ECLI:NL:RBMNE:2025:2298

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
16.347706.24; 09.267805.24 (gev. ttz) en 13.327511.24 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor gewapende winkeloverval, winkeldiefstal en vernieling met gevangenisstraf en schadevergoeding aan benadeelde partijen

Op 14 mei 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een gewapende winkeloverval, winkeldiefstal en vernieling. De verdachte, geboren in 2002 in Somalië en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd op 30 april 2025 ter terechtzitting gehoord. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 31 oktober 2024 in Almere een gewapende overval heeft gepleegd op een snackbar, waarbij hij met een mes de kassamedewerkster bedreigde en een geldbedrag van ongeveer € 9,- heeft gestolen. Daarnaast heeft hij op 21 augustus 2024 in 's-Gravenhage parfum gestolen en op 15 oktober 2024 in Amsterdam een ruit vernield. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er sprake was van overmacht of psychische overmacht. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Tevens werden de vorderingen van de benadeelde partijen, waaronder de kassamedewerkster en de snackbar, integraal toegewezen, met een totaalbedrag van € 2.257,58 voor de kassamedewerkster en € 435,69 voor de snackbar, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16.347706.24; 09.267805.24 (gev. ttz) en 13.327511.24 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 14 mei 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [2002] te [geboorteplaats] (Somalië),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
gedetineerd in [verblijfplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie mr. V.H. van der Horst en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.M. Komen, advocaat in Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De rechtbank nummert de bij de dagvaardingen met de parketnummers 16.347706.24, 09.267805.24 en 13.327511.24 ten laste gelegde feiten respectievelijk als de feiten 1, 2 en 3.
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
feit 1:
op 31 oktober 2024 in Almere € 9,- van [snackbar] heeft gestolen, voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , door onder meer een mes in de richting van die [slachtoffer] te bewegen;
feit 2:
op 21 augustus 2024 in ’s-Gravenhage parfum van [benadeelde 1] Den Haag heeft gestolen;
feit 3:
op 15 oktober 2024 in Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van [benadeelde 2] heeft vernield.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen, moet zij eerst de in de wet gestelde voorvragen beantwoorden, namelijk: of de dagvaarding geldig is, de rechtbank bevoegd is tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte en of er redenen zijn voor schorsing van de vervolging. De eerste drie vragen beantwoordt de rechtbank bevestigend. Daarnaast zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging. De rechtbank kan dan ook verder gaan met de inhoudelijke beoordeling.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 [1]
Het
proces-verbaal van aangiftedoor [slachtoffer] , onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik moest op 31 oktober 2024 werken bij [snackbar] gelegen aan het [adres] in Almere. In de snackbar zag ik dat een onbekende man een keukenmes uit zijn tas haalde. Ik zag dat de man dit mes op ooghoogte naar mij toe richtte. Ik zag dat de man het mes in mijn richting op duwde. Hij zei dat hij al mijn geld uit de kassa wilde hebben. De man pakte de geldlade uit de kassa. Hij schoof het geld in zijn tas. Dit was ongeveer € 10,-. Ik weet dat het een briefje van 5 euro en wat muntgeld was. [2]
De
verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 30 april 2025, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik bij [snackbar] in Almere geld heb gestolen. Ik had een mes bij me.
Een
proces-verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zag op de camerabeelden van [snackbar] van 31 oktober 2024 een persoon tegenover een medewerkster staan. Ik zag dat zij achteruit deinsde en naar achter stapte op het moment dat het voorwerp zeer gelijkend op een mes in beeld kwam. Ik zag dat de medewerkster vervolgens terug stapte naar de kassa en deze zeer vermoedelijk opende. De verdachte boog met zijn bovenlichaam naar voren, terwijl hij het mes in zijn hand had. Hij deed met zijn rechterhand een greep in de kassa. Ik zag dat de man een capuchon droeg. [3]
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte het mes ter hoogte van het hoofd en op ooghoogte van aangeefster heeft gericht. Ook is er volgens de raadsvrouw onvoldoende bewijs dat verdachte dreigende taal heeft geuit.
