Beoordeling door de rechtbank
10. De rechtbank beoordeelt of de minister op goede gronden de definitieve tegemoetkoming op grond van de NOW-3.3. heeft vastgesteld op € 73.716,-. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
11. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
12. De regels die relevant zijn voor de beoordeling van dit beroep zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
13. Uit artikel 24, vijfde lid, van de NOW-3 volgt dat de minister de subsidie voor de vijfde tranche vaststelt aan de hand van de berekeningswijze bedoeld in artikel 22 van de NOW-3. In artikel 22, eerste lid, van de NOW-3 is hiervoor een formule opgenomen. Artikel 22, tweede lid, van de NOW-3 schrijft dwingend voor dat voor de loonsom dient te worden uitgegaan van het loon over de maand juni 2020 (de referentiemaand). De minister heeft voor juni 2020 als referentiemaand gekozen, omdat dit de meest representatieve maand is voor de tijdvakken waarvoor de subsidie wordt (in dit geval: april tot en met juni 2021) uitgekeerd.
14. Niet in geschil is dat de minister de subsidie correct heeft berekend en vastgesteld overeenkomstig artikel 22, van de NOW-3.3. Daarbij is de minister uitgegaan van gegevens uit de loonaangifte van juni 2020 zoals die uiterlijk op 26 augustus 2020 zijn ingediend.
15. De referentiemaand juni 2020 is dwingend bepaald. Dat betekent dat het de minister niet vrij staat om af te wijken van de in dit artikel voorgeschreven rekenmethoden en referentiemaand. De NOW-regeling kent ook geen hardheidsclausule op grond waarvan de minister bevoegd is om in bijzondere gevallen af te wijken van de tekst van de NOW-regeling.
De vrijwillige looninhoudingen
16. Volgens eiseres is in juni 2020 € 19.149,91 aan loon vrijwillig ingehouden, waardoor naar haar mening de referentieloonsom met dat bedrag moet worden vermeerderd. Eiseres heeft dat standpunt onderbouwd met stukken (loonstroken) en concreet gemaakt. De minister heeft de juistheid van dit bedrag niet weersproken. Tussen partijen staat niet er discussie dat deze vrijwillige loonoffers ertoe hebben geleid dat de loonsom in juni 2020 niet representatief is voor de tijdvakken (april, mei en juni 2021) waarover de subsidie is uitgekeerd.
17. Hoewel de NOW-3.3-regeling dat strikt genomen niet toelaat, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval toch de ruimte bestaat om de loonoffers van de 29 werknemers te betrekken bij het bepalen van de referentieloonsom. Van belang vindt de rechtbank dat de minister kennelijk zelf ruimte ziet om maatwerk te leveren. De rechtbank wijst daarvoor naar de brief van de minister aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 3 december 2020, waarin de minister het volgende opmerkt :
“
Een zorgvuldige beoordeling van een aanvraag voor NOW-subsidie brengt met zich mee dat de regeling gevolgd wordt maar dat ook de bedoeling van de regeling een rol kan spelen. Indien een werkgever van mening is in principe recht te hebben op de NOW-subsidie, maar de regeling niet geheel aansluit bij de situatie van de werkgever kan bezwaar worden aangetekend. In dat geval kan nader worden bekeken of binnen de NOW-regeling en de bedoeling van de regeling maatwerk geleverd kan worden.”
De minister heeft meer specifiek oog gehad voor de incidentele loonbetalingen in de referentiemaand die een onterechte vertekening van de loonsom kunnen geven en de mogelijkheid voor het Uwv om deze incidentele loonbetalingen uit de loonsom filteren. De minister merkt in zijn brief van 28 mei 2021 het volgende op:
“
Als de werkgever kan aantonen door middel van objectief verifieerbare gegevens uit de loonadministratie dat de loonkosten in de referentiemaand niet representatief waren, doordat er sprake was van het uitbetalen van bonussen, overuren, etc. dan kan UWV deze gelden uit de loonsom filteren. UWV kon dit binnen het vaststellingsproces al eerder voor de uitbetaling van vakantiegeld en een dertiende maand. Ondertussen kan UWV dit in bezwaar ook voor incidentele componenten zoals de uitbetaling van vakantiedagen en overuren of gratificaties en bonussen. Door deze componenten in bezwaar zoveel mogelijk uit de loonsom te filteren wordt getracht onterechte vertekeningen in de loonsom van de werkgever met gevolgen voor de hoogte van de NOW-subsidie zoveel mogelijk tegen te gaan.”.
