ECLI:NL:RBMNE:2025:2432

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
11315531 UC EXPL 24-6398
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen na verbouwing met geschil over uren en kwaliteit van het werk

In deze zaak heeft eiser, H.O.D.N. [handelsnaam], in opdracht van gedaagde haar huis verbouwd. Eiser heeft facturen gestuurd voor de gewerkte uren en gebruikte materialen, maar gedaagde heeft de laatste twee facturen niet volledig betaald. Eiser vordert betaling van het openstaande bedrag van € 9.911,29, vermeerderd met rente en kosten. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat zij niet tevreden is over de uitvoering van het werk en dat er gebreken zijn. De kantonrechter heeft de zaak behandeld op 31 januari 2025, waarbij beide partijen aanwezig waren. Na beoordeling van de argumenten van beide partijen, heeft de kantonrechter geoordeeld dat gedaagde het openstaande bedrag moet betalen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiser de gefactureerde uren heeft gewerkt en dat gedaagde niet voldoende heeft onderbouwd dat de uren onterecht zijn gefactureerd. Gedaagde kan de factuur niet verrekenen met een vordering op eiser, omdat er geen duidelijke tegenvordering is. De kantonrechter heeft ook de wettelijke rente toegewezen en de proceskosten aan gedaagde opgelegd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Locatie Utrecht
Zaaknummer: 11315531 \ UC EXPL 24-6389 MvdH/40201
Vonnis van 5 maart 2025
in de zaak van
[eiser] , H.O.D.N. [handelsnaam],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. W. van Dijk,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
In het dossier zitten de volgende stukken:
- de dagvaarding met zes producties van [eiser]
- de brief van 17 september 2024 inclusief bijlagen met de conclusie van antwoord van [gedaagde]
- het bericht van 13 januari 2025 met de zevende productie van [eiser] .
1.2.
De zaak is besproken tijdens de mondelinge behandeling van 31 januari 2025. Daarvan heeft de griffier aantekeningen gemaakt. Tijdens de mondelinge behandeling was [eiser] met zijn partner en gemachtigde aanwezig. [gedaagde] was samen met haar partner aanwezig.
1.3.
Aan het eind van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiser] heeft in opdracht van [gedaagde] haar huis verbouwd. Hij heeft facturen gestuurd voor de door hem gewerkte uren en gebruikte materialen. De laatste twee facturen heeft [gedaagde] niet geheel betaald. Er staat nog een bedrag van € 9.911,29 open. [eiser] wil dat [gedaagde] dit alsnog betaalt, samen met de rente en de kosten die hij heeft moeten maken. [gedaagde] vindt dat ze dit bedrag niet hoeft te betalen omdat ze het niet eens is met het aantal uren dat [eiser] heeft gefactureerd en omdat ze niet tevreden is hoe [eiser] het werk heeft uitgevoerd. Volgens haar zijn er veel gebreken. De kantonrechter geeft [eiser] gelijk. Hierna wordt uitgelegd waarom.