De rechtbank overweegt dat aangeefster heeft verklaard dat verdachte zijn mes op ooghoogte naar haar richtte en daarbij dreigende taal uitte. De verklaring van aangeefster acht de rechtbank in haar geheel betrouwbaar, omdat deze op belangrijke onderdelen wordt ondersteund door de camerabeelden en de verklaring van verdachte zelf. Niet alle ten laste gelegde gedragingen, waaronder het richten van het mes op ooghoogte van aangeefster, moeten door meer bewijsmiddelen worden gedekt. Omdat de rechtbank de verklaring van aangeefster betrouwbaar acht, zal zij deze gebruiken voor het bewijs. Dit geldt dus ook voor haar verklaring met betrekking tot het richten van het mes en het uiten van dreigende taal.
De rechtbank verwerpt aldus het verweer van de raadsvrouw en is van oordeel dat het onder 1 tenlastegelegde integraal kan worden bewezen.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2 [4]
Het
proces-verbaal van aangiftedoor [aangever] , onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 21 augustus 2024 was ik werkzaam als beveiligingsbeambte bij [benadeelde 1]
in Den Haag. Ik heb de diefstal zelf gezien. Ik zag dat de man parfum pakte uit de stelling. Ik zag dat de man de een snelle handeling deed met zijn handen. Ik zag dat de man de parfum in zijn linker zak stak. [5]
Het
proces-verbaal van verhoor verdachte, houdende de verklaring van verdachte, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
V: Heb je gestolen ja of nee?
A: Ja ik heb gestolen. [6]
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 3 [7]
Het
proces-verbaal van aangiftedoor [benadeelde 2] , onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 15 oktober 2024 is omstreeks 01.15 uur het raampje aan de zijkant van mijn woonboot
vernield.​​​​​​​ Plaats delict: [adres] te [woonplaats] . [8]
Een
proces-verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op dinsdag 15 oktober 2024 omstreeks 01.15 uur kregen wij de opdracht van het OC om
te gaan naar de [adres] te [woonplaats] . Wij hoorden over de portofoon van het OC dat CCTR live met ons meekeek. Zij zagen dat de man op de [straat] te Amsterdam liep in de richting van de Prins Hendrikkade. De man bleek later te zijn genaamd:
*** [verdachte] , geboren [2002] te [geboorteplaats] (Somalië). Ik zag uit zijn rechter jaszak een voorwerp uitsteken. Ik pakte dit uit zijn jaszak en zag dat dit een schroevendraaier was. [9]
Een
proces-verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik was belast met het bekijken van de beschikbaar gestelde camerabeelden. De camera hangt tegenover de plaats delict. Ik zie dat de datum staat op 15 oktober 2024 en de tijd 1.16.58 uur aangeeft. Op de camerabeelden zie ik tussen twee woonboten een man staan. Ik zie dat deze man later wordt aangehouden. Ik noem hem [verdachte] . Ik zie dat [verdachte] voorover leunt tegen de woonboot van de aangever. Ik zie dat hij in zijn rechterhand een voorwerp vasthoudt. Ik zie dat hij met zijn rechterhand slaande bewegingen maakt op een klein raampje van de woonboot. Ik zie dat hij dertig tot veertig keer kort achter elkaar op het raampje slaat met een puntig voorwerp, dat lijkt op een schroevendraaier. Ik zie dat hij dit voorwerp vervolgens in zijn rechter jaszak stopt. [10]
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 3
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende bewijs is voor feit 3, omdat er geen ‘stills’ van de camerabeelden in het dossier zitten.
De rechtbank overweegt dat de vernieling waarvan aangifte is gedaan, op camerabeelden is waargenomen door een verbalisant. Op deze beelden heeft de verbalisant ook verdachte waargenomen, die kort na de vernieling in de buurt is aangehouden. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk een ruit heeft vernield. Dat er geen ‘stills’ van de beelden in het dossier zitten, doet hier niet aan af.
