ECLI:NL:RBMNE:2025:2378

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
UTR 24/4977
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de definitieve vaststelling van de tegemoetkoming op grond van de NOW-3.3 door de minister

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van Sportvereniging Kampong Hockey tegen de definitieve vaststelling van de tegemoetkoming op grond van de Derde Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-3.3). Eiseres had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de loonkosten vanwege een verwacht omzetverlies van 55% over de maanden mei tot en met juli 2021. De minister had een tegemoetkoming van € 73.716,- verleend, maar eiseres stelde dat de loonsom over juni 2020 niet representatief was door vrijwillige inhoudingen van salarissen van 29 werknemers. De rechtbank oordeelt dat de minister bij de herbeoordeling rekening had moeten houden met deze vrijwillige inhoudingen, wat leidt tot een hogere subsidie. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, herroept het besluit van de minister en stelt de subsidie vast op € 111.316,-. De rechtbank benadrukt dat de minister niet vrijstaat om af te wijken van de in de NOW-3.3 voorgeschreven rekenmethoden, maar dat in dit geval maatwerk mogelijk is. De uitspraak is gedaan op 19 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4977

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2025 in de zaak tussen

Sportvereniging Kampong Hockey, eiseres

(gemachtigde: mr. M.J. Lamers en M.W. Bakker),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: R. van den Brink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de definitieve vaststelling van de tegemoetkoming op grond van de Derde Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid voor de vijfde tranche voor de maanden april, mei en juni 2021 (NOW-3.3).
Procesverloop
2. Door eiseres is op 8 juni 2021 een aanvraag ingediend om verlening van een tegemoetkoming in de loonkosten als bedoeld in de NOW-3.3, vanwege een verwacht omzetverlies van 55% over de maanden 1 mei 2021 tot en met 31 juli 2021. Bij besluit van 14 juni 2021 heeft de minister aan eiseres een tegemoetkoming verleend van € 73.716,– vanwege een verwacht omzetverlies van 55% over de periode 1 mei 2021 tot en met 31 juli 2021 (de subsidieperiode). Bij dit besluit is verder een bedrag van € 58.974,– als voorschot betaald.
3. Op 25 juli 2023 heeft eiseres de aanvraag voor de definitieve tegemoetkoming NOW-3.3 (de subsidie) ingediend. Met het besluit van 18 januari 2024 heeft de minister de definitieve subsidie vastgesteld op € 73.716,- en beslist dat eiseres nog een bedrag van € 14.742,- van de minister tegoed heeft, omdat het betaalde voorschot € 58.974,- was.
4. Met het besluit van 20 juni 2024 op het bezwaar van eiseres (het bestreden besluit) is de minister daarbij gebleven.
5. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Eiseres heeft een aanvullend beroepschrift ingediend. De minister heeft daarop gereageerd met een verweerschrift.
6. De rechtbank heeft het beroep op 13 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.

Het geschil

7. In geschil is of de minister op goede gronden de tegemoetkoming op grond van de NOW-3.3 heeft vastgesteld op € 73.716,–. Partijen verschillen van mening over de hoogte van de referentieloonsom van de maand juni 2020.

Wat is het standpunt van eiseres (samengevat)?

