ECLI:NL:RBMNE:2025:239

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 februari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
16/131349-24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door verdachte op zijn moeder in Utrecht

Op 3 februari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van de doodslag op zijn moeder. De verdachte, geboren in Polen en al 19 jaar woonachtig in Nederland, heeft zijn moeder op 16 april 2024 in Utrecht om het leven gebracht door haar neus en mond dicht te drukken, wat leidde tot verstikking. De rechtbank heeft de zaak behandeld na meerdere terechtzittingen, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 6 jaar, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak of een lagere straf wegens de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd.

De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van voorbedachte rade, maar dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet. De verdachte had de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn moeder zou overlijden door zijn handelen. De rechtbank nam in overweging dat de verdachte zijn moeder jarenlang had verzorgd en dat de situatie voor hem ondraaglijk was geworden door de verslechterende gezondheid van zijn moeder. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit, maar hield ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/131349-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 3 februari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1972] te [geboorteplaats] (Polen),
gedetineerd in de [verblijfplaats] ,
(hierna: verdachte).

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 31 juli 2024, 23 oktober 2024 en 20 januari 2025. Op de laatst genoemde datum heeft de inhoudelijke behandeling van de zaak plaatsgevonden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. F.E. Leeman en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. V.A. van Biljouw, advocaat te Breukelen, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
op 16 april 2024 in Utrecht opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zijn moeder [slachtoffer] heeft gedood door (met een voorwerp) haar neus en mond dicht te knijpen en/of te drukken en/of dicht te houden.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een oordeel kan geven over de vraag of verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd, moet worden beoordeeld of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag. De officier van justitie acht niet bewezen dat verdachte dat met voorbedachte rade heeft gedaan en zij heeft dan ook gevorderd verdachte vrij te spreken van moord. De standpunten van de officier van justitie worden - voor zover van belang voor de beoordeling - besproken in paragraaf 4.3.2.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Tot een bewezenverklaring van moord kan niet worden gekomen omdat er geen enkel aanknopingspunt is dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte rade. Evenmin is er bewijs voor de voor doodslag vereiste opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin. De standpunten van de raadsman worden - voor zover van belang voor de waardering van het bewijs - besproken in paragraaf 4.3.3.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Inleiding
De rechtbank stelt op basis van het dossier het volgende vast.
Verdachte is afkomstig uit Polen en woont al 19 jaar in Nederland. Verdachte heeft zijn moeder, het slachtoffer [slachtoffer] , 14 jaar geleden naar Nederland gehaald, omdat haar gezondheid achteruit ging en de gezondheidszorg in Nederland beter was dan in hun geboorteland Polen. Gedurende die 14 jaar heeft verdachte met zijn moeder samengewoond en voor haar gezorgd. Zij hadden verder geen familie of een sociaal netwerk in Nederland. Verdachte werkte full time bij een wasserette, waar hij al 12,5 jaar in vaste dienst was. Zes maanden voorafgaand aan het ten laste gelegde feit moesten verdachte en zijn moeder hun woning verlaten. Uit noodzaak verhuisden zij naar een huis met vijf andere bewoners. Hier deelden zij samen kleine kamer waar zij zowel woonden als sliepen.
De moeder van verdachte vertoonde al een tijd tekenen van dementie, maar de laatste zes weken voorafgaand aan haar dood ging het steeds slechter met haar gezondheid. Ze kon niet meer alleen gelaten worden, omdat ze vaak in paniek raakte, schreeuwde (ook ’s nachts) en zij herkende verdachte soms niet meer als haar zoon. De medebewoners deden hun beklag over de geluidsoverlast bij verdachte. Ook moest verdachte haar bij alles helpen; hij kookte voor haar en douchte haar. Verdachte heeft uiteindelijk op 5 maart 2024 bij zijn werkgever zijn ontslag ingediend, omdat hij zijn moeder helemaal niet meer alleen kon laten. Dit betekende dat hij op de dag van het tenlastegelegde feit al zes weken lang vrijwel onafgebroken met zijn moeder in de kleine kamer verbleef en fulltime voor haar zorgde. Ze kwamen door de gezondheidstoestand van zijn moeder niet of nauwelijks meer buiten. Door deze onhoudbare situatie besloot verdachte om met zijn moeder, die enkel Pools sprak, terug te keren naar Polen, zodat zij daar in een verzorgingstehuis kon gaan wonen. Vier dagen voor haar dood was haar situatie echter zodanig verslechterd, dat verdachte de reis naar Polen niet met haar aandurfde en het vervoer had uitgesteld.