3.De beoordeling

[gedaagde] moet de gefactureerde uren betalen
3.1.
[gedaagde] moet het openstaande bedrag van de laatste twee facturen betalen omdat vast staat dat [eiser] de gefactureerde uren heeft gewerkt en [gedaagde] voor die uren het afgesproken uurtarief moet betalen.
3.2.
Voor de kantonrechter staat vast dat [eiser] tijdens de door hem voor februari en maart 2024 gefactureerde uren werkzaamheden verrichtte voor [gedaagde] . [gedaagde] heeft gezegd dat ze aan het aantal gemaakte uren twijfelt, maar ze heeft niet aangegeven welke gefactureerde uren van [eiser] niet kloppen. Tijdens de zitting heeft [gedaagde] gezegd dat [eiser] in het jaar dat hij voor haar werkte wel eens later begon en eerder weg was dan was afgesproken, maar volgens haar was dat in februari en maart 2024 niet het geval. [gedaagde] was die maanden zelf veel aanwezig in verband met haar verhuizing per 1 april 2024 naar de woning.
3.3.
Volgens [gedaagde] werkte [eiser] tijdens de gefactureerde uren te langzaam, waardoor hij meer uren in rekening bracht dan nodig of redelijk was. Volgens [eiser] klopt dit niet en [gedaagde] heeft niet toegelicht waaruit dat blijkt. Dat andere mensen tegen [gedaagde] hebben gezegd dat ze het idee hadden dat [eiser] niet zoveel deed, is onvoldoende om vast te stellen dat [eiser] te langzaam werkte en te veel uren heeft gefactureerd. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om te onderbouwen dat [eiser] te veel uren aan de werkzaamheden heeft besteed. Zij had dat bijvoorbeeld kunnen doen aan de hand van een vergelijkend overzicht van het aantal uren dat [eiser] aan bepaalde klussen in haar huis heeft besteed en het aantal uren dat een andere aannemer redelijk zou vinden om aan dezelfde klussen te besteden. [gedaagde] heeft dit niet gedaan. Daarom kan de kantonrechter niet vaststellen dat [eiser] te langzaam heeft gewerkt en daarom teveel uren in rekening heeft gebracht.
3.4.
[gedaagde] zegt ook dat [eiser] onterecht uren heeft gefactureerd die hij heeft besteed aan het herstellen van eerder door hem gemaakte fouten of slecht werk. Volgens [gedaagde] mag [eiser] deze uren niet bij haar in rekening brengen. Voor de kantonrechter staat niet vast dat [eiser] uren heeft gedeclareerd waarin hij eerdere fouten of slecht werk herstelde. Volgens [eiser] is dat niet het geval en [gedaagde] heeft dit onvoldoende onderbouwd. Partijen zijn het er over eens dat [eiser] zijn werkzaamheden in het huis nog niet had afgerond. Er had ook nog geen oplevering plaatsgevonden. [eiser] heeft toegelicht dat hij in de afrondende fase van de verbouwing was en dat hij op veel plekken in huis nog de laatste werkzaamheden moest verrichten om alles af en werkend te krijgen. Het afmaken van werkzaamheden is iets anders dan het herstellen van eerder slecht werk.
3.5.
Het was aan [gedaagde] om nader toe te lichten dat [eiser] bezig is geweest met herstel van eerder verricht slecht werk. Die nadere toelichting is door [gedaagde] niet gegeven. [gedaagde] verwijst onder meer naar de installatie van de Bora-kookplaat. Volgens [gedaagde] had [eiser] deze niet goed aangesloten en heeft hij hier vervolgens veel uren aan besteed zonder de plaat alsnog werkend te krijgen. [eiser] heeft hierover op de zitting gezegd dat hij alle voorbereidende werkzaamheden voor de installatie van de kookplaat had verricht, maar dat hij alleen de leiding naar de kookplaat nog moest doormeten. Volgens [eiser] heeft hij daar geen gelegenheid voor gekregen omdat [gedaagde] buiten hem om een elektricien had ingeschakeld. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om te onderbouwen dat [eiser] in eerste instantie slecht werk had geleverd. Dat heeft zij niet gedaan. Uit haar stelling dat [eiser] twee mandagen met de kookplaat bezig is geweest en de correcte installatie vervolgens nog niet gelukt is, volgt dit niet automatisch.
[gedaagde] kan de factuur niet verrekenen met een vordering op [eiser]
3.6.
[gedaagde] heeft verder aangevoerd dat zij de resterende factuurbedragen niet hoeft te betalen omdat [eiser] het werk niet goed heeft uitgevoerd en er veel gebreken zijn. Deze stelling brengt niet automatisch met zich mee dat [gedaagde] het restant op de facturen niet hoeft te betalen. Dat is alleen zo als [gedaagde] een tegenvordering op [eiser] heeft die kan worden verrekend met de vordering van [eiser] . Verrekening in een procedure is echter alleen mogelijk als de tegenvordering op eenvoudige wijze is vast te stellen. [1] Dat is hier niet het geval.
3.7.
De kantonrechter begrijpt de stelling van [gedaagde] zo dat zij een beroep doet op wanprestatie [2] en haar hieruit voortvloeiende vordering tot schadevergoeding wil verrekenen met de vordering van [eiser] . Voor een geslaagd beroep op wanprestatie moet onder meer sprake zijn van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de gemaakte afspraken. Dat hiervan in deze procedure sprake is, is niet eenvoudig vast te stellen. [gedaagde] zegt wel dat er sprake is van gebreken, maar dit wordt door [eiser] betwist en [gedaagde] heeft haar stelling niet onderbouwd met stukken waaruit blijkt dat er sprake is van gebreken in het werk van [eiser] . Daarom slaagt dit verweer niet. Als [gedaagde] alsnog betaling van [eiser] wil vanwege wanprestatie, kan zij hiervoor een nieuwe procedure starten.
[gedaagde] moet wettelijke rente betalen
3.8.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] het openstaande bedrag van de laatste twee facturen ter hoogte van € 9.911,29 aan [eiser] moet betalen. Omdat zij te laat is met betalen moet [gedaagde] ook de gevorderde wettelijke rente betalen. Tot en met 27 augustus 2024 is de rente berekend op € 202,85.
Geen buitengerechtelijke incassokosten toegewezen
3.9.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter zal dit afwijzen. Het staat namelijk niet vast dat in de aanmaningen aan [gedaagde] een betalingstermijn van 14 dagen is gegeven ingaande de dag na ontvangst daarvan, terwijl dat wel vereist is.
3.10.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
- rente tot en met 27 augustus 2024

9.911,29
202,85
Totaal
10.114,14
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
3.11.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
113,54
- griffierecht
248,00
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.308,54
3.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard
3.13.
De kantonrechter zal het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als een van de partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing geldt in dat geval tot het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 10.114,14, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 9.911,29, met ingang van 28 augustus 2024, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.308,54, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J.A. Boots en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2025.

Voetnoten

1.Zie artikel 6:136 Burgerlijk Wetboek (BW)
2.Zie artikel 6:74 BW