ECLI:NL:RBMNE:2025:2274
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- L.M.G. de Weerd
- L.E. Verschoor-Bergsma
- S.S.I. Jackson
- Rechtspraak.nl
Vordering ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 mei 2025 uitspraak gedaan over de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde. De vordering, ingediend door het Openbaar Ministerie op 19 maart 2025, betrof een bedrag van € 9.605,68, dat de rechtbank moest vaststellen als het door de veroordeelde verkregen voordeel uit de verkoop van telefoons. Tijdens de terechtzitting op 22 april 2025 heeft de veroordeelde verklaard dat hij slechts zes tot acht telefoons had verkocht en daar tussen de € 70 en € 80 aan had verdiend. De officier van justitie heeft echter gepersisteerd bij de oorspronkelijke vordering.
De rechtbank heeft de verklaringen van de veroordeelde en de medeveroordeelde in overweging genomen, evenals het ontnemingsrapport. Dit rapport stelde dat de veroordeelde samen met een medeveroordeelde gemiddeld tien tot vijftien telefoons per week kon leveren, maar de rechtbank vond onvoldoende bewijs om deze aantallen te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende concrete aanknopingspunten waren om het aantal daadwerkelijk verkochte telefoons vast te stellen. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 70 moest worden vastgesteld, gebaseerd op de verklaring van de veroordeelde.
De rechtbank heeft de maatregel gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling van € 70 aan de Staat. De rechtbank heeft ook de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 1 dag. Dit vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 mei 2025, waarbij de voorzitter, de oudste rechter en de griffier niet in staat waren het vonnis mede te ondertekenen.