Over de nacht van 16 april 2024 verklaarde verdachte dat zijn moeder weer in paniek was geraakt, dat zij hem niet herkende en maar bleef schreeuwen. Het lukte verdachte niet om haar stil te krijgen en hij was bang dat zijn medebewoners wakker zouden worden. Hierdoor werd hij steeds wanhopiger. Verdachte is die dag om omstreeks 7 uur ’s ochtends bovenop een steiger op een flatgebouw aangetroffen, vlakbij zijn huis, in de regen en in de kou. Hij verklaarde dat hij dood wilde omdat hij zijn moeder had doodgemaakt. Na onderzoek in de woning trof de politie de overleden moeder van verdachte aan.
De rechtbank is op basis van de stukken in het dossier en hetgeen op zitting besproken is, van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de doodslag van zijn moeder. De rechtbank licht haar oordeel hierna toe.
4.3.2
Bewijsmiddelen [1]
Een proces-verbaal van bevindingen, genummerd PL0900-2024118634-17, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op dinsdag 16 april 2024, omstreeks 06:55 uur, heb ik [verdachte] geconfronteerd met de
foto welke ik had gehad van de melder waarop [verdachte] stond afgebeeld. Ik zag dat [verdachte]
schrok van de foto waarop hijzelf te zien was en direct riep ik in het gebrekkig Nederlands: "ik wil dood, ik heb mijn moeder dood gemaakt". Ik vroeg [verdachte] waar zijn moeder is. Ik hoorde dat [verdachte] aangaf: [adres] . Hierop ben ik met collega’s naar de [straat] gegaan. Ik heb samen met collega’s de woning [adres] in [woonplaats] betreden. Eén van de collega’s trof direct een levenloos vrouwelijk persoon aan. [2]
Een geschrift, inhoudende een Schouwverslag (betreffende [slachtoffer] ) van de GGD regio Utrecht, gedateerd 16 april 2024, opgemaakt door J. L. Verweij, Forensisch arts, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ligging van het lijk
Mond, neus en gezicht zijn afgedekt met een opgevouwen grijs kledingstuk met zwarte sterren. [3]
Een proces-verbaal forensisch overlijdensonderzoek, genummerd PL0900-2024118634-31, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 16 april kwamen wij voor forensisch onderzoek naar de [straat] in [woonplaats] . Wij zagen een vrouw op het bed liggen. Wij zagen een stuk textiel dat voorzien was van sterretjesmotief. Ik, verbalisant, heb het stuk textiel bij de mond van de vrouw langzaam verwijderd. Ik zag en voelde dat het stuk textiel in de mond van de vrouw zat. Ik zag dat het stuk textiel een pyjamabroek betrof. Ik zag dat een groot deel van de pyjamabroek in de mond zat. Ik zag en voelde dat bij het verwijderen van de pyjamabroek, dat het uiteinde van de linker broekspijp vastgeplakt zat in de mond van de vrouw. Ik zag dat het uiteinde van de linker broekspijp van de pyjama, welke in de mond vastgeplakt zat, bebloed was. Ik zag bij het uit de mondtrekken van de pyjamabroek de aanwezigheid van meerdere bloedvlekken op de linker broekspijp van de pyjama. Ik heb de linker broekspijp van de pyjama opgemeten vanaf het uiteinde tot de eerst volgende bloedvlek. Ik zag dat de afstand hiervan ongeveer
15 centimeter betrof. [4]
Een definitief deskundigenrapport forensische pathologie van Eurofins TMFI, gedateerd 9 augustus 2024, opgemaakt door dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, MD, PhD, senior-forensisch patholoog [5] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] , kan het intreden van de dood goed worden verklaard door inwerking van uitwendig mechanisch (samen)drukkend geweld op de mond en neus (=smoren), met als gevolg verstikking. [6]
Bij sectie werden er letsels aan de neus, tussen de neus en bovenlip, aan de kaaklijn, de kin en in de mond vastgesteld (sub A6). Het betroffen hematomen en slijmvliesletsels (bloeduitstortingen en oppervlakkige scheuren in de lippen). Deze letsels waren bij leven ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch geweld op deze gebieden van het gelaat, zoals door samendrukkend geweld op de neus en mond (smoren) kan ontstaan. Samendrukken van de mond en neus kan worden opgeleverd met de handen/vingers/armen en kan (maar hoeft niet gepaard te zijn geweest) met bijkomend gebruik van ademweg-belemmerende structuren/voorwerpen, zoals een kledingstuk. Samendrukkend geweld op de neus en mond geeft doorgaans aanleiding tot ademwegbelemmering (ademwegobstructie) met als gevolg verstikking, waarmee het intreden van de dood bij [slachtoffer] goed kan worden verklaard. [7]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 januari 2025, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb op 16 april 2024 in onze kamer in [woonplaats] mijn hand op de mond van mijn moeder (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) gelegd en daar enige tijd gehouden.
