ECLI:NL:RBMNE:2025:2450

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
24/6488
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake omgevingsvergunning voor woningbouw en handhaving

In deze zaak heeft eiser, een pachter van een perceel dat grenst aan een nieuwbouwproject, beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Druten. Het college had op 3 maart 2020 een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van 14 woningen, maar eiser stelde dat de plaatsing van een wintergroene windhaag, die onderdeel was van de vergunning, niet was uitgevoerd. Eiser verzocht het college om handhavend op te treden, maar zijn bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat hij volgens het college geen belanghebbende was. De rechtbank heeft de zaak op 1 mei 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het college en de derde-partij. De rechtbank oordeelde dat eiser niet als belanghebbende kon worden aangemerkt, omdat hij geen rechten kon doen gelden ten aanzien van het perceel waarop de omgevingsvergunning betrekking had. Eiser voerde aan dat hij als pachter wel degelijk belang had, maar de rechtbank volgde het standpunt van het college. De rechtbank concludeerde dat het college de bezwaren van eiser terecht niet-ontvankelijk had verklaard, maar merkte op dat de motivering in het bestreden besluit niet toereikend was. Het beroep werd ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank veroordeelde het college tot vergoeding van de proceskosten van eiser en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/6488

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Druten(het college),
verweerder
(gemachtigde: mr. J.W.M. Hagelaars).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde belanghebbende] B.V. uit [plaats](derde-partij)
(gemachtigde: mr. J.S. Haakmeester).

Inleiding

1. Het college heeft op 3 maart 2020 aan de derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van 14 woningen in de wijk [locatie] in [plaats] . Met een herstelbesluit van 15 juni 2020 heeft het college aan de verleende omgevingsvergunning het voorschrift toegevoegd dat een wintergroene windhaag wordt aangeplant conform de bijgevoegde Tekening aanplant windhagen. Omdat aan dit voorschrift geen uitvoering was gegeven heeft eiser het college op 8 maart 2022 verzocht handhavend op te treden. Hij wil namelijk sproeiwerkzaamheden verrichten in zijn boomgaard, die tegen de nieuwe woonwijk [locatie] aanligt.
1.1.
Bij brief van 20 juni 2022 heeft het college aan eiser bericht dat de plaatsing van de windhaag zoals deze is vergund niet mogelijk is, omdat dat een overtreding oplevert van de regels waarvoor het waterschap bevoegd gezag is. Het waterschap moet voor de windhaag (ook) een vergunning verlenen en dat is nog niet gebeurd. Verder deelt het college mee dat op grond van het handhavingsbeleid van de gemeente eerst een waarschuwingsbrief moet worden verstuurd alvorens een herstelsanctie wordt opgelegd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de brief van 20 juni 2022. Ook heeft het college op 20 juni 2022 een waarschuwingsbrief aan de derde-partij gestuurd. Het college heeft de derde-partij daarin bericht dat de windhaag niet is geplaatst, waardoor in strijd wordt gehandeld met de verleende omgevingsvergunning. Aan de derde-partij is meegedeeld dat voor de plaatsing van de windhaag een omgevingsvergunning van het waterschap is vereist en dat vóór 20 augustus 2022 maatregelen moet worden genomen om ervoor te zorgen dat een voorziening voor afscherming van drift op zodanige wijze wordt gerealiseerd dat die voldoet aan de verleende omgevingsvergunning.
1.2.
Het college heeft bij brief van 3 augustus 2022 de begunstigingstermijn op verzoek van de derde-partij verlengd tot 10 december 2022.
1.3.
Bij besluit van 30 september 2022 heeft het college de derde-partij gelast om op straffe van een dwangsom vóór 12 november 2022 een windhaag te plaatsen conform een aan te leveren aangepaste tekening en conform de vergunning zoals verleend door het waterschap.
1.4.
Bij besluit van 18 oktober 2022 heeft het college de opgelegde last onder dwangsom gewijzigd in die zin dat de begunstigingstermijn wordt vastgesteld op 12 december 2022.
1.5.
Eiser heeft op 10 november 2022 bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 30 september 2022 en 18 oktober 2022.
1.6.
Met het besluit van 16 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft het college de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
1.7.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.8.
De rechtbank heeft het beroep op 1 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van het college, bijgestaan door mr. C. Keller (werkzaam bij de gemeente Druten) en de gemachtigde van de derde-partij, bijgestaan door [A] en [B] (beiden werkzaam bij de derde-partij).

Beoordeling door de rechtbank

Het geschil
2. In deze procedure geeft de rechtbank uitsluitend een oordeel over de vraag of het college de bezwaren van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank komt niet toe aan een inhoudelijk oordeel over het geschil tussen eiser en het college.
3. Het college heeft in het bestreden besluit de bezwaren van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Eiser kan geen rechten doen gelden ten opzichte van het perceel E661 (het perceel). Het perceel is niet in zijn bezit en er is geen (schriftelijke) pachtovereenkomst of andere overeenkomst waaruit blijkt dat eiser rechten kan doen gelden ten aanzien van het gebruik van het perceel. Ook is niet aangetoond dat eiser een onderneming drijft of een professioneel belang heeft bij het perceel.
4. Eiser voert aan dat het perceel waarvoor de omgevingsvergunning is verleend direct grenst aan het perceel, dat hij gebruikt voor zijn fruitteeltbedrijf en boomkwekerij. Als pachter is eiser rechthebbende van het perceel. Dat eiser pachter is blijkt uit een vonnis van 12 oktober 2009 van de pachtkamer van de rechtbank Arnhem. Ook heeft het college erkend dat eiser pachter is in een besluit van 7 juni 2023 in een procedure in het kader van de Wet voorkeursrecht gemeenten. Als pachter van de grond heeft eiser een rechtstreeks en persoonlijk belang bij de last onder dwangsom, omdat dit perceel direct naast het woningbouwplan [locatie] ligt waarop de verleende omgevingsvergunning en de last onder dwangsom zien. Eiser heeft de rechtbank verzocht om schadevergoeding.
Is eiser belanghebbende bij het besluit?
5. Onder belanghebbende wordt verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Alleen degene die een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij een bestreden besluit is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6. Uit het door eiser overgelegde vonnis van de pachtkamer van 12 oktober 2009 blijkt dat tussen de erven [geslachtsnaam] en eiser sinds 1 februari 1991 sprake was van een mondelinge pachtovereenkomst met betrekking tot het perceel. In dit vonnis is de pachtovereenkomst schriftelijk vastgelegd. De rechtbank kan het standpunt van het college dat niet is gebleken van rechten van eiser op het perceel dan ook niet volgen. Het college heeft niet met stukken aannemelijk gemaakt dat eiser niet langer pachter is van het perceel. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat eiser pachter is van het perceel.
7. In het verweerschrift heeft het college het standpunt ingenomen dat ook voor zover eiser wel pachter is, hij niet kan worden aangemerkt als belanghebbende bij een eventuele overtreding van vergunningvoorschriften uit de verleende omgevingsvergunning.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in het verweerschrift alsnog een draagkrachtige motivering gegeven waarom eiser niet wordt geraakt in een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang, dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit. Op het perceel rust op grond van bestemmingsplan Stedelijk gebied (vierde periodieke herziening) (het bestemmingsplan) de bestemming agrarisch. Uit artikel 3.4.3, aanhef en onder b, van het bestemmingsplan (dat inmiddels onderdeel is van het huidige omgevingsplan) volgt dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen ten behoeve van grondteelt, fruit-, boom- of sierteelt dat op bestaande locaties plaatsvindt mag voortduren. Eiser wordt daarom niet in zijn bedrijfsvoering beperkt. De vraag of er al dan niet een windhaag is geplaatst verandert dus niets aan zijn mogelijkheden om gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat hij vreest dat bewoners van de nabijgelegen woningen hem aanspreken op het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Dat maakt eiser echter niet tot belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb.
9. De conclusie is dat het college eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat hij geen belanghebbende is. Wel is de rechtbank van oordeel dat het college in het bestreden besluit niet toereikend heeft gemotiveerd waarom eiser niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Pas in de beroepsfase is een toereikende motivering door het college gegeven.
Het bestreden besluit is in zoverre dan ook in strijd met artikel 7:12 van de Awb. Het is echter niet aannemelijk dat eiser daardoor is benadeeld. De rechtbank ziet daarom aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. Het beroep is ongegrond.
Verzoek om schadevergoeding
10. Eiser heeft de rechtbank verzocht hem een schadevergoeding toe te kennen, omdat de windhaag zoals die uiteindelijk is geplaatst conform de door het waterschap verleende vergunning op een iets andere plek is gerealiseerd dan in de omgevingsvergunning is voorgeschreven. Eiser kan daardoor niet langer gebruik maken van de bestaande inrit naar het perceel.
11. Op grond van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.
12. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat geen sprake is van een onrechtmatig besluit.
Proceskosten en griffierecht
13. Vanwege het motiveringsgebrek moet het college het griffierecht en de proceskosten die eiser in beroep heeft gemaakt vergoeden. De vergoeding voor de proceskosten bedraagt € 1.814,-, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. [1]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit het Besluit proceskosten bestuursrecht.