Overmacht als noodtoestand
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte een beroep op overmacht als noodtoestand toekomt. Overmacht in de zin van noodtoestand heeft betrekking op gevallen waarin sprake is van een ernstig belangenconflict waarin het maken van een keuze onvermijdelijk is. De verdachte moet daarbij zijn genoodzaakt te kiezen uit onderling strijdige plichten en belangen en de zwaarstwegende hebben laten prevaleren.
De rechtbank overweegt dat uit het verweer en het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk is geworden dat verdachte zich ten tijde van de strafbare feiten voor een conflict van plichten geplaatst zag. De rechtbank verwerpt aldus het verweer van de raadsvrouw. Omdat verdachte geen beroep op een rechtvaardigingsgrond, in dit geval de door de raadsvrouw bepleite noodtoestand, toekomt, wordt de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wederrechtelijkheid, volgend uit de bewijsmiddelen, niet uitgesloten.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde integraal kan worden bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1:
op 31 oktober 2024 te Almere een geldbedrag van (ongeveer) Euro 9,-, die aan [snackbar] , filiaal [adres] , toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door (terwijl hij, verdachte, zijn hoofd had bedekt met een capuchon)
- die [slachtoffer] aan te kijken en een keukenmes uit een tas te pakken en dat mes te richten op die [slachtoffer] ter hoogte van haar ogen/hoofd en
- tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij al haar geld uit de kassa wilde hebben en (daarbij) dat mes in de richting van die [slachtoffer] te duwen/bewegen;
feit 2:
op 21 augustus 2024 te 's-Gravenhage parfum die geheel aan [benadeelde 1] Den Haag toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 3:
op 15 oktober 2024 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, die aan [benadeelde 2] toebehoorde heeft vernield.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
feit 2:
diefstal;
feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, vernielen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Psychische overmacht
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte (ook) een beroep op psychische overmacht toekomt. Door honger en gebrek aan slaap verkeerde verdachte tijdens het begaan van de feiten in een zodanige geestelijke en fysieke toestand dat hij niet anders kon handelen. Verdachte heeft volgens de raadsvrouw gehandeld onder een invloed van een drang en angst waaraan hij geen weerstand kon bieden en waaraan hij redelijkerwijze ook geen weestand behoefde te bieden. Daarom dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de raadsvrouw.
Beoordeling
Bij een beroep op psychische overmacht moet sprake moet zijn van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet hoefde te bieden. Bij de beoordeling van psychische overmacht wegen de proportionaliteit en subsidiariteit mee, dat wil zeggen dat wordt bezien of verdachte voor het grotere belang heeft gekozen, en of hem geen minder verstrekkende uitweg open stond.
Uit de NIFP-rapportage van de psycholoog volgt dat verdachte handelde uit wanhoop en een schreeuw om hulp. Hij dacht vanuit zijn verstandelijke beperking en stress niet na over eventuele gevolgen van zijn handelen. Volgens de psycholoog zijn er aanwijzingen dat ten tijde van het onder 1 en 3 tenlastegelegde sprake was van een psychotisch toestandsbeeld. Het is echter niet duidelijk in hoeverre zijn keuze- en handelingsvrijheid werden beperkt door het psychotisch toestandsbeeld.
Gelet op het dossier, waaronder het rapport van de psycholoog, en het verhandelde ter zitting is de rechtbank van oordeel dat niet voldoende aannemelijk is geworden dat bij verdachte sprake was van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet hoefde te bieden. Met name is niet aannemelijk dat zijn handelen voldeed aan de hierboven genoemde proportionaliteit en subsidiariteit.
Conclusie
Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft het volgende aangevoerd.
Verdachte is nog relatief jong en heeft geen strafblad. Hij heeft meer aan hulp en begeleiding, eventueel in de vorm van (bijzondere) voorwaarden verbonden aan een voorwaardelijke straf, dan aan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De raadsvrouw heeft verder aangevoerd dat het onder 1 tenlastegelegde meer lijkt op een winkeldiefstal dan op een gewapende overval. De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) gaan bij een winkeldiefstal met geweld uit van een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Bij een bewezenverklaring heeft de raadsvrouw verzocht verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel, dan wel een straf op te leggen die gelijk is aan 3 maanden of aan het voorarrest, eventueel aan te vullen met een voorwaardelijk deel.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Aard en ernst van de feiten
De door verdachte gepleegde gewapende winkeloverval heeft veel indruk gemaakt op het slachtoffer. Uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat zij sinds het incident kampt met angstgedachtes, nachtmerries en paniekaanvallen. Tot op heden zit het slachtoffer ziek thuis en is zij onder behandeling van een psycholoog. Verdachte heeft niet stilgestaan bij de mogelijke gevolgen die het slachtoffer zou kunnen ondervinden van de gewelddadige overval. Hij heeft zijn eigen persoonlijke en financiële belang vooropgesteld. Bovendien versterkt een gewapende winkeloverval, die zich afspeelt in het publieke domein, de in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid. In dat verband acht de rechtbank de brutaliteit waarmee verdachte in de vroege avond met een keukenmes een snackbar binnenloopt en daar op een zeer dreigende manier door middel van dat mes de kassamedewerkster geld afhandig maakt, schokkend.
Verder heeft verdachte, door het plegen van een winkeldiefstal en een ruit te vernielen, inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de slachtoffers en heeft hij hen financiële schade berokkend.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennis genomen van:
  • een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 31 december 2024, waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit;
  • een Pro Justitia-rapportage van 19 februari 2025, opgemaakt door een psycholoog van het NIFP;
  • een reclasseringsadvies van 10 april 2025, opgemaakt door Reclassering Nederland.
Het advies van de psycholoog
Uit het hiervoor genoemde rapport van de psycholoog volgt dat tijdens de feiten sprake was van een licht verstandelijke beperking en een matig ernstige stoornis in cannabisgebruik. Bij de ten laste gelegde diefstal met geweld en de vernieling was ook sprake van een ongespecificeerde schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis. Echter kan niet worden gesteld dat het gedrag van verdachte volledig werd gestuurd door verstoorde psychische functies. De psycholoog adviseert het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen. Verder adviseert de psycholoog het volwassenenstrafrecht toe te passen en een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Aan de voorwaardelijke straf dienen een klinische opname en daaropvolgende ambulante behandeling en plaatsing in begeleid wonen als bijzondere voorwaarden te worden verbonden.
Reclasseringsadvies
In het hiervoor genoemde reclasseringsadvies staat onder meer het volgende:
In de twee jaren voorafgaande aan de huidige detentie ontwikkelde betrokkene op een
aantal leefgebieden problemen. Zo was er sprake van een schuldenlast, raakte hij zijn baan kwijt, verloor hij zijn sociale contacten, begon hij steeds meer en vaker te blowen, hetgeen uiteindelijk resulteerde in somberheidsklachten en psychotische decompensatie. (…) Vanuit een klinische setting kan betrokkene psycho-educatie krijgen voor zijn psychotische
kwetsbaarheid en de risico’s van cannabisgebruik. Daarnaast wordt woonbegeleiding binnen een beschermd/begeleid woonkader geadviseerd. De voorkeur gaat uit naar plaatsing in een instelling waar drugsgebruik niet toegestaan is. Gezien zijn problematiek wordt ingeschat dat een langdurige behandeling nodig is van minimaal één jaar, waarbij gedacht wordt aan een setting met beveiligingsniveau 1 of 2. De heer Abdiquabi zegt open te staan voor het plan van aanpak en voor begeleiding van de reclassering.
Bij een veroordeling adviseert de reclassering een deels voorwaardelijke straf met een meldplicht, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, begeleid wonen, dagbesteding, meewerken aan schuldhulpverlening en meewerken aan middelencontrole als bijzondere voorwaarden.
Op te leggen straf
Uitgangspunt
Gelet op de aard en ernst van het eerste feit, te weten de winkeloverval, kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank houdt hierbij rekening met de LOVS-oriëntatiepunten. Deze oriëntatiepunten gaan voor een winkeloverval met licht geweld/bedreiging uit van een gevangenisstraf van 2 jaar. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal (zonder geweld) en een vernieling.
Strafmatigende factoren
In de hiervoor genoemde rapportage van de psycholoog wordt geadviseerd de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Omdat de conclusie van de psycholoog gedragen wordt door haar bevindingen, neemt de rechtbank die conclusie over en maakt die tot de hare. Bij verdachte bestond tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in verband waarmee hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht. Hiermee houdt de rechtbank rekening bij het bepalen van de straf.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met feit dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten nog maar 22 jaar oud was. Verder is hij nog niet eerder voor een strafbaar feit veroordeeld. Ook is het positief dat verdachte wil meewerken aan behandeling.
Conclusie
De rechtbank zal, gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, passend en geboden.
De rechtbank oordeelt dat een lange voorwaardelijke straf op zijn plaats is. Verdachte heeft verklaard dat hij weer iets van zijn leven wil gaan maken. Het is aan hem om dit waar te maken. Een lange voorwaardelijke straf zal voor verdachte een extra duw in de rug (en stok achter de deur) moeten zijn. De bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering geadviseerd, zijn daarbij op zijn plaats. Deze voorwaarden moeten bijdragen aan een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte en (mede daardoor) aan het uitblijven van nieuwe strafbare feiten.
Voorlopige hechtenis
De raadsvrouw heeft verzocht de voorlopige hechtenis te schorsen.
De rechtbank wijst dit verzoek af. Hierbij verwijst de rechtbank naar de motivering van haar op te leggen straf. Bovendien staat er op dit moment geen hulp voor verdachte klaar, waardoor het recidivegevaar bij een invrijheidsstelling niet kan worden ondervangen.

9.BENADEELDE PARTIJ

Benadeelde partij [slachtoffer]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.257,58. Dit bedrag bestaat uit € 1.257,58 materiële schade en € 1.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
Benadeelde partij [snackbar]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 435,69, bestaande uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] en die van de benadeelde partij [snackbar] geheel kunnen worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de raadsvrouw primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht het schadebedrag te matigen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [snackbar] heeft de raadsvrouw verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. De vordering had eerder kunnen worden ingediend.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [slachtoffer]
Materiële schade
De kosten van de psycholoog en de studiekosten van in totaal € 1.257,58 kunnen worden toegewezen. Deze kosten zijn een rechtstreeks gevolg van het feit, voldoende onderbouwd en niet betwist.
Immateriële schade
Wat betreft de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt.
De benadeelde partij heeft rechtstreekse schade geleden als gevolg van het bewezenverklaarde. Zij is als kassamedewerkster slachtoffer geworden van een gewapende winkeloverval. Naar aanleiding van het feit is de benadeelde partij onder behandeling geweest van een psycholoog, die haar heeft gediagnosticeerd met een posttraumatische stresstoornis (PTSS). Deze stoornis is ontstaan als direct gevolg van het bewezenverklaarde. Gelet op de hiervoor omschreven aard en ernst van de normschending, en de gevolgen daarvan, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een aantasting in de persoon. De gevorderde immateriële schadevergoeding valt daarom onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek.
De rechtbank begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 1.000,-. De rechtbank heeft daarbij gelet op beslissingen in soortgelijke zaken.
Proceskosten
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.257,58. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 32 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft. De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Wettelijke rente
Ten aanzien van de toegewezen schadevergoeding zal ook de wettelijke rente worden toegewezen. De ingangsdatum van de wettelijke rente wordt gesteld op de datum waarop de schade is geleden.
Benadeelde partij [snackbar]
De vordering van de benadeelde partij [snackbar] is tijdig ingediend, te weten één dag voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling. De benadeelde partij is aldus ontvankelijk.
Materiële schade
Het omzetverlies van in totaal € 435,69 kan worden toegewezen. De gederfde inkomsten zijn een rechtstreeks gevolg van het feit, voldoende onderbouwd en niet betwist.