4.3.3
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte de dood van zijn moeder heeft veroorzaakt door met zijn hand en met een broek haar neus en mond dicht te drukken en dicht te houden (smoren), met als gevolg verstikking.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte opzet heeft gehad op de dood van zijn moeder (doodslag) en, zo ja, of hij daarbij met voorbedachte rade heeft gehandeld (moord).
Voorbedachten rade
De rechtbank is, net als de officier van justitie en de raadsman van verdachte, van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat verdachte zijn moeder met voorbedachten rade om het leven heeft gebracht. Er is dus geen sprake van de juridische kwalificatie moord, zodat verdachte hiervoor (partieel) zal worden vrijgesproken.
Opzet
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op de dood van zijn moeder, ook niet in voorwaardelijke zin, en dat (hooguit) sprake is geweest van dood door schuld (hetgeen niet ten laste is gelegd). Verdachte heeft enkel zijn hand op de mond van zijn moeder gelegd om het schreeuwen te doen stoppen. Haar neus heeft hij daarbij vrijgehouden, zodat zij nog kon ademen. Uit het rapport van de patholoog volgt dat de slechte gezondheidstoestand van zijn moeder, die onder meer hart- en longproblemen had, een bijdrage hebben geleverd aan de doodsoorzaak. De dood van zijn moeder is derhalve een ongeluk geweest, waarbij verdachte enkel kan worden verweten dat hij te onvoorzichtig heeft gehandeld. Uit het feit dat verdachte de neus van zijn moeder heeft vrijgelaten, volgt dat hij geen aanmerkelijke kans op haar dood heeft aanvaard. De broek heeft verdachte pas over haar gezicht gelegd nadat zij was overleden, omdat hij de aanblik van haar open ogen niet kon verdragen. Verdachte heeft de broek niet gebruikt om zijn moeder te smoren, aldus de verdediging.
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat sprake is van opzet van verdachte op het overlijden van het slachtoffer en overweegt hiertoe het volgende.
Er zijn twee vormen van opzet, vol opzet en voorwaardelijk opzet. Dat sprake is geweest van vol opzet, waarbij het handelen van de dader gericht is op de dood van het slachtoffer en de dader die dood ook heeft gewild, acht de rechtbank niet bewezen, gezien de (in de inleiding geschetste) omstandigheden en de context van de zaak. De rechtbank acht echter wel bewezen dat er sprake is van voorwaardelijk opzet en motiveert dat als volgt.
Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet op de dood is vereist dat de aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer als gevolg van het smoren kwam te overlijden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Hierbij is de aard van de gedraging van belang en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan deze kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn moeder kwam te overlijden. Hierbij is van belang dat het stuk stof van de broek in de mond van het slachtoffer en het letsel in haar mond erop duiden dat de broek met kracht in de mond is gedrukt en gehouden. Deze handeling is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de dood van het slachtoffer, dat verdachte daarmee bewust de aanmerkelijke kans op haar dood heeft aanvaard. De kans dat zij hierdoor zou overlijden is ook naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk. Het gaat hier namelijk om het blokkeren van de zuurstoftoevoer met een kledingstuk bij iemand van 80 jaar oud met een ziekelijke longafwijking. De bewijsmiddelen weerleggen daarmee de verklaring van verdachte dat hij uitsluitend zijn hand over de mond van zijn moeder heeft gelegd. De rechtbank onderstreept echter dat hiermee niet wordt bedoeld dat verdachte kwaad opzet had op de dood van zijn moeder.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 16 april 2024 te Utrecht [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een voorwerp de neus en de mond van die [slachtoffer] dicht te drukken en dicht te houden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
doodslag.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 6 jaar, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de context van de zaak, aan te sluiten bij het strafmaximum van het delict dood door schuld en aan verdachte maximaal twee jaar onvoorwaardelijke gevangenis op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan.
