ECLI:NL:RBMNE:2025:2433

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
UTR_25_2092 en UTR_25_2288
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van verhoogde lasten onder dwangsom met betrekking tot CNG-bufferopslag en brandveiligheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 15 april 2025 uitspraak gedaan over de verzoeken om voorlopige voorzieningen van twee B.V.'s, die geconfronteerd worden met verhoogde lasten onder dwangsom opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Almere. De lasten zijn opgelegd omdat de CNG-bufferopslag bij een tankstation niet voldoet aan de brandveiligheidseisen zoals gesteld in artikel 4.486 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om schorsing van de lasten toegewezen, omdat de belangen van de verzoeksters om het CNG-station te blijven exploiteren zwaarder wegen dan het belang van het college om handhavend op te treden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeksters een spoedeisend belang hebben en dat de geconstateerde overtreding inmiddels al tien maanden voortduurt. De rechtbank heeft de STAB gevraagd om advies uit te brengen over de vraag of de CNG-bufferopslag met afblaasvoorzieningen kan worden aangemerkt als een gelijkwaardige maatregel. De voorzieningenrechter heeft de lasten geschorst tot 17 juli 2025, en het college is veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten aan de verzoeksters.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 25/2092 en UTR 25/2288

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 april 2025 in de zaak tussen

[verzoekster 1] B.V. en [verzoekster 2] B.V., uit [vestigingsplaats] , verzoeksters

(gemachtigde: mr. F. Krol-Postma),
en

het college van burgemeester en wethouders van Almere, het college

(gemachtigde: M. Venema).

Inleiding

Het geschil
1. Deze uitspraak op de verzoeken om een voorlopige voorziening gaat over twee (verhoogde) lasten onder dwangsom die het college op 14 maart 2025 heeft opgelegd aan verzoeksters. Het college heeft tijdens milieucontroles op 12 juni en 30 augustus 2024 bij het tankstation aan [adres] in [plaats 1] geconstateerd dat de CNG-bufferopslag niet voldoet aan artikel 4.486 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Verzoeksters moeten de geconstateerde overtreding binnen twee weken beëindigen door de CNG-bufferopslag aan te passen zodat deze een brandwerendheid heeft van 60 minuten conform de NEN 6069.
2. Verzoeksters zijn het hier niet mee eens en hebben (pro-forma) bezwaar gemaakt. Omdat de begunstigingstermijn van de lasten twee weken bedroeg en verzoeksters het niet eens zijn met de constatering van het college dat er sprake is van een overtreding, hebben zij de voorzieningenrechter gevraagd om deze lasten te schorsen tot vier weken na het nemen van de beslissingen op het bezwaar.
3. Niet in geschil is dat niet wordt voldaan aan het vereiste dat de behuizing van de CNG-bufferopslag en de ondersteunende constructie van de opslag 60 minuten brandwerend zijn. [1] Tussen partijen is in geschil de vraag of de gerealiseerde CNG-bufferopslag met afblaasvoorzieningen kan worden aangemerkt als een gelijkwaardige maatregel in de zin van het Bal. [2] Verzoekers vinden dat dit zo is en baseren zich daarbij (onder meer) op een rapport van [onderneming 1] . [3] Het college vindt dat er geen sprake is van een gelijkwaardige maatregel, omdat voor de behuizing (ofwel de schil) van CNG-bufferopslag onverkort een brandwerendheid van 60 minuten geldt. De enige andere voorstelbare gelijkwaardige maatregel zou er volgens het college uit bestaan door in een straal van 10 meter om de CNG-bufferopslag geen objecten neer te zetten.
4. Kern van het geschil tussen partijen is daarmee of de CNG-bufferopslag met afblaasvoorzieningen zoals deze is gerealiseerd bij het tankstation aan [adres] in [plaats 1] kan worden aangemerkt als gelijkwaardige maatregel in de zin van het Bal. De beantwoording van die vraag is bepalend voor de vraag of er wel of geen sprake is van een overtreding van het Bal waartegen het college handhavend kon optreden.
Procesverloop
5. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 1 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mw. [A] namens [verzoekster 1] B.V, dhr. [B] namens [verzoekster 2] B.V, de gemachtigde van verzoeksters en ir. [C] als (partij)deskundige. Namens het college zijn verschenen de gemachtigde, dhr. [D] , [functie] bij de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek (Omgevingsdienst) en dhr. [E] , in dienst bij de brandweer. Verder zijn verschenen mw. [F] , jurist , en dhr. [G] , beiden namens [onderneming 2] .
6. Voorafgaand aan de zitting heeft het college laten weten bereid te zijn de begunstigingstermijn voor beide lasten onder dwangsom naar aanleiding van het ingebrachte rapport van [onderneming 1] te verlengen tot 4 april 2025. Tijdens de zitting heeft het college toegezegd om - in afwachting van de uitspraak van de voorzieningenrechter - de begunstigingstermijn verder te verlengen tot 16 april 2025. Het college heeft naar aanleiding van hetgeen op de zitting is besproken, per e-mail van 7 april 2025 aangegeven niet bereid te zijn om de begunstigingstermijn van de lasten (nogmaals) met een termijn van drie maanden te verlengen.
7. Verzoeksters hebben op 8 april 2025 rechtstreeks (pro-forma) beroep tegen de lasten onder dwangsom ingesteld bij de rechtbank.
8. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek op 8 april 2025 gesloten.

