Deze uitspraak betreft een beroep dat verzoekster heeft ingesteld tegen de Dienst Toeslagen, omdat deze niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag van 9 februari 2023 voor herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. De Dienst Toeslagen heeft op 27 juni 2024 alsnog een besluit genomen, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken en een vergoeding voor proceskosten heeft gevraagd. De rechtbank heeft besloten om deze uitspraak te doen zonder partijen voor een zitting uit te nodigen, omdat zij voldoende informatie heeft om het verzoek te beoordelen.
De rechtbank overweegt dat, indien het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift tegemoet is gekomen, de rechtbank kan bepalen dat verweerder de proceskosten moet vergoeden. Dit is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). In dit geval heeft verzoekster echter geen advocaat of andere professionele juridische hulpverlener ingeschakeld, en zijn er geen andere kosten aangetoond die voor vergoeding in aanmerking komen.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de Dienst Toeslagen verplicht is om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 51,- te vergoeden, maar verzoekster moet zich hiervoor tot verweerder wenden. Uiteindelijk wijst de rechtbank het verzoek om proceskostenveroordeling af, en deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van E.J.H.C. Hui, griffier, en openbaar uitgesproken op 8 mei 2025.