De minister heeft aangegeven dat naar voorgaande uitgangspunten uit de brief van 28 mei 2021 wordt gehandeld, maar dat de uitgangspunten niet van toepassing zijn omdat het in de situatie van eiseres niet gaat om het uitfilteren van incidentele beloningen. De minister noemt in zijn brief inderdaad alleen incidentele loonbetalingen, maar toch ziet de rechtbank ruimte naar analogie van dat wat door de minister in deze brief is overwogen. In dit geval doet zich de bijzondere omstandigheid voor dat salaris is
ingehouden, vanwege (door de werknemers geïnitieerde) vrijwillige eenmalige loonoffers. Het is zeer goed denkbaar dat dit geen situatie is waar de minister bij het opstellen van zijn uitgangspunten aan heeft gedacht, terwijl dit evenzeer een onterechte vertekening in de loonsom kan veroorzaken. De minister heeft ook niet betwist dat de referentieloonsom niet representatief is door die loonoffers en dus een vertekend beeld geeft van de werkelijke loonsom. Dat betekent dat het betrekken van de incidentele loonoffers aansluit bij eiseres’ werkelijke loonkosten (in de periode april, mei en juni 2021) en daarmee bij de bedoeling van deze regeling. De rechtbank is niet met de minister eens dat eiseres zich had moeten afvragen of zij er goed aan deed om mee te gaan in de vrijwillige loonoffers en dat de inhoudingen in strijd zouden kunnen zijn met de NOW-regeling. In juni 2020 was de NOW-3 subsidie nog niet aangekondigdterwijl voor de NOW-2 en NOW-1 juni niet de referentiemaand was.Zij kon op dat moment dus ook niet incalculeren dat er een subsidieregeling zou worden getroffen voor de maanden 1 april 2021 tot en met 30 juni 2021, waarbij juni 2020 als referentie voor het loon zou dienen. Daarnaast heeft de administratieve verwerking langer geduurd dan verwacht waardoor de inhoudingen niet meer in mei 2020 konden worden verwerkt, maar pas in juni 2020. Het grote gevolg daarvan voor de hoogte van de subsidie kon eiseres ook niet voorzien. De rechtbank vindt niet dat dat in dit geval voor rekening en risico van eiseres moet blijven.
De rechtbank kan eiseres er verder in volgen dat zij juist in de geest van de NOW heeft gehandeld door het salaris vrijwillig in te houden, omdat mede daardoor ontslag van werknemers kon worden voorkomen. Verder is van belang dat niet gesteld is dat in dit concrete geval sprake is van fraude, oneigenlijk gebruik of misbruik en daar heeft de rechtbank ook geen aanwijzing voor.
18. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat een redelijke toepassing van artikel 22, tweede lid van de NOW-3.3. in dit geval met zich meebrengt dat de minister bij de herbeoordeling in bezwaar niet (alleen) van de loonsom in de polisadministratie mocht uitgaan, maar rekening had moeten houden met de vrijwillige inhoudingen van salaris in juni 2020 van in totaal € 19.149,91. De beroepsgrond slaagt.
De verrekening van de onkostenvergoeding
19. De rechtbank ziet, anders dan voor de vrijwillige inhoudingen, geen ruimte om af te wijken van het de dwingende bepaling in artikel 22, tweede lid, van de NOW-3.3 ten aanzien van de verrekening in juni 2020 van de onterecht betaalde onkostenvergoeding aan een van haar werknemers ter hoogte van € 367,52. De rechtbank kan die ruimte niet afleiden uit de brieven van de minister zoals onder overweging 17. genoemd. Verder is er ook geen sprake van een bijzondere situatie, omdat het verrekenen van salaris vanwege onterechte betalingen door werkgevers vaker voorkomt en omdat het gaat om een gering bedrag.