ECLI:NL:RBMNE:2025:24

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
8 januari 2025
Zaaknummer
UTR 24/4244
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een Woo-verzoek en de verplichting tot besluitvorming door het college van burgemeester en wethouders van Montfoort

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 7 januari 2025, wordt het beroep van eiser tegen het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek onder de Wet open overheid (Woo) beoordeeld. Eiser had op 8 maart 2024 een e-mail gestuurd naar het college van burgemeester en wethouders van Montfoort, waarin hij vroeg om informatie over herontwikkelingsplannen. Eiser stelde dat zijn e-mail als een Woo-verzoek moest worden aangemerkt, omdat het college niet tijdig had gereageerd. De rechtbank oordeelt dat het college inderdaad niet tijdig heeft beslist op het Woo-verzoek van eiser, en dat het e-mailbericht van 8 maart 2024 als een geldig Woo-verzoek moet worden beschouwd. De rechtbank wijst erop dat het college onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van misbruik van recht door eiser, ondanks dat hij veelvuldig vragen stelt en verzoeken indient. De rechtbank bepaalt dat het college binnen vier weken na verduidelijking van het Woo-verzoek een besluit moet nemen en legt een dwangsom op van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 15.000,-. Tevens moet het college het griffierecht van € 187,- aan eiser vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4244

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montfoort,verweerder
(gemachtigde: mr. S.G.A. de Boer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek.
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 6 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of eiser een verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo) heeft ingediend en of het college een beslissing daarop had moeten nemen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank komt tot de conclusie dat eiser een Woo-verzoek heeft ingediend op 8 maart 2024
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
E-mailberichten
3. De rechtbank stelt vast dat in het dossier zich de onderstaande e-mailberichten bevinden.
4. Eiser heeft op maandag 22 januari 2024 een e-mailbericht gestuurd naar het college en vragen gesteld over het procesverloop met betrekking tot de aangeboden herontwikkelingsplannen met een seniorencomplex op de [straat] te [plaats] .
5. Vervolgens heeft eiser op 8 maart 2024 wederom een e-mailbericht gestuurd aan het college met als onderwerp: ‘Zo nodig, WOO verzoek inzake Herontwikkelingsplannen [straat] .’ In het e-mailbericht vraagt eiser aandacht voor de vragen die hij eerder heeft gesteld. Verder staat in het e-mailbericht;

