ECLI:NL:RBMNE:2025:2458

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
24/4181
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) op basis van justitiële antecedenten en persoonlijke omstandigheden

In deze zaak heeft eiser een aanvraag ingediend voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) bij de Minister voor Rechtsbescherming, welke aanvraag op 14 december 2023 werd afgewezen. De minister handhaafde deze afwijzing in een besluit van 4 april 2024, waarop eiser beroep instelde. De rechtbank heeft de zaak op 1 april 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser aanwezig was, maar eiser zelf niet. De rechtbank beoordeelt of de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen, waarbij het objectieve en subjectieve criterium voor de afgifte van een VOG aan de orde komen. De rechtbank concludeert dat aan het objectieve criterium is voldaan, aangezien er justitiële gegevens op het strafblad van eiser staan die een belemmering vormen voor de uitoefening van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd. Ondanks dat het objectieve criterium is voldaan, kan de minister besluiten om de VOG toch te verstrekken als het belang van de aanvrager zwaarder weegt dan het belang van de samenleving. De rechtbank oordeelt dat de persoonlijke omstandigheden van eiser, waaronder zijn wens om een chauffeurskaart te verkrijgen, niet opwegen tegen de bescherming van de samenleving. De rechtbank komt tot de conclusie dat de afwijzing van de VOG terecht is en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4181

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.G. Vos),
en

De Minister voor Rechtsbescherming

(gemachtigde: mr. I.M. Touwen).

Procesverloop

1. Eiser heeft een aanvraag ingediend om afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) op grond van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg).
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 14 december 2023 afgewezen.
1.1.
Met het bestreden besluit van 4 april 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.3.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 1 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van eiser deelgenomen. Eiser en de gemachtigde van de minister waren niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Wat is er gebeurd en wat beoordeelt de rechtbank?
2. Eiser heeft een VOG aangevraagd voor het verkrijgen van een chauffeurskaart bij [bedrijf] B.V. De minister heeft deze aanvraag aan de hand van de beleidsregels VOG-NP-RP 2024 (de beleidsregels) afgewezen. Daarnaast heeft de minister het specifieke screeningsprofiel taxibranche; chauffeurskaart toegepast. Aan de afwijzing heeft de minister ten grondslag gelegd dat er zowel binnen als buiten de terugkijktermijn justitiële gegevens op het strafblad van eiser staan. Zo heeft eiser in 2020 een strafbeschikking ontvangen vanwege het negeren van een stopteken en in 2021 vanwege het beledigen van een ambtenaar in functie. In 2023 heeft eiser meerdere strafbeschikkingen opgelegd gekregen voor gevaarlijk rijgedrag, het overschrijden van de maximumsnelheid en het onbevoegd met een voertuig de weg betreden. Daarnaast loopt er op dit moment nog een procedure in cassatie vanwege een strafbeschikking die ziet op openlijke geweldpleging, bedreiging en belediging van een ambtenaar in functie. Buiten de terugkijktermijn (in 2018) heeft de minister ook strafbare feiten gevonden: een valse aangifte en een verkeersdelict.
3. De rechtbank beoordeelt of de minister de aanvraag van eiser om een VOG kon afwijzen. Zij doet dit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank komt tot de conclusie dat de weigering van de VOG in stand kan blijven en dat het beroep van eiser dus ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het objectieve criterium
5. In de door de minister opgestelde beleidsregels is bepaald dat er geen VOG wordt verstrekt als is voldaan aan het objectieve criterium. Dat criterium houdt in dat wordt gekeken of de aangetroffen justitiële gegevens van de aanvrager, indien herhaald en gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of bezigheden waarvoor een VOG is aangevraagd. Tussen partijen is niet in geschil dat aan het objectieve criterium is voldaan.