Overwegingen

Spoedeisend belang
9. Tussen partijen staat niet ter discussie dat verzoeksters een spoedeisend belang hebben bij een beslissing van de voorzieningenrechter.
Geen beoordeling rechtmatigheid
10. Een voorlopige voorziening is een spoedmaatregel. De procedure biedt maar beperkt ruimte voor een diepgravende beoordeling van standpunten die de rechtmatigheid van een besluit raken. Te meer als de voorziening hangende een bezwaarprocedure wordt gevraagd en zeker als de standpunten technisch-inhoudelijke aspecten raken die niet over de beoordeling van de juridische regels zelf gaan. Dat is in deze zaken aan de orde, omdat voor een inhoudelijke beoordeling van de gronden van verzoeksters moet worden bezien of de CNG-bufferopslag zoals deze is gerealiseerd kan worden aangemerkt als gelijkwaardige maatregel in de zin van het Bal. Zoals door de voorzieningenrechter op de zitting is toegelicht, is zij als rechter niet deskundig op het gebied van externe- /brandveiligheid. Daarom kan de voorzieningenrechter niet op eenvoudige wijze vaststellen of de besluiten wel of niet evident onrechtmatig zijn. Om de rechtmatigheid van de besluiten te kunnen beoordelen, zal de benoeming van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (STAB) nodig zijn, te meer nu verzoeksters een rapportage van een deskundige hebben overgelegd.
11. Om deze redenen zal de voorzieningenrechter de zaken in het kader van deze spoedprocedure niet inhoudelijk beoordelen. Wat de voorzieningenrechter wel doet, is bekijken welke belangen de partijen hebben bij het wel of niet schorsen van de lasten onder dwangsom. Vervolgens zal de voorzieningenrechter deze belangen tegen elkaar afwegen. In die belangenafweging zal de duur van een eventueel te treffen voorziening eveneens een rol spelen.
De belangen van partijen bij het wel of niet schorsen van de lasten
12. In de (verhoogde) lasten onder dwangsom en ook tijdens de zitting heeft het college toegelicht dat het externe veiligheidsrisico, meer concreet de mogelijke gevolgen voor de brandveiligheid op de locatie van het tankstation, maakt dat de uitkomst van een bezwaarprocedure niet afgewacht kan worden. In de lasten is dit risico als volgt omschreven: “
Het is zeer reëel dat een accu van een auto in brand kan gaan en(dat)
geeft een groot risico in het kader van brandveiligheid nu deze auto’s en laders dicht naast de CNG-unit staan. Het belang van het bedrijf is de mogelijkheid om hun normale bedrijfsvoering te kunnen uitoefenen – inclusief het tanken van CNG. Echter is dit belang veel kleiner dan het algemeen belang in het kader van brandgevaar. Daarnaast zal met deze last ook niet de gehele bedrijfsvoering stil komen te liggen nu op die locatie ook andere brandstoffen kunnen worden getankt”. Gelet op dit volgens het college zeer reële risico in het kader van de brandveiligheid, moet deze onveilige situatie spoedig worden opgeheven. Desgevraagd heeft het college ter zitting toegelicht dat het gegeven dat de geconstateerde overtreding inmiddels meer dan negen maanden voortduurt, te maken heeft met het onderzoek dat ook aan de zijde van de Omgevingsdienst heeft plaatsgevonden. De optie om (uiteindelijk) bestuursdwang toe te (kunnen) passen, vergt eveneens veel onderzoek en daarmee tijd bij het college. Om deze reden is er – conform de handhavingsstrategie van de gemeente – eerst voor gekozen om deze verhoogde lasten onder dwangsom op te leggen om verzoeksters ertoe te bewegen de overtreding te beëindigen.
13. Het belang van verzoeksters bij een toewijzing van de gevraagde voorziening is uiteengezet in de brief van 31 maart 2025. Daarin wordt toegelicht dat de aanpassingen die het college voorschrijft voor de CNG-bufferopslag zeer kostbaar zijn. Als de behuizing van het bufferhuis alsnog 60 minuten brandvertragend zou moeten worden gemaakt, dan zou dit € 25.000,- tot € 30.000,- kosten. Als de vloer ook 60 minuten brandvertragend moet worden gemaakt dan kost dit maar liefst € 200.000,-. Dat zou namelijk betekenen dat het hele bufferhuis opgetakeld moet worden, alle leidingen en kabels ontkoppeld moeten worden, en er dan extra brandvertragend materiaal onder zou moeten worden geplaatst. Het stilzetten van het CNG-station kost circa € 13.000,- omzet per maand. Stilzetten zou dan ook een grote aderlating zijn voor [onderneming 2] . Daar komt nog een verlies aan klanten en imagoschade bij. Verder is ter zitting toegelicht dat er relatief weinig CNG-tankstations zijn in Nederland. Het verzorgingsgebied van deze duurzame brandstof is dus groot. Bij het stilzetten van dit station zullen klanten voor deze brandstof ver moeten omrijden.
De belangenafweging door de voorzieningenrechter
14. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het belang van de externe veiligheid bij een tankstation een zwaarwegend algemeen belang is. Dit zwaarwegende algemene belang moet worden afgewogen tegen de financiële belangen die verzoeksters naar voren hebben gebracht. De rechtbank vindt in die afweging de volgende omstandigheden van belang.