Vanwege het uitblijven van een antwoord op mijn eerdere mail 22 januari 2024 dient u dit voor het vervolg zo nodig als een officieel Woo-verzoek aan te merken en in behandeling te nemen.
Ik ontvang graag een normaal te verwachten bestuurlijke reactie of in overeenstemming met de WOO, een compleet dossier vanaf maart 2020, e-mailverkeer tussen behandelaar Verschuur en B&W, ambtelijke voorstellen, besluitvorming B&W om ( [makelaar] ) intentieovereenkomst aan te bieden. Interne afhandeling inspreeknotities/interne reacties en besluitvorming daarop.
Overdracht dossier aan mevr. [naam 1] , al haar interne mail over dit dossier en door haar aangemaakte interne documenten voor behandeling en besluitvorming, e-mail verkeer en gespreksverslagen met wethouder en [makelaar] mevr. [naam 2] .’
6. Het college heeft hierop gereageerd met het e-mailbericht van 13 maart 2024, waarin het volgende staat:
‘Geachte heer Jansen,
Het dossier rondom uw plannen betreffende de [straat] is in behandeling. U krijgt van ons bericht zodra zich ontwikkelingen voordoen. Het is druk op de afdeling waar alle ruimtelijke plannen beoordeeld worden waardoor het kan voorkomen dat u nog enige tijd geduld zult moeten hebben voordat u nadere informatie van ons ontvangt.
Met vriendelijke groet,
KCC’
7. Vervolgens heeft eiser op 8 maart 2024 een e-mailbericht gestuurd met als onderwerp: ‘ingebrekestelling op FW: WOO-verzoek inzake Herontwikkelingsplannen [straat] ’. In het e-mailbericht staat verder het volgende:
‘Op 8 maart 2024 heb ik bijgaand WOO-verzoek bij u ingediend.
Inmiddels zijn de vier weken voor beantwoording verstreken en hebt u geen beroep gedaan op de mogelijkheid om de termijn voor afhandeling te verlengen, reden u deze ingebrekestelling te sturen.
Wanneer u niet binnen twee weken alsnog een besluit neemt dan staat het mij vrij om ook met betrekking tot dit WOO-verzoek beroep in te stellen bij de rechtbank, wegens niet tijdig beslissen.’
Wat is het standpunt van eiser?
8. Eiser heeft na het laatste e-mailbericht van 8 april 2024, op 19 juni 2024 een beroep niet tijdig beslissen bij de rechtbank ingediend. Eiser is van mening dat zijn e-mailbericht van 8 maart 2024 aangemerkt moet worden als een Woo-verzoek, waar het college niet op heeft beslist. Eiser verzoekt de rechtbank om te bepalen dat het college alsnog moet beslissen op zijn Woo-verzoek en om een dwangsom te bepalen.
Wat is het standpunt van het college?
9. Het college heeft aangevoerd dat het e-mailbericht van 8 maart 2024 niet aangemerkt moet worden als een Woo-verzoek omdat eiser verzoekt om een bestuurlijke reactie en alleen
zo nodigeen Woo-verzoek heeft ingediend. Omdat er op 13 maart 2024 een bestuurlijke reactie is gekomen, is het e-mailbericht van 8 maart 2024 niet aan te merken als een Woo-verzoek. Het college heeft zich verder op het standpunt gesteld, dat sprake is van misbruik van recht. Eiser heeft met het aangeven ‘zo nodig een Woo-verzoek’, een reactie willen uitlokken. Dat is het gebruik van de Woo op een oneigenlijke wijze. Ook dient eiser heel veel Woo-verzoeken in, terwijl de gemeente Montfoort maar een kleine gemeente is. Verder verzoekt eiser om documenten die hij al in zijn bezit heeft en, voor zover het al een Woo-verzoek zou zijn, is het onduidelijk wat het verzoek precies inhoudt.
Is er sprake van een Woo-verzoek?
10. De rechtbank stelt vast dat de hoogste bestuursrechter in het kader van Wob-verzoeken de hoofdregel heeft gesteld dat sprake was van een Wob-verzoek wanneer iemand met een beroep op de Wob een verzoek om informatie vervat in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid tot een bestuursorgaan richt. [1] Dit geldt ook voor verzoeken die zijn gebaseerd op de Woo.
11. In het e-mailbericht van 8 maart 2024 heeft eiser verzocht om informatie over een bestuurlijke aangelegenheid bij het college. In het e-mailbericht staat concreet welke informatie eiser zou willen hebben. Eiser heeft aangegeven dat zijn verzoek moet worden gezien als Woo-verzoek als er geen gewone bestuurlijke reactie komt op zijn e-mailbericht. Het college heeft op 13 maart 2024 weliswaar een e-mailbericht gestuurd als reactie op het e-mailbericht van 8 maart 2024, maar deze reactie is niet aan te merken als een bestuurlijke reactie. In het e-mailbericht worden namelijk geen antwoorden gegeven op de vragen die eiser heeft gesteld en ook wordt niet duidelijk gemaakt wanneer die antwoorden wel zullen worden gegeven. Gelet daarop moet het e-mailbericht van 8 maart 2024 worden gezien als een Woo-verzoek.
12. Het college heeft aangevoerd dat zij van mening is dat met het indienen van het Woo-verzoek sprake is van misbruik van recht. De rechtbank is van oordeel dat het college onvoldoende heeft onderbouwd dat er op dit moment sprake is van misbruik van recht. De rechtbank heeft gezien dat eiser veeleisend is en veelvuldig vragen stelt. Dit is echter onvoldoende om te concluderen dat sprake is van misbruik van recht. Dat geldt ook voor de omstandigheden dat volgens het college onduidelijk is waarop het verzoek precies ziet en eiser volgens het college vraagt om documenten die hij al in zijn bezit heeft. Het Woo-verzoek is naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig vaag dat om die reden sprake is van misbruik van recht. Verder heeft eiser tijdens de zitting weersproken dat hij verzoekt om documenten die hij al heeft. Bovendien houdt openbaarmaking op grond van de Woo in dat de gevraagde documenten voor een ieder openbaar worden gemaakt en niet dat deze alleen aan eiser worden verstrekt.
Heeft het college niet tijdig beslist?
13. Het college heeft niet beslist op het Woo-verzoek. Eiser heeft op 8 april 2024 een ingebrekestelling gestuurd. Daarmee heeft eiser laten weten dat het college binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag. Sindsdien zijn meer dan twee weken verstreken. [2]
14. De rechtbank bepaalt dat het college alsnog een besluit moet nemen op het Woo-verzoek. De standaardtermijn waarbinnen het college alsnog op het verzoek moet beslissen bedraagt in beginsel twee weken na deze uitspraak (artikel 8:55d, eerste lid, Awb). Alleen in bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen (artikel 8:55d, derde lid, Awb).
15. Het college heeft aangevoerd dat het Woo-verzoek moeten worden verduidelijkt voordat daarop kan worden beslist. De rechtbank begrijpt dat het college pas kan beslissen nadat eiser zijn Woo-verzoek heeft verduidelijkt. De rechtbank leidt hieruit af dat de standaard termijn van twee weken om alsnog te beslissen te kort is. In aansluiting op de normale behandeltermijn van een Woo-verzoek, stelt de rechtbank daarom de beslistermijn vast op vier weken nadat eiser zijn Woo-verzoek heeft verduidelijkt.
16. De rechtbank bepaalt dat het college een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door het college. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
17. Het beroep is gegrond. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht van € 187,- aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt het college op binnen vier weken nadat eiser zijn Woo-verzoek heeft verduidelijkt, alsnog een besluit bekend te maken;
  • bepaalt dat het college aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- dat eiser heeft betaald moet betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Zie artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht.