4.3.1.Inleiding
De rechtbank stelt op basis van het dossier het volgende vast.
Verdachte is afkomstig uit Polen en woont al 19 jaar in Nederland. Verdachte heeft zijn moeder, het slachtoffer [slachtoffer] , 14 jaar geleden naar Nederland gehaald, omdat haar gezondheid achteruit ging en de gezondheidszorg in Nederland beter was dan in hun geboorteland Polen. Gedurende die 14 jaar heeft verdachte met zijn moeder samengewoond en voor haar gezorgd. Zij hadden verder geen familie of een sociaal netwerk in Nederland. Verdachte werkte full time bij een wasserette, waar hij al 12,5 jaar in vaste dienst was. Zes maanden voorafgaand aan het ten laste gelegde feit moesten verdachte en zijn moeder hun woning verlaten. Uit noodzaak verhuisden zij naar een huis met vijf andere bewoners. Hier deelden zij samen kleine kamer waar zij zowel woonden als sliepen.
De moeder van verdachte vertoonde al een tijd tekenen van dementie, maar de laatste zes weken voorafgaand aan haar dood ging het steeds slechter met haar gezondheid. Ze kon niet meer alleen gelaten worden, omdat ze vaak in paniek raakte, schreeuwde (ook ’s nachts) en zij herkende verdachte soms niet meer als haar zoon. De medebewoners deden hun beklag over de geluidsoverlast bij verdachte. Ook moest verdachte haar bij alles helpen; hij kookte voor haar en douchte haar. Verdachte heeft uiteindelijk op 5 maart 2024 bij zijn werkgever zijn ontslag ingediend, omdat hij zijn moeder helemaal niet meer alleen kon laten. Dit betekende dat hij op de dag van het tenlastegelegde feit al zes weken lang vrijwel onafgebroken met zijn moeder in de kleine kamer verbleef en fulltime voor haar zorgde. Ze kwamen door de gezondheidstoestand van zijn moeder niet of nauwelijks meer buiten. Door deze onhoudbare situatie besloot verdachte om met zijn moeder, die enkel Pools sprak, terug te keren naar Polen, zodat zij daar in een verzorgingstehuis kon gaan wonen. Vier dagen voor haar dood was haar situatie echter zodanig verslechterd, dat verdachte de reis naar Polen niet met haar aandurfde en het vervoer had uitgesteld.
Over de nacht van 16 april 2024 verklaarde verdachte dat zijn moeder weer in paniek was geraakt, dat zij hem niet herkende en maar bleef schreeuwen. Het lukte verdachte niet om haar stil te krijgen en hij was bang dat zijn medebewoners wakker zouden worden. Hierdoor werd hij steeds wanhopiger. Verdachte is die dag om omstreeks 7 uur ’s ochtends bovenop een steiger op een flatgebouw aangetroffen, vlakbij zijn huis, in de regen en in de kou. Hij verklaarde dat hij dood wilde omdat hij zijn moeder had doodgemaakt. Na onderzoek in de woning trof de politie de overleden moeder van verdachte aan.
De rechtbank is op basis van de stukken in het dossier en hetgeen op zitting besproken is, van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de doodslag van zijn moeder. De rechtbank licht haar oordeel hierna toe.
4.3.2Bewijsmiddelen
Een proces-verbaal van bevindingen, genummerd PL0900-2024118634-17, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op dinsdag 16 april 2024, omstreeks 06:55 uur, heb ik [verdachte] geconfronteerd met de
foto welke ik had gehad van de melder waarop [verdachte] stond afgebeeld. Ik zag dat [verdachte]
schrok van de foto waarop hijzelf te zien was en direct riep ik in het gebrekkig Nederlands: "ik wil dood, ik heb mijn moeder dood gemaakt". Ik vroeg [verdachte] waar zijn moeder is. Ik hoorde dat [verdachte] aangaf: [adres] . Hierop ben ik met collega’s naar de [straat] gegaan. Ik heb samen met collega’s de woning [adres] in [woonplaats] betreden. Eén van de collega’s trof direct een levenloos vrouwelijk persoon aan.
Een geschrift, inhoudende een Schouwverslag (betreffende [slachtoffer] ) van de GGD regio Utrecht, gedateerd 16 april 2024, opgemaakt door J. L. Verweij, Forensisch arts, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ligging van het lijk
Mond, neus en gezicht zijn afgedekt met een opgevouwen grijs kledingstuk met zwarte sterren.
Een proces-verbaal forensisch overlijdensonderzoek, genummerd PL0900-2024118634-31, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 16 april kwamen wij voor forensisch onderzoek naar de [straat] in [woonplaats] . Wij zagen een vrouw op het bed liggen. Wij zagen een stuk textiel dat voorzien was van sterretjesmotief. Ik, verbalisant, heb het stuk textiel bij de mond van de vrouw langzaam verwijderd. Ik zag en voelde dat het stuk textiel in de mond van de vrouw zat. Ik zag dat het stuk textiel een pyjamabroek betrof. Ik zag dat een groot deel van de pyjamabroek in de mond zat. Ik zag en voelde dat bij het verwijderen van de pyjamabroek, dat het uiteinde van de linker broekspijp vastgeplakt zat in de mond van de vrouw. Ik zag dat het uiteinde van de linker broekspijp van de pyjama, welke in de mond vastgeplakt zat, bebloed was. Ik zag bij het uit de mondtrekken van de pyjamabroek de aanwezigheid van meerdere bloedvlekken op de linker broekspijp van de pyjama. Ik heb de linker broekspijp van de pyjama opgemeten vanaf het uiteinde tot de eerst volgende bloedvlek. Ik zag dat de afstand hiervan ongeveer
15 centimeter betrof.