Proceskosten
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal aan verdachte geen verplichting opleggen tot betaling van het toe te wijzen bedrag aan de Staat, zoals is gevorderd door de officier van justitie. Naar het oordeel van de rechtbank is de ratio van de schadevergoedingsmaatregel zoals bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht om natuurlijke personen te ontlasten bij de inning van schadevergoeding en mag van rechtspersonen worden verwacht dat zij zelf de wegen kennen om een toegewezen vordering te incasseren.
Wettelijke rente
Ten aanzien van de toegewezen schadevergoeding zal ook de wettelijke rente worden toegewezen. De ingangsdatum van de wettelijke rente wordt gesteld op de datum waarop de schade is geleden.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 57, 60a, 310, 312 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
  • stelt daarbij een proeftijd van
  • als algemene voorwaarden gelden dat verdachte:
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- als bijzondere voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich meldt bij Reclassering Nederland in de plaats waar betrokkene de klinische behandeling zal ondergaan. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* zich laat opnemen in een klinische behandelsetting of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start zo snel als mogelijk is. De opname duurt maximaal een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
* zich laat behandelen door een ambulante of een soortgelijke zorgverlener, indien de reclassering dat nodig vindt en te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.;
* verblijft in een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of
vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij het voorkomen van delictgedrag;
* meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen,
ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
* meewerkt aan controle van het gebruik van cannabis om het middelengebruik te
beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
- geeft de reclassering de opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partijen
[slachtoffer] (t.a.v. feit 1)
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag € 2.257,58 bestaande uit 1.257,58 materiële schade en € 1.000,- immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2024 tot de dag van de algehele voldoening;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 2.257,58 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2024 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 32 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
[snackbar] (t.a.v. feit 1)
  • wijst de vordering van [snackbar] toe tot een bedrag van € 435,69, bestaande uit materiële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [snackbar] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2024 tot de dag van de algehele voldoening;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.F. Hammerle, voorzitter, en mrs. V.A. Groeneveld en J. Wiersma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.N. Aalders, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 mei 2025.
Mrs. Groeneveld en Wiersma zijn buiten staat het vonnis mee te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 31 oktober 2024 te Almere
een geldbedrag van (ongeveer) Euro 9,-, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten
dele aan [snackbar] , filiaal [adres] , in elk geval aan een ander
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van
geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht
mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
(terwijl hij, verdachte, zijn hoofd/gezicht had bedekt met een capuchon)
- die [slachtoffer] aan te kijken en/of een (groot) (keuken)mes uit een tas te
pakken en/of dat mes te richten op die [slachtoffer] ter hoogte van haar
ogen/hoofd en/of
- meermalen, althans eenmaal tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij al haar
geld uit de kassa wilde hebben, althans woorden van gelijke dreigende aard of
strekking en/of (daarbij) dat mes in de richting van die [slachtoffer] te
duwen/bewegen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 21 augustus 2024 te 's-Gravenhage, althans in Nederland,parfum, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 1] DenHaag, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomenmet het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;( art 310 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 15 oktober 2024 te Amsterdamopzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, die geheel of ten deleaan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield en/ofbeschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 1 november 2024, genummerd PL0900-2024346759, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 1 t/m 77. Tenzij anders vermeld, zijn deze processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 37 en 38.
3.Pagina’s 61 t/m 63.
4.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 21 augustus 2024, genummerd PL1500-2024268146, opgemaakt door de politie Eenheid Den Haag, doorgenummerde pagina’s 1 t/m 24. Tenzij anders vermeld, zijn deze processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
5.Pagina’s 5 en 6.
6.Pagina 21.
7.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 15 oktober 2024, genummerd PL1300-2024245440, opgemaakt door de politie Eenheid Amsterdam, doorgenummerde pagina’s 1 t/m 48. Tenzij anders vermeld, zijn deze processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
8.Pagina 6.
9.Pagina 19.
10.Pagina 22.