Het gaat in deze zaak om één van de zwaarste strafbare feiten van het Wetboek van Strafrecht, namelijk het opzettelijk doden van een persoon. Verdachte heeft door zijn handelen zijn moeder het meest fundamentele recht dat een mens heeft, het recht op leven, ontnomen. Tegelijkertijd gaat het hier om een uitzonderlijk treurige zaak die moeilijk te vergelijken is met andere gevallen van doodslag. Verdachte heeft zijn moeder veertien jaar lang liefdevol in huis verzorgd. Zijn moeder betekende alles voor hem en hij hield heel veel van haar. In de weken voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit verslechterde de gezondheidssituatie van verdachte’s moeder. Verdachte bevond zich vrijwel permanent, dag en nacht, in een kleine kamer met zijn dementerende moeder. Zij waren volledig op elkaar aangewezen. De klachten van zijn moeder namen toe, waarbij zij geregeld in paniek raakte, schreeuwde en verdachte niet meer herkende. De situatie werd steeds zwaarder voor verdachte en het is duidelijk dat hij hier zwaar onder leed. De rechtbank neemt dit alles in strafverminderende zin mee in de strafmaat.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van de justitiële documentatie (het strafblad) van verdachte van 21 juni 2024. Daaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van het NIFP rapport van 19 april 2024, opgesteld door A.C. van Dijk, psychiater. Uit dit rapport volgt dat er geen aanwijzingen zijn voor psychiatrische pathologie in engere zin. Evenmin zijn er aanwijzingen voor verslavingspathologie. Wel is er bij verdachte mogelijk sprake geweest van affectieve problematiek die zijn toestandsbeeld rondom het ten laste gelegde heeft gekleurd. Uit het pro Justitie rapport van 2 oktober 2024, opgesteld door R.Bout GZ-psycholoog, volgt dat er geen gronden zijn gevonden voor het vaststellen van een psychische stoornis, verstandelijke handicap, psychogeriatrische aandoening en/of verslavingspathologie.
Uit de rapporten en het dossier blijkt dat het leven van verdachte enigszins teruggetrokken was en sociaal arm leek te zijn, zonder steun van familie of vrienden.
De rechtbank stelt op basis van de hiervoor genoemde rapporten vast dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar was.
Strafoplegging
De rechtbank overweegt dat verdachte al zwaar gestraft is door het feit dat hij zal moeten leven met de gevolgen van zijn handelen, namelijk de dood van zijn moeder. Tegelijkertijd moet bij de strafoplegging ook recht worden gedaan aan de ernst van het feit. Door zijn moeder te doden, heeft verdachte haar haar laatste levensjaren in rust en zorg ontnomen. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat er geen andere strafmodaliteit dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is. De rechtbank weegt de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde feit werd begaan anders dan de officier van justitie en komt daarom tot een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf 42 maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op het artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals het artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde feit bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 42 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.M. Lemmen, voorzitter, mr. C.A.M. van Straalen en mr. A. Scheper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Bazaz, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 februari 2025.
Mr. Scheper is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij of of omstreeks 16 april 2024 te Utrecht, althans in Nederland, [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door (al dan niet met een voorwerp) de neus en/of de mond van die [slachtoffer] dicht te knijpen en/of te drukken en/of dicht te houden, althans door op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer] gedurende enige tijd te beletten en/of te belemmeren, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 289 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 18 april 2024, genummerd PL0900-2024118634, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 432. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 18.
3.Pagina 135.
4.Pagina 296.
5.Apart in het procesdossier, niet doorgenummerd.
6.Pagina 7 van los document.
7.Pagina 6 van los document.