ECLI:NL:RBMNE:2025:242

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
11244320
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de benoeming van een handschriftdeskundige in een geschil over een leningsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 5 februari 2025 een tussenuitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [partij I] en [partij II]. Eiser, [partij I], stelt dat hij in 2019 en 2020 geld heeft geleend van gedaagde, [partij II], en dat er in 2022 een leningsovereenkomst is getekend waarin is afgesproken dat het geleende bedrag in zes maandelijkse termijnen zou worden terugbetaald. Gedaagde ontkent echter dat hij geld heeft ontvangen en betwist de echtheid van de handtekening op de leningsovereenkomst. De kantonrechter heeft besloten dat er een handschriftdeskundige moet worden benoemd om de echtheid van de handtekening te onderzoeken, aangezien de uitkomst van de procedure afhankelijk is van deze vaststelling. Partijen krijgen de gelegenheid om zich uit te laten over het voornemen van de kantonrechter om een deskundige te benoemen en om vragen te formuleren die aan de deskundige moeten worden voorgelegd. De kantonrechter heeft ook bepaald dat [partij II] het voorschot voor de deskundige moet betalen. De zaak is aangehouden tot 5 maart 2025, wanneer partijen hun standpunten kunnen indienen.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11244320 \ UC EXPL 24-5195 WMB/61313
Vonnis van 5 februari 2025
in de zaak van
[partij I],
wonend in [woonplaats] ,
oorspronkelijk gedaagde partij,
eisende partij in het verzet,
hierna te noemen: [partij I] ,
gemachtigde: mr. S. Springer (Ragetli B.V.),
tegen
[partij II],
wonend in [woonplaats] ,
oorspronkelijk eisende partij,
verwerende partij in het verzet,
hierna te noemen: [partij II] ,
gemachtigde: Juristu Incasso Juristen B.V.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de oorspronkelijke dagvaarding van 12 december 2023 met producties;
- het tussenvonnis van 24 januari 2024;
- de akte aanvullende productie van [partij II] ;
- het verstekvonnis van 13 maart 2024 (met zaaknummer: 10858492 UC EXPL 23-8767, hierna: het verstekvonnis);
- de verzetdagvaarding van 9 juli 2024 met productie (aan te merken als de conclusie van antwoord).
1.2.
In eerste instantie is bepaald dat er een mondelinge behandeling zou plaatsvinden op 19 november 2024. Op 17 november 2024 heeft mr. Springer verzocht om de zaak aan te houden en de zitting te verplaatsen, vanwege een acute medische situatie. [partij II] heeft bezwaar gemaakt tegen dat verzoek. De kantonrechter heeft het verzoek op 18 november 2024 toegewezen, waarna er een nieuwe datum voor de mondelinge behandeling is bepaald.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 januari 2025. Op de zitting is [partij I] verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Springer. [partij II] is ook op de zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, de heer [A] , en een tolk in de Poolse taal.
1.4.
Aan het eind van de zitting heeft de kantonrechter bepaald dat er een vonnis zal worden gewezen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[partij II] stelt dat hij € 18.000,00 aan [partij I] heeft geleend en dat [partij I] die lening in maandelijkse termijnen van 20 februari 2022 tot en met 20 juli 2022 had moeten terugbetalen. [partij I] heeft volgens [partij II] vooralsnog maar € 40,00 aan hem terugbetaald. [partij II] wil dat [partij I] de overige € 17.960,00 ook terugbetaalt en is daarom een procedure gestart. Op 13 maart 2024 is een verstekvonnis tussen partijen gewezen (met zaaknummer 10858492 UC EXPL 23-8767), waarin [partij I] is veroordeeld tot betaling van dat bedrag. Op 9 juli 2024 is [partij I] tegen het verstekvonnis in verzet gekomen. [partij I] ontkent dat hij geld van [partij II] heeft geleend en weigert daarom te betalen. Partijen mogen zich uitlaten over het voornemen van de kantonrechter om een handschriftdeskundige te benoemen. Hierna wordt uitgelegd waarom.

3.De beoordeling

[partij I] is op tijd in verzet gekomen
3.1.
Voordat er inhoudelijk op de beoordeling van de zaak wordt ingegaan, stelt de kantonrechter vast dat het verzet tijdig en op de juiste wijze kan worden geacht te zijn ingesteld. [partij I] heeft onweersproken gesteld dat het verstekvonnis niet aan hem in persoon is betekend en dat hij pas op 27 juni 2024 bekend werd met het bestaan daarvan, toen hij te horen kreeg dat er op grond daarvan beslag was gelegd op zijn bankrekening(en). [partij I] heeft vervolgens binnen de daarvoor geldende termijn van vier weken op 9 juli 2024 verzet ingesteld. [1] [partij I] kan daarom in zijn verzet worden ontvangen.
Het is niet duidelijk of [partij I] de leningsovereenkomst heeft ondertekend
3.2.
[partij II] stelt in deze procedure dat [partij I] geleend geld aan hem moet terugbetalen. Het is daarom ook aan [partij II] om te onderbouwen en zo nodig te bewijzen dat [partij I] dat geld van hem heeft geleend. [2] Daartoe heeft [partij II] een leningsovereenkomst overgelegd, die volgens hem op 15 januari 2022 door [partij I] is ondertekend. In de leningsovereenkomst is opgenomen dat [partij II] € 18.000,00 aan [partij I] ter beschikking stelt, dat [partij I] erkent dat dat bedrag ter beschikking is gesteld, en dat [partij I] dat bedrag in zes maandelijkse termijnen moet terugbetalen.
3.3.
Tijdens de zitting heeft [partij II] uitgelegd dat hij het geld op verschillende momenten in 2019 en 2020 aan [partij I] heeft gegeven. [partij II] heeft daarbij wisselend verklaard over hoe het geld aan [partij I] ter beschikking is gesteld, in welke valuta dat is gedaan, om welke bedragen het ging, en waarvoor [partij I] het geld nodig had. In antwoord op een vraag van de kantonrechter heeft [partij II] bevestigd dat hij de volgende bedragen aan [partij I] ter beschikking heeft gesteld:
- in 2019 een bedrag van € 8.000,00 voor de bruiloft van [partij I] ;
- in 2019 een bedrag van € 4.000,00, uitbetaald in Poolse Zloty’s, ook voor de bruiloft van [partij I] ;
- in 2020 een bedrag van € 5.000,00 voor de aankoop van een auto;
- twee keer een bedrag van € 550,00, betaald aan een instructeur voor een vaaropleiding die [partij I] en zijn vrouw hebben gevolgd.
3.4.
Volgens [partij II] is met het contract dat hij heeft overgelegd in 2022 vastgelegd dat [partij I] de bovenstaande bedragen van hem had geleend en dat hij die moest terugbetalen, [3] omdat het op dat moment slecht ging met hun gezamenlijke bedrijf en [partij II] (daardoor) zijn vertrouwen in [partij I] was verloren.
3.5.
[partij I] ontkent dat hij een leningsovereenkomst met [partij II] heeft gesloten. Hij zegt dat hij de overgelegde leningsovereenkomst nooit eerder heeft gezien en dat de handtekening die daaronder volgens [partij II] door hem is gezet, nep is. Hij wijst er daarbij op dat de handtekening niet overeenkomt met de handtekening op zijn rijbewijs, zoals volgens hem blijkt uit een foto van zijn rijbewijs die hij heeft overgelegd.
3.6.
Gelet op het verweer van [partij I] , staat het (vooralsnog) niet vast dat [partij I] de leningsovereenkomst heeft ondertekend, aangezien hij stellig de echtheid van de handtekening daarvan heeft betwist. De wet schrijft voor dat [partij II] zich in dat geval pas op de leningsovereenkomst kan beroepen als bewezen is van wie de ondertekening afkomstig is. [4]
De eindbeslissing hangt af van de vraag of de handtekening van [partij I] is
3.7.
Zolang niet duidelijk is of de handtekening echt is, kan de kantonrechter geen eindbeslissing nemen, aangezien de uitkomst van de procedure daarvan afhankelijk is. Als vast komt te staan dat [partij I] de leningsovereenkomst heeft ondertekend, dan levert de leningsovereenkomst dwingend bewijs op dat [partij I] geld van [partij II] heeft ontvangen en dat hij dat geld moet terugbetalen. [5] De vorderingen van [partij II] zullen in dat geval daarom worden toegewezen. Als de handtekening niet van [partij I] is, zullen de vorderingen van [partij II] worden afgewezen. [partij II] kan zich dan niet op de leningsovereenkomst beroepen en de kantonrechter is van oordeel dat [partij II] in dat geval onvoldoende heeft onderbouwd dat hij geld aan [partij I] ter beschikking heeft gesteld.
3.8.