8. Eiseres stelt dat de minister uitgaat van een loonsom over juni 2020 die niet representatief is, omdat in die maand sprake was van incidentele vrijwillige afzien van salaris van 29 van haar werknemers (27 hockeyspeler, een coach en trainer) van in totaal € 19.149,91. Vanaf maart 2020 kwam alles op de vereniging vanwege de coronamaatregelen stil te liggen en dit heeft een enorme impact gehad op de omzet. Deze medewerkers hebben er in die periode uit solidariteit vrijwillig voor gekozen om voor één maand af te zien van hun salaris (de vrijwillige inhoudingen). Om administratieve redenen is dit in juni 2020 verwerkt. Mede door deze vrijwillige inhoudingen is, in de geest van de NOW-3.3 (het voorkomen van ontslag), niemand ontslagen. Daarnaast is de loonsom niet representatief omdat in juni 2020 € 367,52 aan loon is ingehouden van een van haar medewerkers aan wie in de maanden februari tot en met mei 2020 onterecht een onkostenvergoeding was uitbetaald. Het gevolg van het niet betrekken van het ingehouden loon bij de loonsom van juni 2020 van € 19.517 is dat zij ruim € 38.000 minder aan NOW-subsidie ontvangt. Door de vrijwillige inhoudingen zijn ze er dus per saldo juist slechter van geworden. Eiser stelt zich op het standpunt dat in haar geval maatwerk moet worden toegepast door de loonsom over juni 2020 te verhogen met de inhoudingen. Dat maatwerk mogelijk is blijkt volgens haar ook onder meer uit de brief van de minister van 28 mei 2021. [1] Strikte toepassing van de NOW-3.3.- regeling leidt volgens eiseres tot schending van het evenredigheidsbeginsel.

Wat is het standpunt van verweerder (samengevat)?

9. Volgens de minister is de loonsom in juni 2020, uitgaande van de polisadministratie correct vastgesteld op grond van artikel 22 van de NOW-3.3. In wat eiseres aanvoert ziet de minister geen aanleiding voor het buiten toepassing laten van dit artikel en om van een andere loonsom uit te gaan dan de loonsom uit juni 2020. Gegeven de benodigde eenvoud van de regeling, die noodzakelijk is om op zeer korte termijn zeer veel aanvragen te kunnen behandelen, is het niet mogelijk om met alle situaties rekening te houden. De wetgever heeft bewust gekozen voor het tijdvak juni 2020 en was zich ook bewust van de omstandigheid dat werkgevers in 2020 een lagere, niet-representatieve loonsom kunnen hebben. Daarnaast is er met de regeling bewust voor gekozen om uit te gaan van de loonaangifte die uiterlijk voor een bepaalde peildatum (de rechtbank begrijpt: 26 augustus 2020) is ingediend [2] . Ter beperking van fraude- en misbruikrisico’s worden correctieberichten op de loonaangifte van na de peildatum niet meer meegenomen in de bepaling van de loonsom op grond van dit artikel. Doorslaggevende betekenis komt toe aan de uitdrukkelijke bedoeling en de in dat verband dwingend vastgestelde peildatum. Het financiële belang van eiseres bij een andere, hogere loonsom betekent volgens de minister niet dat het evenredigheidsbeginsel of een ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is geschonden. De inhouding van de salarissen door eiseres is een eigen keuze geweest en dat eiseres dit precies in juni 2020 heeft verwerkt komt voor haar rekening en risico.