Het subjectieve criterium

6. Ondanks dat voldaan is aan het objectieve criterium, kan de minister toch overgaan tot verstrekking van een VOG. Dat doet de minister als het belang dat een aanvrager daarbij heeft zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het vastgelegde risico voor de samenleving. Dit wordt het subjectieve criterium genoemd. De minister heeft hierbij beoordelingsruimte. Reden waarom de rechtbank het besluit van de minister terughoudend moet toetsen. In de belangenafweging houdt de rechtbank in ieder geval rekening met de manier van afdoening van de strafzaak, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
De afdoening van de strafzaak
7. Eiser stelt dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan zware feiten en de feiten zoals die tot de zaak in cassatie hebben geleid. De rechtbank volgt dit niet en acht van belang dat op het strafblad van eiser meerdere strafbeschikkingen staan die de minister aanmerkt als ‘niet licht’. Dit geldt voor de strafbeschikkingen die tot onherroepelijke geldboetes hebben geleid, maar ook voor de strafbeschikking waartegen eiser cassatie heeft ingesteld. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser toegelicht dat het veroordelend vonnis van eiser in hoger beroep is bekrachtigd en dat er een hogere taakstraf is opgelegd. De rechtbank gaat van deze veroordeling uit tot in cassatie een ander oordeel geldt. Het feit dat er een hogere taakstraf is opgelegd, weegt de rechtbank mee in de bevestiging van het oordeel dat geen sprake is van ‘lichte’ feiten. Verder zijn ook de andere strafbeschikkingen niet ‘licht’ opgelegd; zo zijn aan eiser meerdere geldboetes opgelegd van boven de € 500,-. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten
8. Eiser stelt dat het tijdsverloop van de strafbare feiten maakt dat de kans op herhaling inmiddels een stuk kleiner is. Daarnaast gelden er volgens eiser binnen de taxibranche al strenge interne controles waarbij zijn gedrag wordt gemonitord en waar nodig wordt gecorrigeerd. De rechtbank oordeelt dat het tijdsverloop, los van de overtredingen, in 2023 kort is. De rechtbank volgt de minister in zijn standpunt dat het opvallend is dat eiser de meeste strafbare feiten heeft gepleegd in het jaar 2023. Dit is het jaar waarvan eiser stelt bezig te zijn geweest met het behalen van zijn papieren om [functie] te worden. Eiser heeft deze opvallende omstandigheden vanwege zijn afwezigheid tijdens de zitting niet kunnen toelichten en ook de gemachtigde van eiser heeft hiervan geen geldige verklaring kunnen overleggen. Wat de reden hiervan ook zij, het had op de weg van eiser gelegen om in deze periode strikter met de geldende (verkeers)regels om te gaan. Juist met het oog op zijn toekomst, had eiser deze regels in acht moeten nemen. De overtredingen in 2023 maken gelet op het korte tijdsverloop de kans op herhaling ook niet een stuk kleiner. Dat er interne regels gelden voor [functie] en dat het gedrag van eiser kan worden gemonitord en gecontroleerd als hij als [functie] aan de slag zou gaan, maakt dit niet anders. Deze regels zijn van belang omdat een [functie] ook tijdens zijn werkzaamheden niet de fout in mag gaan en zodat daarop wordt toegezien. Een [functie] draagt namelijk een grote verantwoordelijkheid voor kwetsbare cliënten die in een van hem afhankelijke positie verkeren. Een regelmatige en strenge controle en monitoring door de taxicentrale is van belang om dit te kunnen blijven garanderen. Deze garantie doet er niet aan af dat eiser bij aanvang van zijn werkzaamheden al heeft moeten laten zien dat hij zich houdt aan de (verkeers)regels die horen bij zijn verantwoordelijkheid van [functie] . Ook deze beroepsgrond slaag niet.
De persoonlijke omstandigheden van eiser
9. Eiser stelt dat de ontwikkelingen in zijn leven positief zijn; hij heeft de benodigde papieren om [functie] te worden en wil vooruit kijken. Als de lijn van de minister wordt voortgezet, zou eiser geen passende baan kunnen vinden, geen inkomsten genereren en geen zinvolle bijdrage aan de maatschappij kunnen leveren, aldus eiser. Deze door eiser gestelde persoonlijke omstandigheden wegen naar het oordeel van de rechtbank niet op tegen het belang om de samenleving te beschermen. De rechtbank ziet dat eiser belang heeft bij het verkrijgen van een VOG, omdat hij net zijn papieren voor het kunnen worden van [functie] heeft behaald. Ook vindt de rechtbank het goed dat eiser vooruit wil kijken en wil bijdragen aan de maatschappij en daarbij de benodigde stappen wil maken. Van eiser mag echter worden verwacht dat hij zich inzet om te laten zien dat hij zich over een langere periode niet schuldig maakt aan het plegen van strafbare feiten, voordat hij in aanmerking komt voor een VOG. Dat heeft eiser (nog) niet gedaan. Gelet op het bovenstaande slaagt de beroepsgrond van eiser niet.
10. Gelet op het bovenstaande is niet aan het subjectieve criterium voldaan.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister de aanvraag van eiser om het verkrijgen van een VOG terecht heeft afgewezen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. van 't Hof, rechter, in aanwezigheid van
L.M. Kalkman, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.