullen, en deze voorwerpen voorhanden te hebben, immers hebben zij, verdachte, en haar mededader,- via bankrekeningen in Dubai en/of Ierland geldbedragen van in totaal 482.848,40 euro (laten) (ge)stort(en) op hun Nederlandse bankrekening, waarbij (ten onrechte) (telkens) werd vermeld dat dit salaris of [omschrijving] of onkostenvergoeding betrof en- (van dit totaalbedrag van 482.848,40 euro) voor 66.825,76 euro ten behoeve van hun woning heeft/hebben uitgegeven en- (van dit totaalbedrag van 482.848,40 euro) voor 78.900,00 euro contant hebben opgenomen;- (van dit totaalbedrag van 482.848,40 euro) voor 76.000,00 euro een Ferrari hebben gekocht;zulks terwijl zij, verdachte, en haar mededader telkens wisten, dat die voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
Feit 2: opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
Feit 3: oplichting;
Feit 4: medeplegen van gewoontewitwassen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 30 maanden waarvan een gedeelte van 15 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
8.2
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft een werkgeversverklaring en salarisstroken vervalst om een hypotheeklening van € 850.000,- te krijgen en daarmee de hypotheekverstrekker opgelicht. Hierdoor heeft verdachte afbreuk gedaan aan de belangrijke bewijsfunctie van deze stukken en heeft zij misbruik gemaakt van het vertrouwen van de hypotheekverstrekker. Deze is immers afhankelijk van de juistheid van de overgelegde stukken bij beoordeling van de kredietwaardigheid van de aanvrager. Verdachte en medeverdachte (haar echtgenoot) hebben verder jarenlang aanzienlijke inkomsten genoten waar geen legale werkzaamheden tegenover stonden, maar die voortkwamen uit door de medeverdachte gepleegde strafbare feiten. Witwassen vormt een ernstige bedreiging voor het legale handelsverkeer en tast de integriteit van het financiële economische verkeer aan. Verdachte heeft samen met medeverdachte jarenlang geprofiteerd van hun geraffineerde constructie om gemakkelijk op illegale wijze geld te verdienen, geen belasting te betalen en een riant bestaan te leiden met een duur huis, kostbare auto en luxe goederen.
Persoon van verdachte en haar persoonlijke omstandigheden
Uit een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 16 augustus 2024 blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank heeft verder geen informatie over de persoon van verdachte die zij meeweegt in haar strafmaat.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank heeft geconstateerd dat deze termijn is overschreden, maar stelt op basis van de beschrijving door de officier van justitie van het procesverloop en de daarover aangeleverde informatie vast dat deze vertraging te wijten is aan verdachten. De rechtbank oordeelt daarom dat de overschrijding geen gevolgen zal hebben voor de strafmaat.
Strafoplegging
Gezien de aard en ernst van de strafbare feiten kan niet anders worden besloten dan tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf. Verdachte heeft geen enkele blijk getoond van inzicht in de strafwaardigheid van haar handelen. Zij is ook niet op de zitting verschenen om verantwoording af te leggen voor haar daden. De rechtbank realiseert zich dat verdachte en haar medeverdachte een gezin vormen met (jonge) kinderen en dat een vrijheidsbenemende straf mogelijk grote gevolgen zal hebben voor het gezin. Aan de andere kant is verdachte niet verschenen om een toelichting te geven op die gevolgen. De rechtbank ziet dan ook geen aanknopingspunten in de persoonlijke omstandigheden om af te wijken van de eis van de officier van justitie. De rechtbank komt daarmee tot de conclusie dat een gevangenisstraf van 30 (dertig) maanden passend en geboden is. De rechtbank zal een deel van deze straf, te weten 15 (vijftien) maanden , met een proeftijd van twee jaren, voorwaardelijk opleggen. Het voorwaardelijke gedeelte dient er toe om verdachte te weerhouden van het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9.BESLAG

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de onder verdachte in beslag genomen woning aan de [adres] te [woonplaats] en de Ferrari verbeurd te verklaren. Voor de overige goederen waar naast klassiek beslag ook conservatoir beslag op rust, vordert de officier van justitie geen beslissing, omdat deze kunnen worden gebruikt voor de ontnemingsvordering.