Beoordeling door de rechtbank

10. De rechtbank beoordeelt of de minister op goede gronden de definitieve tegemoetkoming op grond van de NOW-3.3. heeft vastgesteld op € 73.716,-. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
11. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
12. De regels die relevant zijn voor de beoordeling van dit beroep zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
13. Uit artikel 24, vijfde lid, van de NOW-3 volgt dat de minister de subsidie voor de vijfde tranche vaststelt aan de hand van de berekeningswijze bedoeld in artikel 22 van de NOW-3. In artikel 22, eerste lid, van de NOW-3 is hiervoor een formule opgenomen. Artikel 22, tweede lid, van de NOW-3 schrijft dwingend voor dat voor de loonsom dient te worden uitgegaan van het loon over de maand juni 2020 (de referentiemaand). De minister heeft voor juni 2020 als referentiemaand gekozen, omdat dit de meest representatieve maand is voor de tijdvakken waarvoor de subsidie wordt (in dit geval: april tot en met juni 2021) uitgekeerd. [3]
14. Niet in geschil is dat de minister de subsidie correct heeft berekend en vastgesteld overeenkomstig artikel 22, van de NOW-3.3. Daarbij is de minister uitgegaan van gegevens uit de loonaangifte van juni 2020 zoals die uiterlijk op 26 augustus 2020 zijn ingediend.
15. De referentiemaand juni 2020 is dwingend bepaald. Dat betekent dat het de minister niet vrij staat om af te wijken van de in dit artikel voorgeschreven rekenmethoden en referentiemaand. De NOW-regeling kent ook geen hardheidsclausule op grond waarvan de minister bevoegd is om in bijzondere gevallen af te wijken van de tekst van de NOW-regeling.
De vrijwillige looninhoudingen
16. Volgens eiseres is in juni 2020 € 19.149,91 aan loon vrijwillig ingehouden, waardoor naar haar mening de referentieloonsom met dat bedrag moet worden vermeerderd. Eiseres heeft dat standpunt onderbouwd met stukken (loonstroken) en concreet gemaakt. De minister heeft de juistheid van dit bedrag niet weersproken. Tussen partijen staat niet er discussie dat deze vrijwillige loonoffers ertoe hebben geleid dat de loonsom in juni 2020 niet representatief is voor de tijdvakken (april, mei en juni 2021) waarover de subsidie is uitgekeerd.
17. Hoewel de NOW-3.3-regeling dat strikt genomen niet toelaat, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval toch de ruimte bestaat om de loonoffers van de 29 werknemers te betrekken bij het bepalen van de referentieloonsom. Van belang vindt de rechtbank dat de minister kennelijk zelf ruimte ziet om maatwerk te leveren. De rechtbank wijst daarvoor naar de brief van de minister aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 3 december 2020, waarin de minister het volgende opmerkt :

Een zorgvuldige beoordeling van een aanvraag voor NOW-subsidie brengt met zich mee dat de regeling gevolgd wordt maar dat ook de bedoeling van de regeling een rol kan spelen. Indien een werkgever van mening is in principe recht te hebben op de NOW-subsidie, maar de regeling niet geheel aansluit bij de situatie van de werkgever kan bezwaar worden aangetekend. In dat geval kan nader worden bekeken of binnen de NOW-regeling en de bedoeling van de regeling maatwerk geleverd kan worden. [4]
De minister heeft meer specifiek oog gehad voor de incidentele loonbetalingen in de referentiemaand die een onterechte vertekening van de loonsom kunnen geven en de mogelijkheid voor het Uwv om deze incidentele loonbetalingen uit de loonsom filteren. De minister merkt in zijn brief van 28 mei 2021 het volgende op:

