In deze zaak heeft eiser, een pachter van een perceel dat grenst aan een nieuwbouwproject, beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Druten. Het college had op 3 maart 2020 een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van 14 woningen, maar eiser stelde dat de plaatsing van een wintergroene windhaag, die onderdeel was van de vergunning, niet was uitgevoerd. Eiser verzocht het college om handhavend op te treden, maar zijn bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat hij volgens het college geen belanghebbende was. De rechtbank heeft de zaak op 1 mei 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het college en de derde-partij. De rechtbank oordeelde dat eiser niet als belanghebbende kon worden aangemerkt, omdat hij geen rechten kon doen gelden ten aanzien van het perceel waarop de omgevingsvergunning betrekking had. Eiser voerde aan dat hij als pachter wel degelijk belang had, maar de rechtbank volgde het standpunt van het college. De rechtbank concludeerde dat het college de bezwaren van eiser terecht niet-ontvankelijk had verklaard, maar merkte op dat de motivering in het bestreden besluit niet toereikend was. Het beroep werd ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank veroordeelde het college tot vergoeding van de proceskosten van eiser en het griffierecht.