Een definitief deskundigenrapport forensische pathologie van Eurofins TMFI, gedateerd 9 augustus 2024, opgemaakt door dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, MD, PhD, senior-forensisch patholoog, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] , kan het intreden van de dood goed worden verklaard door inwerking van uitwendig mechanisch (samen)drukkend geweld op de mond en neus (=smoren), met als gevolg verstikking.
Bij sectie werden er letsels aan de neus, tussen de neus en bovenlip, aan de kaaklijn, de kin en in de mond vastgesteld (sub A6). Het betroffen hematomen en slijmvliesletsels (bloeduitstortingen en oppervlakkige scheuren in de lippen). Deze letsels waren bij leven ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch geweld op deze gebieden van het gelaat, zoals door samendrukkend geweld op de neus en mond (smoren) kan ontstaan. Samendrukken van de mond en neus kan worden opgeleverd met de handen/vingers/armen en kan (maar hoeft niet gepaard te zijn geweest) met bijkomend gebruik van ademweg-belemmerende structuren/voorwerpen, zoals een kledingstuk. Samendrukkend geweld op de neus en mond geeft doorgaans aanleiding tot ademwegbelemmering (ademwegobstructie) met als gevolg verstikking, waarmee het intreden van de dood bij [slachtoffer] goed kan worden verklaard.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 januari 2025, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb op 16 april 2024 in onze kamer in [woonplaats] mijn hand op de mond van mijn moeder (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) gelegd en daar enige tijd gehouden.
4.3.3Bewijsoverweging
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte de dood van zijn moeder heeft veroorzaakt door met zijn hand en met een broek haar neus en mond dicht te drukken en dicht te houden (smoren), met als gevolg verstikking.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte opzet heeft gehad op de dood van zijn moeder (doodslag) en, zo ja, of hij daarbij met voorbedachte rade heeft gehandeld (moord).
Voorbedachten rade
De rechtbank is, net als de officier van justitie en de raadsman van verdachte, van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat verdachte zijn moeder met voorbedachten rade om het leven heeft gebracht. Er is dus geen sprake van de juridische kwalificatie moord, zodat verdachte hiervoor (partieel) zal worden vrijgesproken.
Opzet
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op de dood van zijn moeder, ook niet in voorwaardelijke zin, en dat (hooguit) sprake is geweest van dood door schuld (hetgeen niet ten laste is gelegd). Verdachte heeft enkel zijn hand op de mond van zijn moeder gelegd om het schreeuwen te doen stoppen. Haar neus heeft hij daarbij vrijgehouden, zodat zij nog kon ademen. Uit het rapport van de patholoog volgt dat de slechte gezondheidstoestand van zijn moeder, die onder meer hart- en longproblemen had, een bijdrage hebben geleverd aan de doodsoorzaak. De dood van zijn moeder is derhalve een ongeluk geweest, waarbij verdachte enkel kan worden verweten dat hij te onvoorzichtig heeft gehandeld. Uit het feit dat verdachte de neus van zijn moeder heeft vrijgelaten, volgt dat hij geen aanmerkelijke kans op haar dood heeft aanvaard. De broek heeft verdachte pas over haar gezicht gelegd nadat zij was overleden, omdat hij de aanblik van haar open ogen niet kon verdragen. Verdachte heeft de broek niet gebruikt om zijn moeder te smoren, aldus de verdediging.
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat sprake is van opzet van verdachte op het overlijden van het slachtoffer en overweegt hiertoe het volgende.
Er zijn twee vormen van opzet, vol opzet en voorwaardelijk opzet. Dat sprake is geweest van vol opzet, waarbij het handelen van de dader gericht is op de dood van het slachtoffer en de dader die dood ook heeft gewild, acht de rechtbank niet bewezen, gezien de (in de inleiding geschetste) omstandigheden en de context van de zaak. De rechtbank acht echter wel bewezen dat er sprake is van voorwaardelijk opzet en motiveert dat als volgt.
Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet op de dood is vereist dat de aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer als gevolg van het smoren kwam te overlijden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Hierbij is de aard van de gedraging van belang en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan deze kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn moeder kwam te overlijden. Hierbij is van belang dat het stuk stof van de broek in de mond van het slachtoffer en het letsel in haar mond erop duiden dat de broek met kracht in de mond is gedrukt en gehouden. Deze handeling is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de dood van het slachtoffer, dat verdachte daarmee bewust de aanmerkelijke kans op haar dood heeft aanvaard. De kans dat zij hierdoor zou overlijden is ook naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk. Het gaat hier namelijk om het blokkeren van de zuurstoftoevoer met een kledingstuk bij iemand van 80 jaar oud met een ziekelijke longafwijking. De bewijsmiddelen weerleggen daarmee de verklaring van verdachte dat hij uitsluitend zijn hand over de mond van zijn moeder heeft gelegd. De rechtbank onderstreept echter dat hiermee niet wordt bedoeld dat verdachte kwaad opzet had op de dood van zijn moeder.