15. Verzoeksters hebben kanttekeningen geplaatst bij de inschatting van het externe veiligheidsrisico door de Omgevingsdienst. Zij wijzen in dit kader in de eerste plaats op het rapport van [onderneming 1] . In dit rapport – en ook door de deskundige op de zitting – is toegelicht dat er volgens [onderneming 1] voldoende maatregelen zijn getroffen bij de CNG-bufferopslag waarmee in het scenario van een externe brand kan worden voorkomen dat de ondersteunende constructie van bufferopslag bezwijkt en wordt voorkomen dat er bijvoorbeeld een explosie optreedt. Daarnaast hebben verzoeksters gewezen op een naar hun mening vergelijkbare situatie van een CNG-bufferopslag bij het tankstation in [plaats 2] . Bij dit tankstation is een identieke CNG-bufferopslag gerealiseerd door [onderneming 2] . De ter plaatse verantwoordelijke Omgevingsdienst [.] heeft in die situatie (de destijds nog benodigde) toestemming verleend en de CNG-bufferopslag met afblaasvoorzieningen wél aangemerkt als een gelijkwaardige maatregel. [4] Ook daar is het scenario van een externe brand (in dat geval door een benzine-autobus) getoetst. Tot slot stellen verzoeksters dat het door het college benoemde “zeer reële risico” dat een accu van een elektrische auto in brand gaat, niet groter is dan het risico dat benzine-auto’s in brand gaan en dit risico dus ten onrechte door het college is uitvergroot. Deze kanttekeningen maken volgens verzoeksters dat het college ten onrechte een (te) groot gewicht heeft toegekend aan het belang van de externe veiligheid.
16. Verzoeksters hebben naar het oordeel van de voorzieningenrechter onderbouwde kanttekeningen geplaatst bij de inschatting van het externe veiligheidsrisico door het college. Dit maakt dat het evidente grote algemene belang dat het college heeft in het kader van het beperken van externe veiligheidsrisico’s, in dit specifieke geval niet betekent dat de financiële belangen van verzoeksters daar per definitie niet tegen kunnen opwegen.
17. In het kader van de belangenafweging speelt verder een rol de duur waarvoor de voorziening wordt gevraagd alsook het moment waarop de rechtmatigheid van de besluitvorming wél kan worden beoordeeld. Verzoeksters hebben gevraagd om de lasten te schorsen tot vier weken na het nemen van de beslissingen op bezwaar. Hoewel het geschil ziet op een technisch-inhoudelijke vraag, is op zitting gebleken dat het geschil duidelijk en uitgekristalliseerd is. Partijen hebben op de zitting aangegeven in de bezwaarprocedure bij hun standpunten te blijven, zoals die blijken uit de stukken die zijn ingediend voor de voorlopige voorzieningenprocedure. Met partijen is besproken dat het vervolgen van de procedure door een bezwaarprocedure onder deze omstandigheden weinig zinvol is. Partijen hebben beiden belang bij een spoedige inhoudelijke beoordeling van hun standpunten door de rechtbank. Op de zitting hebben partijen overeenstemming bereikt dat verzoeksters het college verzoeken om rechtstreeks beroep in het stellen en het college daarmee zal instemmen. [5]
18. Met partijen is ook op de zitting besproken dat het voor de inhoudelijke behandeling en beoordeling van het beroep nodig is om de STAB te vragen advies uit te brengen. Partijen is vóór sluiting van het onderzoek door de griffier medegedeeld dat de STAB binnen een termijn van maximaal twee maanden advies kan uitbrengen over de vraag of de CNG-bufferopslag met afblaasvoorzieningen wel of niet als gelijkwaardige maatregel in de zin van het Bal kan worden aangemerkt.
19. Gelet op het tijdspad van de afspraken die op de zitting zijn gemaakt en de termijn waarbinnen de STAB een advies kan uitbrengen, verwacht de voorzieningenrechter dat er binnen drie maanden een inhoudelijke beoordeling van rechtmatigheid van de besluitvorming kan plaatsvinden. Nu partijen overeenstemming hebben bereikt over het instellen van rechtstreeks beroep, hebben verzoeksters gevraagd in ieder geval een voorziening te treffen tot er een inhoudelijke beoordeling van het (rechtstreekse) beroep kan plaatsvinden. Gelet op het voorgaande zal de afweging van de voorzieningenrechter zijn of zij in de belangen van verzoeksters aanleiding ziet voor het treffen van een voorziening voor de duur van drie maanden. In dat kader weegt de voorzieningenrechter ten slotte mee dat ondanks het door het college gestelde grote externe veiligheidsrisico, de geconstateerde overtreding inmiddels tien maanden voortduurt.
20. Alles afwegende komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat het belang van verzoeksters om het CNG-station te kunnen blijven exploiteren – totdat een inhoudelijke beoordeling van de rechtmatigheid van de besluitvorming kan plaatsvinden – zwaarder weegt dan het belang van het college om nu handhavend op te treden. De voorzieningenrechter benadrukt dat in deze belangenafweging de door verzoeksters geplaatste kanttekeningen bij de beoordeling van het externe veiligheidsrisico door het college (zie rechtsoverweging 15) een wezenlijke rol hebben gespeeld alsook de termijn waarvoor de voorziening wordt getroffen, afgezet tegen de duur dat de overtreding inmiddels voortduurt.

Conclusie en gevolgen

21. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken toe en zal een voorlopige voorziening treffen, inhoudende dat de twee (verhoogde) lasten onder dwangsom van 14 maart 2025 worden geschorst
tot 17 juli 2025. Omdat partijen op de zitting overeen zijn gekomen om de bezwaarfase over te slaan, zal deze voorziening tevens zijn gekoppeld aan het inmiddels ingestelde rechtstreekse beroep door verzoeksters. Dit om te voorkomen dat er een nieuwe voorziening moet worden gevraagd vanwege het connexiteitsvereiste. [6]
22. Omdat de voorzieningenrechter de verzoeken toewijst moet het college het griffierecht aan verzoeksters vergoeden. Verzoeksters krijgen ook een vergoeding van hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt daarmee in totaal € 1.814,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst de twee (verhoogde) lasten onder dwangsom die het college op 14 maart 2025 aan verzoeksters heeft opgelegd
tot 17 juli 2025;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 385,- aan verzoeksters moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan verzoeksters.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Spee, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Ingevolge artikel 4.486 van het Bal in combinatie met PGS 25 (versie 1.0 van augustus 2021) voorschrift 5.1.1.
2.Ingevolge artikel 4.483 van het Bal.
3.Rapport [onderneming 1] ‘Beoordeling brandveiligheid bufferopslag CNG-afleverstations’ van 7 maart 2025.
4.Besluit gelijkwaardigheid andere maatregelen van 11 september 2023.
5.Zie artikel 7:1a Awb.
6.Zie artikel 8:81 Awb.