9.2
Het oordeel van de rechtbank
Woning
De onder verdachte in beslag genomen woning aan de [adres] te [woonplaats] is voorwerp van witwassen en hypotheekfraude. Op grond van artikel 33a lid 1 onder b Sr is verbeurdverklaring mogelijk nu het een voorwerp betreft met betrekking tot welke de feiten zijn begaan. Verbeurdverklaring van de woning is een bijkomende straf en de rechtbank onderkent dat dit grote gevolgen met zich meebrengt voor verdachte en haar gezin. De rechtbank oordeelt echter dat het algemeen belang van normhandhaving moet prevaleren, zodat door verdachte maar ook door de samenleving wordt ervaren en gezien dat criminaliteit niet loont. De rechtbank zal de woning daarom verbeurd verklaren.
Overige goederen
De rechtbank zal ten aanzien van de overige in beslag genomen goederen – waaronder de Ferrari – geen beslissing nemen, omdat er sprake is van conservatoir beslag.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 47, 57, 225, 326, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 30 (dertig) maanden;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
15 (vijftien) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- verklaart het volgende voorwerp
verbeurd:
 woning aan de [adres] , te [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Piet, voorzitter, mrs. R.P.P. Hoekstra en S.R. Hagen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. van Dieren, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 januari 2025.
Mr. L. van Dieren is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat zij:
1.
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2017 tot en met 15 maart 2018 te Almere, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,met het oogmerk om als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, (een) geschrift(en) valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of doen opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen, te weten:- een Employer’s Statement van [bedrijf] d.d. 29 december 2017 (pagina 259) en/of- een model werkgeversverklaring van [bedrijf] d.d. 29 december 2017 (pagina 261) en/of- een Payslip van [bedrijf] van december 2017 (pagina 262),immers heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader(s), valselijk en/of in strijd met de waarheid (zakelijk weergegeven) op voornoemde geschriften vermeld of doen vermelden dat verdachte een dienstverband had als General manager overseas bij het bedrijf [bedrijf] en/of een bruto jaarsalaris had van € 245.148,60;
2.
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2017 tot en met 15 maart 2018 te Almere, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk gebruik heeft gemaakt of doen maken van (een) vals(e) of vervalst(e) geschrift(en) die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware deze echt en onvervalst, te weten:- een Employer’s Statement van [bedrijf] d.d. 29 december 2017 (pagina 259) en/of- een model werkgeversverklaring van [bedrijf] d.d. 29 december 2017 (pagina 261) en/of- een Payslip van [bedrijf] van december 2017 (pagina 262),door dit/deze geschrifte(n) op te (doen) sturen en/of te (doen) verstrekken en/of te (doen) overleggen en/of te (doen) overhandigen aan de ABN-AMRO-bank, ter verkrijging van een hypothecaire geldlening;
3.
in of omstreeks de periode van 1 december 2017 tot en met 15 maart 2018 te Almere, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de ABN-AMRO-bank heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een hypothecaire geldlening ter hoogte van in totaal 850.000 euro, door met vorenomschreven oogmerk (zakelijk weergegeven) valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid ter verkrijging van de hypothecaire geldlening, (een) vals(e) werkgeversverklaring(en) op naam en/of ten gunste van verdachte te overleggen en/of te overhandigen, als ware zij in dienst van in de/het werkgeversverklaring(en) genoemde bedrijf en als (valselijk) bewijs van voldoende (legale) en vaste inkomsten, terwijl verdachte niet werkzaam was bij de in de werkgeversverklaringen(en) genoemde bedrijf en/of terwijl de (legale) inkomsten van verdachte op het moment van de aanvraag en/of de afgifte van de hypothecaire geldlening ontoereikend was;
4.
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 12 november 2019 te Almere, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, door van (een) voorwerp(en) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing te verbergen en/of te verhullen, dan wel te verbergen en/of te verhullen wie de rechthebbende(n) op die/dat voorwerp(en) was/waren en/of één of meer van deze voorwerp(en) voorhanden te hebben, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of (één of meer van) haar mededader(s),- via bankrekeningen in Dubai en/of Ierland één of meer geldbedrag(en) (van in totaal 482.848,40 euro) (laten) (ge)stort(en) op haar/hun Nederlandse bankrekening, waarbij (ten onrechte) (telkens) werd vermeld dat dit salaris en/of [omschrijving] en/of onkostenvergoeding betrof en/of- (van dit totaalbedrag van 482.848,40 euro) voor 66.825,76 euro ten behoeve van haar/hun woning heeft/hebben uitgegeven en/of- (van dit totaalbedrag van 482.848,40 euro) voor 78.900,00 euro contant heeft/hebben opgenomen;- (van dit totaalbedrag van 482.848,40 euro) voor 76.000,00 euro een Ferrari heeft/hebben gekocht;zulks terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en), dan wel redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.