Als de werkgever kan aantonen door middel van objectief verifieerbare gegevens uit de loonadministratie dat de loonkosten in de referentiemaand niet representatief waren, doordat er sprake was van het uitbetalen van bonussen, overuren, etc. dan kan UWV deze gelden uit de loonsom filteren. UWV kon dit binnen het vaststellingsproces al eerder voor de uitbetaling van vakantiegeld en een dertiende maand. Ondertussen kan UWV dit in bezwaar ook voor incidentele componenten zoals de uitbetaling van vakantiedagen en overuren of gratificaties en bonussen. Door deze componenten in bezwaar zoveel mogelijk uit de loonsom te filteren wordt getracht onterechte vertekeningen in de loonsom van de werkgever met gevolgen voor de hoogte van de NOW-subsidie zoveel mogelijk tegen te gaan.” [5] .
De minister heeft aangegeven dat naar voorgaande uitgangspunten uit de brief van 28 mei 2021 wordt gehandeld, maar dat de uitgangspunten niet van toepassing zijn omdat het in de situatie van eiseres niet gaat om het uitfilteren van incidentele beloningen. De minister noemt in zijn brief inderdaad alleen incidentele loonbetalingen, maar toch ziet de rechtbank ruimte naar analogie van dat wat door de minister in deze brief is overwogen. In dit geval doet zich de bijzondere omstandigheid voor dat salaris is
ingehouden, vanwege (door de werknemers geïnitieerde) vrijwillige eenmalige loonoffers. Het is zeer goed denkbaar dat dit geen situatie is waar de minister bij het opstellen van zijn uitgangspunten aan heeft gedacht, terwijl dit evenzeer een onterechte vertekening in de loonsom kan veroorzaken. De minister heeft ook niet betwist dat de referentieloonsom niet representatief is door die loonoffers en dus een vertekend beeld geeft van de werkelijke loonsom. Dat betekent dat het betrekken van de incidentele loonoffers aansluit bij eiseres’ werkelijke loonkosten (in de periode april, mei en juni 2021) en daarmee bij de bedoeling van deze regeling. De rechtbank is niet met de minister eens dat eiseres zich had moeten afvragen of zij er goed aan deed om mee te gaan in de vrijwillige loonoffers en dat de inhoudingen in strijd zouden kunnen zijn met de NOW-regeling. In juni 2020 was de NOW-3 subsidie nog niet aangekondigd [6] terwijl voor de NOW-2 en NOW-1 juni niet de referentiemaand was. [7] Zij kon op dat moment dus ook niet incalculeren dat er een subsidieregeling zou worden getroffen voor de maanden 1 april 2021 tot en met 30 juni 2021, waarbij juni 2020 als referentie voor het loon zou dienen. Daarnaast heeft de administratieve verwerking langer geduurd dan verwacht waardoor de inhoudingen niet meer in mei 2020 konden worden verwerkt, maar pas in juni 2020. Het grote gevolg daarvan voor de hoogte van de subsidie kon eiseres ook niet voorzien. De rechtbank vindt niet dat dat in dit geval voor rekening en risico van eiseres moet blijven.
De rechtbank kan eiseres er verder in volgen dat zij juist in de geest van de NOW heeft gehandeld door het salaris vrijwillig in te houden, omdat mede daardoor ontslag van werknemers kon worden voorkomen. Verder is van belang dat niet gesteld is dat in dit concrete geval sprake is van fraude, oneigenlijk gebruik of misbruik en daar heeft de rechtbank ook geen aanwijzing voor.
18. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat een redelijke toepassing van artikel 22, tweede lid van de NOW-3.3. in dit geval met zich meebrengt dat de minister bij de herbeoordeling in bezwaar niet (alleen) van de loonsom in de polisadministratie mocht uitgaan, maar rekening had moeten houden met de vrijwillige inhoudingen van salaris in juni 2020 van in totaal € 19.149,91. De beroepsgrond slaagt.
De verrekening van de onkostenvergoeding
19. De rechtbank ziet, anders dan voor de vrijwillige inhoudingen, geen ruimte om af te wijken van het de dwingende bepaling in artikel 22, tweede lid, van de NOW-3.3 ten aanzien van de verrekening in juni 2020 van de onterecht betaalde onkostenvergoeding aan een van haar werknemers ter hoogte van € 367,52. De rechtbank kan die ruimte niet afleiden uit de brieven van de minister zoals onder overweging 17. genoemd. Verder is er ook geen sprake van een bijzondere situatie, omdat het verrekenen van salaris vanwege onterechte betalingen door werkgevers vaker voorkomt en omdat het gaat om een gering bedrag.

Conclusie en gevolgen

20. Het beroep is gegrond, omdat de minister ten onrechte niet de vrijwillige inhoudingen van salaris in juni 2020 van in totaal € 19.149,91 heeft betrokken bij het bepalen van de referentieloonsom in juni 2020. Het besluit komt dan ook voor vernietiging in aanmerking.
21. De rechtbank kan zelf in de zaak voorzien, door het bedrag van € 19.149,91 te betrekken bij de berekening van de subsidie. De rechtbank stelt de subsidie vast op € 111.316. De rechtbank sluit daarvoor aan bij de berekening van de subsidie zoals is vermeld in het primaire besluit van 18 januari 2024, die met uitzondering van de loonsom (factor B) verder niet ter discussie staat. De loonsom (factor B), was door de minister op € 37.543 vastgesteld zonder dat daarin rekening was gehouden met de vrijwillige inhoudingen. Dit betekent dat de loonsom (factor B) inclusief de vrijwillige inhoudingen moet worden vastgesteld op € 56.692,91 (€ 37.543 + € 19.149,91). De rechtbank berekent de subsidie daarmee als volgt: 55% (factor A) x € 56.692,91 (factor B) x 3 x 1,4 x 0,85 = € 111.316.