[partij II] heeft ter onderbouwing van zijn stellingen naast de leningsovereenkomst tijdens de zitting een stuk overgelegd en een stuk laten zien. Het overgelegde stuk is een bankafschrift, waarop is te zien dat [partij II] op 27 juli 2019 een opname van € 8.000,00 heeft gedaan bij een Poolse bank. Op het andere stuk was te zien dat [partij II] twee keer € 550,00 heeft betaald aan een derde, waarvan hij zegt dat dat de vaarinstructeur van [partij I] is. Verder heeft [partij II] tijdens de zitting uitgelegd dat hij tot januari 2022 alle zaken met [partij I] op goed vertrouwen afhandelde, waardoor hij geen andere stukken tot zijn beschikking heeft om zijn stellingen verder te onderbouwen.
3.9.
[partij I] heeft betwist dat hij het opgenomen geld van [partij II] heeft gekregen en dat de betalingen aan de derde voor hem zijn gedaan. Uit de stukken volgt ook niet dat dat het geval is geweest. Daarop is namelijk alleen te zien dat [partij II] het geld heeft opgenomen en dat hij aan een derde geld heeft betaald, maar meer niet. Als [partij II] zich niet op de leningsovereenkomst kan beroepen, komt het daarom naar oordeel van de kantonrechter niet vast te staan dat hij geld aan [partij I] heeft geleend.
Er zal een deskundigenonderzoek worden bevolen
3.10.
De kantonrechter is van oordeel dat een deskundigenonderzoek nodig is om een eindbeslissing te kunnen nemen in deze zaak. De kantonrechter heeft de mogelijkheid om te bevelen dat er een deskundigenonderzoek wordt gedaan en is van plan om dat te doen. [6] Partijen krijgen de gelegenheid om zich daarover uit te laten.
3.11.
Op grond van de wet zijn partijen verplicht mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. [7] Indien en voor zover de deskundige dit nodig acht om de opdracht te kunnen volbrengen, kan daarbij bijvoorbeeld gedacht worden aan het ter beschikking stellen van de originele overeenkomst door [partij II] aan de deskundige en het ter beschikking stellen van nadere handtekeningen op de door de deskundige verzochte wijze door [partij I] aan de deskundige. Wordt aan deze verplichting niet voldaan, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.
Punten waarover partijen zich kunnen uitlaten
3.12.
De kantonrechter zal de zaak aanhouden zodat partijen een akte kunnen nemen, waarin zij op het voornemen van de kantonrechter reageren. Meer specifiek krijgen partijen de mogelijkheid om zich over de volgende punten uit te laten:
- welke vragen de deskundige(n) moeten worden gesteld;
- hoeveel deskundigen er moeten worden benoemd; en
- welke soort deskundigheid vereist is.
3.13.
De kantonrechter is op dit moment van plan een enkele handschriftdeskundige te benoemen en deze de volgende vraag voor te leggen:
i. Kunt u vaststellen of, en zo ja met welke mate van zekerheid komt de handtekening op de leningsovereenkomst (productie 1 bij de originele dagvaarding van [partij II] ) overeen met de handtekening op het rijbewijs van [partij I] (de enige productie bij de verzetdagvaarding)?
3.14.
Voor zover partijen reden zien om in hun akte te verzoeken om de benoeming van (een) specifieke deskundige(n), vraagt de kantonrechter hun dit alleen te doen als over de benoeming van die deskundige(n) tussen partijen overeenstemming bestaat.
[partij II] moet voorschot van de deskundige betalen
3.15.
Het wettelijke uitgangspunt is dat de (oorspronkelijk) eisende partij de kosten van een deskundigenonderzoek moet voorschieten. [8] De kantonrechter ziet in dit geval geen reden om van dat uitgangspunt af te wijken. [partij II] zal daarom het voorschot moeten betalen. De hoogte van het voorschot zal na overleg met de te benoemen deskundige door de kantonrechter op een later moment worden vastgesteld.

4.De beslissing:

De kantonrechter:
4.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
5 maart 2025en bepaalt dat partijen zich tot die datum via een akte kunnen uitlaten over het voornemen van de kantonrechter om een deskundige te benoemen;
4.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. Werner en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2025.

Voetnoten

1.Artikel 143 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2.Artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
3.Hoewel de kantonrechter daarnaar heeft gevraagd, heeft [partij II] geen toelichting gegeven op het verschil tussen het totaal van deze ter beschikking gestelde bedragen van € 18.100,00 en het in de overeenkomst vermelde bedrag van € 18.000,00.
4.Artikel 159 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
5.Artikel 157 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
6.Artikel 186 lid 1 en 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
7.Artikel 190 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
8.Artikel 187 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.