Proceskosten en griffierecht

22. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de minister aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden. Er is zijn verder geen proceskosten gesteld of gebleken die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het besluit van 18 januari 2024
- stelt de subsidie vast op € 111.316 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 371 aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2025.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te tekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Derde Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid
Artikel 3. Doel van de subsidie
Het doel van deze regeling is om werkgevers tegemoet te komen in de betaling van de loonkosten, indien sprake is van een acute terugval in de omzet met ten minste een per tranche verschillend minimumpercentage, gedurende een periode van drie maanden, vanwege een vermindering in bedrijvigheid door buitengewone omstandigheden die in redelijkheid niet tot het normale ondernemersrisico kunnen worden gerekend, voor zover geen winst of bonussen worden uitgekeerd of eigen aandelen worden aangekocht, zodat werkgevers zoveel mogelijk werknemers in dienst kunnen houden en werkgevers zich samen met de werknemers kunnen voorbereiden op en aanpassen aan de nieuwe economische situatie.
Artikel 21. Voorwaarden voor subsidieverlening
De Minister kan op grond van dit hoofdstuk aan een werkgever, die gedurende een aaneengesloten periode van drie kalendermaanden in de periode van 1 april 2021 tot en met 31 augustus 2021 verwacht te worden geconfronteerd met een daling van de omzet van ten minste 20%, per loonheffingennummer een subsidie verlenen over de loonsom in de periode van 1 april 2021 tot en met 30 juni 2021.
Artikel 22, eerste lid
De hoogte van de subsidie is de uitkomst van:
A x B x 3 x 1,4 x 0,85
Hierbij staat:
A voor het percentage van de omzetdaling;
B voor de loonsom waarbij wordt uitgegaan van de totale loonsom van werknemers waarvoor de werkgever het loon heeft uitbetaald in het tijdvak, bedoeld in het tweede, derde of vierde lid, (…)
Artikel 22, tweede lid
Voor de loonsom, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgegaan van het loon over de maand juni 2020. (…)
Artikel 23
De hoogte van het bedrag van de subsidieverlening is de uitkomst van:
A* x B x 3 x 1,4 x 0,85
Hierbij staat:
A* voor het percentage van de door de werkgever verwachte omzetdaling;
B* voor de loonsom, zoals berekend op grond van artikel 22, eerste tot en met vierde lid.
Artikel 24, vijfde lid
De subsidies worden vastgesteld aan de hand van de berekeningswijze, bedoeld in artikel (…) of 22 (…).

Voetnoten

1.Brief van de minister aan de Tweede Kamer van 28 mei 2021. Kamerstukken II, 2020-2021, 2950.
2.De minister verwijst naar de Nota van Toelichting bij de NOW-3, Stcrt. 2020, 52209, p. 40.
4.Kamerstukken II, 2020-2021, 35420, nr. 199, p. 7
5.Kamerstukken II, 2020-2021, 2950, p. 3.
6.Dat was op 28 augustus 2020 met de brief van de minister van die datum aan de Tweede Kamer. Kamerstukken II, 2019-2020, 35420, nr. 105.
7.Voor de NOW-1 ging het om het eerste loonaangiftetijdvak van 2020 (kortgezegd: januari) (artikel 10, derde lid van de NOW-1). Voor de NOW-2 ging het om het derde loonaangiftetijdvak van 2020 (kortgezegd: maart) (artikel 8, tweede lid, van de NOW-2).